De gele papegaai en....
(2009)–Cobi Pengel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
[pagina 60]
| |
[pagina 61]
| |
Ergens aan het Saramaccakanaal staat een huis. Het staat dicht bij het water zodat de mensen die er wonen de boten kunnen zien varen. In de vroege ochtend, bij het opgaan van de zon, vliegen witte sabakoes laag boven het kanaal. In de namiddag, als de zon ondergaat, zijn ze er weer. Ze vliegen dan de andere kant op. De mensen kijken niet meer naar de boten en de sabakoes. Ze zijn er al aan gewend.
Behalve de mensen wonen er twee dieren. Een poes die Emiko heet en een hond die Marvin wordt genoemd. De poes is wit met hier en daar een vrolijk gekleurd vlekje. De hond is groot en zwart. De poes vangt de muizen die 's nachts op het erf lopen en de hond bijt af en toe een awari dood. Marvin en Emiko zijn goede vriendjes. Zij kijken wel naar de boten en naar de sabakoes. Emiko mag in het huis komen en af en toe sluipt ze ook stiekem naar de andere erven in de buurt.
Maar Marvin blijft altijd op hun eigen erf. Op het achterbalkon hebben de mensen een grote hoge tafel neergezet. Als Marvin op die tafel springt, kan hij door de keukenramen naar de mensen kijken. De kinderen van het huis zorgen goed voor Marvin en Emiko. Ze geven hun op tijd eten en fris drinkwater. Ook spelen ze elke dag met hen. Marvin en Emiko hebben een prettig leventje.
Toch waren de grote zwarte hond en de kleine witte poes het erover eens dat hun leven niet erg spannend was. Dat ze best eens wat meer zouden willen zien dan het huis, het erf, het Saramaccakanaal, de boten en de sabakoes. De witte kat met haar fijne miauw-stemmetje en de zwarte hond met zijn zware blaf-stem spraken vaak over de grote wereld die buiten hun eigen kleine wereldje moest liggen. Het zwartwitte tweetal besloot dan ook om samen elke dag heel vurig te wensen dat ze de kans zouden krijgen om die grote wereld te zien. Elke nacht blafte en huilde Marvin smekend naar de maan: wafwafwaf... woeoeoeoe... terwijl Emiko vragend miauwde: miauauauwww...miauauauwww...?
En inderdaad: op een nacht is het eindelijk zo ver. De kracht van Marvins en Emiko's wens is sterk genoeg geworden om het wonder te laten gebeuren. De mensen slapen. De vele sterren en de maan die die nacht op een schijf watermeloen lijkt en lekker lui op zijn rug ligt, verlichten het erf. Opeens voelen Marvin en Emiko dat ze heel licht worden. Verwonderd wachten ze af wat er verder zal gebeuren. Kleine Emiko legt alvast vol vertrouwen haar witte pootje in de zwarte poot van grote Marvin. ‘Voel jij ook een gekriebel op je rug Marvin?’ fluistert Emiko. ‘Ik voel niet alleen een gekriebel, ik zie ook iets,’ antwoordt Marvin, die over zijn schouder naar zijn rug kijkt. Ook Emiko draait haar kopje. En wat zien ze? Er groeien vleugels op hun rug! Kleine witte bij Emiko, grote zwarte bij Marvin. Ze houden elkaar stevig vast.
Beide dieren bewegen hun pas gekregen vleugels op en neer en pootje in poot stijgen ze op van het erf. De wind strijkt langs kopje en kop en lijfje en lijf en wenst hun succes toe. Ze komen een uil tegen die even vergeet te vliegen en bijna op de grond terechtkomt. ‘Oe...oe...oe...’ horen ze hem nog net verbaasd roepen. Al gauw zien ze hun huis, hun erf en het kanaal ver onder zich liggen. Ze merken dat ze kunnen sturen met hun staarten. De vriendjes blijven elkaar vasthouden want ze willen dit grote wonder samen beleven. ‘Waar gaan we eigenlijk heen Marvin?’ Emiko's fijne gemiauw komt maar net boven het geluid van de wind uit. | |
[pagina 62]
| |
‘Naar boven Emiko, naar boven, we hebben al veel te veel tijd van ons leven beneden doorgebracht, we willen toch de grote wereld zien?’ blaft Marvin. ‘Maar hoe ver gaan we dan Marvin?’ Kleine Emiko vindt het een veilige gedachte dat grote Marvin de leiding heeft genomen. ‘Als je het ermee eens bent Emiko, dan vliegen we helemaal naar de maan. We gaan lekker in het holletje van zijn buik liggen en kunnen dan van daaruit op ons gemak de grote wereld bekijken.’
‘Zouden we niet liever een ster nemen Marvin?’ vraagt Emiko voorzichtig. ‘Ik ben eigenlijk een beetje bang voor de maan.’ Nadat hij daar even over heeft nagedacht, antwoordt Marvin: ‘De maan is wel veel dichterbij Emiko. Maar goed, laten we proberen door te vliegen naar een ster. Ik hoop alleen dat onze vleugels sterk genoeg zijn om ons zo ver te brengen.’ Ze vliegen een poosje door totdat een bijzonder mooie, stralende ster hun aandacht trekt. Die wenkt hen met een twinkelende hand. ‘Kom maar Marvin, kom maar Emiko, kom maar...’ lijkt het gebaar te betekenen. Marvin en Emiko remmen hun vaart af, sturen bij met hun staarten en slagen er heel gemakkelijk in een landing op de ster te maken.
Het lijkt alsof ze dat al vele malen eerder hebben gedaan. ‘Wij zijn Marvin en Emiko en wij komen van de aarde,’ stelt Marvin zichzelf en Emiko voor aan de ster, wel een beetje hijgend. Emiko kan alleen maar een heel zacht ‘miauw’ laten horen, zo moe is ze. ‘Ik ben Venus, de avondster, hoewel velen mij ook wel de morgenster noemen. Maar dat maakt mij niet uit, zolang ik maar stralen en zingen mag,’ zingt de ster. Het klinkt als het geluid van honderden belletjes, maar Marvin en Emiko kunnen ieder woord verstaan. Ze voelen dat ze welkom zijn.
‘Als jullie uitgerust zijn, bekijken jullie dan maar rustig de grote wereld en ik zou het natuurlijk leuk vinden als jullie ook eens rondkeken hoe het er hier bij mij uitziet,’ zingt de vriendelijke stem. ‘Ik verwachtte jullie, Marvin en Emiko. Eigenlijk heb ik al heel lang op jullie gewacht. Ik was op de hoogte van jullie wens en ik wist dat jullie op een nacht sterk genoeg zouden zijn om mij te komen bezoeken. Het gebeurt niet vaak dat ik bezoek krijg. Ik ben dus heel blij dat jullie er eindelijk zijn.’
Ook deze woorden van Venus klinken Marvin en Emiko als belletjes- muziek in de oren. Wat een plezier is het om naar haar mooie stem te luisteren. Ze voelen zich eigenlijk al meteen uitgerust en op hun gemak. ‘Kijken jullie maar goed naar de grote wereld,’ zingt Venus, ‘hij is prachtig, geniet ervan, want deze kans zullen jullie geen tweede keer krijgen.’ Marvin en Emiko beginnen echter eerst om zich heen te kijken. Ze zijn niet alleen nieuwsgierig naar de grote wereld, maar ook naar de ster waarop ze terechtgekomen zijn. ‘Ik zie hier geen muizen, Marvin,’ begint Emiko. ‘Nee,’ zegt Marvin, ‘en awari's zijn er geloof ik ook al niet.’ ‘Ik denk dat het hier gewoon te licht is Marvin,’ merkt Emiko slim op. ‘Muizen en awari's houden niet van licht.’ ‘Kijk daar eens Emiko,’ roept Marvin even later uit. ‘Dat lijken wel sabakoes, maar ze zijn niet wit, maar blauw. Waar vliegen ze heen? Ik zie nergens een kanaal!’ ‘Er is hier helemaal geen water Marvin,’ zingt Venus. ‘Kijk eens daar in de verte. Dat zijn bergen, gouden bergen. Daar vliegen de blauwe sabakoes heen.
En het is hier altijd licht Emiko. Dus een muis zul je hier inderdaad niet zien. En ook geen awari, Marvin. De blauwe sabakoes zijn de enige levende wezens die mij gezelschap houden. Verder woont er hier niemand. Daarom ben ik zo blij dat jullie op | |
[pagina 63]
| |
bezoek gekomen zijn. Maar kijken jullie nu maar eens naar beneden, naar de grote wereld. Want dat was toch eigenlijk jullie wens.’ Dat doen Marvin en Emiko. ‘Kijk ons huis en ons erf daar Emiko!’ roept Marvin uit. ‘Het is wel donker, maar toch branden er overal op de aarde lichtjes,’ zegt Emiko. ‘En behalve ons kanaal zijn er nog veel meer kanalen. Veel bredere en langere ook! En groot, groot, groot, o, wat is de wereld groot! Zoveel huizen, zoveel erven en al die bomen...’ zuchten de vriendjes bijna tegelijk.
Kleine Emiko en grote Marvin zitten pootje in poot terwijl ze de grote wereld vanaf de glanzende ster bekijken. Ze zijn diep onder de indruk van alles wat ze zien. Hun wens is eindelijk in vervulling gegaan. ‘Konden we dit maar elke nacht doen,’ zegt Marvin verlangend. Venus heeft naar het gesprekje van de vriendjes geluisterd en zingt: ‘Ik liet jullie toch al weten dat jullie geen tweede kans zullen krijgen? Jullie moeten dus tevreden zijn met de bijzondere momenten van deze heel speciale nacht. De allermooiste dingen overkomen je maar een enkele keer, maar ze zijn genoeg voor een heel leven.’
De honderden zingende belletjes van de stem van Venus klinken opeens zachter, zachter. Haar laatste woorden kunnen Marvin en Emiko nog maar net verstaan. Ook lijkt ze niet meer zo stralend als enkele minuten geleden. Marvin en Emiko voelen hoe ze van de ster glijden, de grote ruimte in. Ze blijven elkaar vasthouden. Weer voelen ze het vreemde gekriebel op hun rug. Als Marvin over zijn schouder kijkt, ziet hij tot zijn schrik dat hun vleugels aan het verdwijnen zijn!
‘Emiko! Onze vleugels, we verliezen onze vleugels, oeiiii... we vallen... wat een pech!’ roept hij. De vriendjes vallen met hoge snelheid, de nachtwind suist langs hun oren. Enkele ogenblikken later hoort Marvin het zachte ‘miauw’ van Emiko. Ze maakt haar kleine pootje los uit zijn grote poot. ‘Miauw, we zijn weer thuis Marvin,’ zegt Emiko zachtjes. ‘Kijk maar, we zijn geland op de tafel waarop jij altijd springt om naar de mensen te kunnen kijken. Dat kan nu niet want het huis is donker en de mensen slapen.’
Moe maar tevreden, dicht bij elkaar, liggen de grote zwarte hond en de kleine witte poes de rest van de nacht op Marvins tafel. Ze dromen van de zingende ster en van het allermooiste dat hun is overkomen. Ze delen een groot geheim: ze hebben vleugels gekregen zodat hun wens in vervulling kon gaan. Ze hebben de zingende ster Venus bezocht en de grote wereld gezien! Ze weten dat ze deze kans geen tweede keer zullen krijgen, maar dat die ene keer meer dan genoeg is.
‘De allermooiste dingen overkomen je maar een enkele keer, maar ze zijn genoeg voor een heel leven,’ had Venus immers gezongen. |
|