De gele papegaai en....
(2009)–Cobi Pengel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
[pagina 54]
| |
[pagina 55]
| |
Op een erf staat een grote tamarindeboom. Ergens halverwege de stam is er een piepklein holletje. De opening is afgesloten met een al even klein deurtje dat alleen kan worden geopend als Ednir of Amat, de tamarinde-tovenaartjes die erin wonen, een toverspreuk uitspreken. De toverspreuk is elke dag een andere. Om de beurt bedenken Ednir en Amat een spreuk die alleen zij kennen, zodat er geen vreemden hun holletje kunnen binnendringen.
Eigenlijk is het helemaal niet nodig om zo voorzichtig te zijn, omdat het deurtje van hun holletje niet te zien is voor wie niet weet dat het er is. Precies zoals Ednir en Amat zelf niet te zien zijn voor wie niet weet dat zij bestaan. Maar je kan nooit weten, dus hadden ze toch maar gedacht dat een toverspreuk het veiligst was. Ook voor hun namen hadden ze iets toverachtigs bedacht: die kun je niet alleen van voren naar achteren, maar ook van achteren naar voren lezen en uitspreken. Probeer het maar!
Ednir en Amat zijn zo klein als een mensenhand. Ze zijn groen wanneer de peulen van de tamarindeboom groen zijn en veranderen van groen naar bruin als de peulen rijp worden. Net als de mensen hebben ze een lijfje, armpjes met handjes en beentjes met voetjes. Pientere gezichtjes hebben ze, hun oogjes schitteren als sterretjes. Rondom hun hoofdjes, die bedekt zijn met golvend haar, straalt er een krans van helder wit licht.
Ook hun haren zijn groen als de peulen groen zijn en bruin als de peulen bruin zijn. Ze kunnen zichzelf helemaal naar de top van de boom verplaatsen. Ook zweven ze tussen de takken van de boom om te zien of de peulen groeien en rijp worden.
Behalve een kort gesprekje 's morgens vroeg over de toverspreuk, spreken ze heel weinig. Ze begrijpen elkaar ook zonder woorden heel goed. Als Ednir Amat aankijkt, dan kan hij Amats gedachten lezen. Omgekeerd is dat ook het geval. Komt het voor dat de een de ander bij de naam noemt, dan doet hij dat ook zo kort mogelijk: Ednir noemt Amat ‘Am’ en Amat noemt Ednir ‘Ed’.
Met liefdevolle gedachten en strelende handjes moedigen ze hun boom aan te groeien, de roodbruine bloemen te bloeien en de peulen te rijpen. Ednir en Amat leven van het licht van de zon, van de geuren die rond hun boom zweven en van de kleuren van bloemen en bomen op het erf die ze met hun oogjes opnemen. De kracht die ze op deze manier ontvangen, delen ze met hun tamarindeboom. Ednir en Amat zijn de kleine beschermers van de grote tamarindeboom.
Zodra er voldoende rijpe vruchten zijn, komt de man die in het huis op het erf woont met een plukker op een lange steel om de tamarindes te plukken. Aan het einde van de steel hangt een zak waarin de rijpe vruchten vallen. Als de man veel vruchten geplukt heeft, brengt hij die naar de keuken. Zijn vrouw dopt een deel en legt die in de zon te drogen. Daarvan maakt zij later tamarindestroop.
Van een ander deel gebruikt zij het zachte, zure moes rond de pitten om er met suiker tamarindekoekjes van te maken. Op dat alles -vanaf het plukken van de vruchten tot en met het maken van de stroop en de koekjes- houden Ednir en Amat toezicht. Zonder dat de man en de vrouw het zien of zelfs maar vermoeden dat zij bestaan, zorgen Ednir en Amat ervoor dat er niets verloren gaat van wat zij zo zorgvuldig | |
[pagina 56]
| |
beschermd hebben. Zij letten erop dat er geen peul op de grond valt en dat er geen peul verloren gaat bij het doppen of bij het drogen. En wat het belangrijkste is: omdat Ednir en Amat steeds in haar buurt blijven terwijl ze bezig is, maakt de vrouw de allerlekkerste stroop en koekjes. Ze is dan ook bij alle mensen in haar omgeving bekend om de tamarindestroop en de tamarindekoekjes die ze verkoopt. Maar niemand weet dat het allemaal komt door Ednir en Amat, de tamarinde-tovenaartjes.
Op een middag in de grote regentijd gebeurt er echter iets verschrikkelijks. Het heeft al vanaf de vroege ochtend hard geregend. Ednir heeft de toverspreuk voor die dag al vroeg bedacht. Omdat het zo regende heeft hij gekozen voor: Regenboog met kleurenpracht,
kom op tijd, geef ons je kracht.
Ednir en Amat zijn niet uit hun holletje gekomen, maar hebben geduldig zitten wachten tot het droog zou worden. Ze zitten niet in het donker. De heldere witte stralen rondom hun hoofdjes zijn meer dan voldoende om hun holletje te verlichten. Wat ze echter moeten missen, zijn het zonlicht en de geuren en kleuren van het erf, die hun de kracht moeten geven om zelf van te leven en te delen met hun tamarindeboom.
Maar het blijft regenen. Ednir en Amat kunnen niet naar buiten. Ze voelen zich steeds zwakker worden. In de middag begint het te onweren. De bliksem kunnen de twee tovenaartjes niet zien, maar zij horen de donder. En ze voelen de angst van hun grote sterke tamarindeboom. Ze beginnen zich ongerust te maken. Hoe moet dit aflopen? Plotseling klinkt de hardste donderslag die ze ooit gehoord hebben. Knetterdeknetterdeknetterdeknetter... rrrrrrrtttttt... BOEM...BOEM... De machtige tamarindeboom zucht en kreunt. Al voelen ze zich steeds zwakker worden, toch besluiten Ednir en Amat om naar buiten te gaan. Ze mogen hun geliefde boom niet in de steek laten nu hij misschien in gevaar is. Vlug roepen ze tegelijk: Regenboog met kleurenpracht,
kom op tijd, geef ons je kracht.
Te laat... Ze zijn nog maar net buiten hun holletje als de volgende bliksemflits hun boom treft. Als de donderslag erop volgt, stort de trotse tamarindeboom als een reusachtige brandende fakkel neer.
Tegen zoveel natuurgeweld kunnen de kleine Ednir en Amat niet op. Ze hebben immers de hele dag geen zonlicht gevoeld, geen geuren geroken en geen kleuren gezien. Op een tak van een druipende pommerakboom wachten ze verdrietig tot de regen en het onweer voorbij zullen zijn.
Niet lang daarna houden regen en onweer op. De regen drupt nog een beetje na en de donder rommelt in de verte. Voorzichtig stuurt de zon vanachter een wolk haar laatste stralen van die dag naar de natte aarde, naar het natte erf van Ednir en Amat. Langzaam voelen ze hun kracht terugkeren, niet alleen door de nog zwakke zonnestralen, maar ook door de heerlijke geuren die uit de natte aarde opstijgen en door de kleuren van bloemen en bomen, opgefrist door de regen. Maar wat is dat? | |
[pagina 57]
| |
De beide tamarinde-tovenaartjes voelen opeens een heel bijzondere kracht door hun lijfjes stromen. Ze kijken elkaar verbaasd aan. ‘Voel jij je ook zo sterk worden Am?’ vraagt Ed. ‘Ik heb me nog nooit zo sterk gevoeld Ed,’ antwoordt Amat. ‘En zie jij ook wat ik zie Am?’ is Ednirs volgende vraag. ‘Ik denk het wel Ed, ik zie... ik zie... een regenboog! Een wonder Ed, een wonder! Jij hebt vanochtend de toverspreuk bedacht die wij NU nodig hebben,’ roept Amat uit.
Het was nog nooit eerder gebeurd dat de twee tovenaartjes zoveel achter elkaar gesproken hadden. Maar dit was dan ook wel iets heel bijzonders: een volmaakte regenboog die hun de kracht gaf om het tot de volgende ochtend te kunnen uithouden. De avond en de nacht brengen ze door tussen de takken van de pommerakboom terwijl ze dromen van hun tamarindeboom.
Als het de volgende ochtend licht begint te worden, horen Ednir en Amat tot hun verbazing uit de wortels van de pommerakboom een zware stem die bromt: ‘Waarom verhuizen? Ook ik heb een stam waarin jullie een holletje kunnen maken. Ik draag vruchten die veel mooier zijn dan die van jullie tamarindeboom. Met jullie hulp kunnen mijn vruchten nog groter en nog roder worden. Ga niet weg, blijf hier.’ ‘Hoorde je dat Am?’ ‘Ik heb het gehoord Ed. Wat vind jij ervan?’ ‘Ik vind het niet zo'n slecht idee Am.’ ‘Ik vind het een geweldig idee Ed.’ ‘Zullen we dan maar een holletje maken in de pommerakboom?’ stelt Ednir voor. ‘Laten we maar meteen aan het werk gaan,’ antwoordt Amat.
En zo bleven de tamarinde-tovenaartjes op het erf en maakten hun holletje met een deurtje in de stam van de pommerakboom. Ook nu weer bedachten ze om de beurt elke dag een nieuwe toverspreuk om hun holletje tegen indringers te beschermen. Ze bleven zichzelf gewoon Ednir en Amat noemen, al waren ze geen tamarinde-tovernaartjes meer. Er was al genoeg in hun leventje veranderd.
De vruchten van de pommerakboom werden zo groot als advocaten en zo prachtig dieprood als geen enkele pommerak ooit geweest was. Maar wat de pommerakboom tot een heel bijzondere boom maakte, was dat er na enige tijd tussen de donkerrode reuzenpommeraks groene tamarindepeulen begonnen te groeien. De groene peulen werden rijp en toen de man op een dag op een ladder stond om pommeraks te plukken, viel hij bijna met ladder en al op de grond van verbazing. ‘Vrouw, vrouw, vrouw,’ riep hij opgewonden, ‘kom vlug kijken, een wonder, een wonder, we hebben een pommerindeboom op ons erf!’
De vrouw kwam naar buiten rennen. Ze wist geen woord uit te brengen. Zoiets had ze nog nooit gehoord of gezien! Een pommerindeboom? En dan nog wel op haar eigen erf! De pommerindeboom werd een bezienswaardigheid waarnaar vele mensen uit de buurt en ook van ver weg kwamen kijken. De vrouw verkocht nu niet alleen de allergrootste en allermooiste dieprode pommeraks, maar ook weer, net als vroeger, de allerlekkerste tamarindestroop en tamarindekoekjes.
Er was niemand die wist dat het de toverkracht van Ednir en Amat was die pommeraks en tamarindes in dezelfde boom kon laten groeien. De enigen die wisten dat zij nu geen tamarinde-tovenaartjes meer waren, maar pommerinde-tovenaartjes, waren Ednir en Amat zelf. En de pommerindeboom natuurlijk. |
|