De gele papegaai en....
(2009)–Cobi Pengel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
[pagina 42]
| |
[pagina 43]
| |
Er was eens een regenboog. Hij was veel mooier en veel breder dan andere regenbogen. Behalve de kleuren rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo en violet had hij nog zeven andere kleuren: donkerrood naast lichtrood, donkerblauw naast lichtblauw ... enzovoorts, enzovoorts. Hij verscheen wanneer er een gouden zon aan een zilverkleurige hemel stond, wanneer de witte wolken lichtblauw en lichtroze werden en regendruppeltjes zo fijn als kleine pareltjes lieten vallen. De regenboog begon aan de ene kant van een rivier en vormde een brug over het water naar de andere kant. De bewaker van de regenboog heette Wendel Wensdroom.
Rashida mocht de regenboog en zijn bewaker Wendel Wensdroom ontmoeten, korte tijd nadat haar broertje Johny uit de grote flamboyant op het achtererf gevallen was. De kleine jongen had ervan gehouden om in bomen te klimmen vanaf het moment dat hij groot genoeg was om buiten op het erf te spelen. Al werd hij altijd weer gewaarschuwd voor het gevaar door pappa en mamma, door de beide opa's en oma's en zijn oudere zus Rashida, kon hij het niet laten om ongehoorzaam te zijn.
Hij had geen arm of been gebroken bij de val uit de flamboyant. Blauwe plekken en een flinke bult op zijn hoofd waren er natuurlijk wel. Ondanks Johny's gebrul en de belofte het nooit meer te zullen doen, wist iedereen dat hij toch weer in een boom zou klimmen zodra hij van deze schrik bekomen was. Maar de volgende ochtend konden ze Johny niet wakker krijgen. Na enkele dagen in het ziekenhuis bleek de flamboyant de laatste boom te zijn geweest waarin Johny geklommen was.
Groot was het verdriet van de hele familie. Ontroostbaar waren pappa en mamma, de beide opa's en oma's en vooral Rashida die dol was geweest op haar ondeugende broertje. Ze hadden niet eens afscheid van hem kunnen nemen. Ze waren boos op hem geweest en hadden zelfs geroepen dat het zijn eigen schuld was.
Als Rashida op een middag niet lang na de dood van haar broertje uit het raam van haar kamer naar buiten staat te staren, valt haar iets bijzonders op. Waar is de flamboyant, waar zijn de andere bomen? Waar is al het groen van het achtererf waarop haar kamer uitziet? Wat ze nu ziet is een grasveld zonder bomen. Boven het grasveld vallen heel fijne regendruppeltjes. Waar het gras ophoudt ziet ze water en aan de oever daarvan het begin van een brede, veelkleurige regenboog.
Rashida moet haar ogen met haar arm beschermen tegen de schittering van de zon die op het water schijnt. Als haar ogen gewend zijn aan het ongewone, ziet ze naast het begin van de regenboog een figuurtje staan dat haar lijkt te wenken. Rashida kan de verleiding niet weerstaan om uit haar raam te klimmen en over het grasveld naar de regenboog en het wenkende figuurtje toe te lopen. Het valt haar op dat de regendruppeltjes zo fijn zijn dat ze haar niet eens nat maken.
Als ze het water bereikt heeft, ziet ze dat het figuurtje een jongen is, iets ouder dan zijzelf, met zwart, golvend haar dat tot zijn schouders hangt. Ze kan zien dat zijn ogen blauw zijn, maar de rest van zijn lichaam is bedekt met de kleine bloemetjes van verschillende kleuren faya lobi. Ze herinneren Rashida aan de strooibloemetjes die ze Johny als laatste groet hebben meegegeven. Ook ruikt ze weer de geur van de vele rozen. Ze moet huilen bij de droevige gedachten die bij haar opkomen. ‘Jij bent Rashida,’ zegt de jongen met het zwarte haar en de blauwe ogen. | |
[pagina 44]
| |
‘En mijn naam is Wendel Wensdroom. Ik ben de bewaker van de regenboog die deze oever van de rivier met de andere verbindt. Ik kan je verder nog vertellen dat mijn regenboog een regenboog met een geheim is.’ ‘O,’ zegt Rashida, omdat ze niets anders weet te zeggen en nog steeds haar tranen niet kan bedwingen. ‘Ik weet waarom jij huilt, Rashida,’ zegt Wendel Wensdroom. ‘Ik weet wat er met je kleine broertje is gebeurd. Ik heb op je gewacht want ik wist dat je zou komen. Jij verlangt naar je kleine broertje.
Wel, Rashida, het geheim van mijn regenboog is dat die eigenlijk een brug is waar ik jou overheen kan brengen om je broertje te zien.’ ‘Ik weet best,’ snikt Rashida, ‘dat je me mijn broertje niet kan teruggeven, maar oh, wat zou ik hem graag nog even terugzien om afscheid van hem te kunnen nemen. Om hem te zeggen hoeveel we van hem houden. Om hem te zeggen hoe erg we het vinden dat we boos op hem waren en geroepen hebben dat het zijn eigen schuld was.’
‘Je wens zal worden vervuld, lieve Rashida,’ zegt Wendel Wensdroom. ‘Ook Johny heeft de regenboog als brug gebruikt om naar de overkant te gaan. Hij kon het alleen, hij had mijn hulp niet nodig. Jou zal ik echter moeten helpen, want ik zal je straks ook weer terug moeten brengen. Houd mijn hand dus goed vast.’
Dapper pakt Rashida de uitgestoken hand van Wendel Wensdroom. Samen beginnen ze aan de overtocht. De regenboog is breed genoeg voor hen beiden. De zon aan de zilverkleurige hemel en de roze en blauwe wolkjes kijken toe en begeleiden hen. Het klimmen kost hun geen enkele moeite omdat ze net even boven de regenboog zweven. Nadat ze het hoogste punt hebben bereikt, gaat de afdaling al even gemakkelijk. De fijne regendruppeltjes vallen nog steeds, maar maken Rashida niet nat. ‘We zijn er,’ zegt Wendel Wensdroom als ze de andere oever bereikt hebben.
‘Waar is Johny? Wanneer kan ik hem zien?’ vraagt Rashida meteen. ‘Even geduld Rashida,’ antwoordt Wendel Wensdroom, ‘we moeten naar het bomenpark.’ ‘Naar... naar het bomenpark? Maar... zijn er hier dan ook bomen?’ vraagt Rashida bezorgd. ‘Ja, die zijn er, Rashida, maar je hoeft je niet ongerust te maken over Johny. Hij kan hier in bomen klimmen zo vaak hij maar wil. Want dat is toch wat hij het liefste doet?’ Rashida knikt. ‘Ja, dat is waar,’ zegt ze. ‘Wel, dan kan hij nu zijn hartje ophalen. Natuurlijk valt hij hier ook wel eens uit een boom. Maar op het moment dat hij valt, bereikt hij zwevend de grond zodat hij zich nooit pijn kan doen. Het zal nog een hele tijd duren voor hij in de hoogste boom kan klimmen zonder te vallen, want ook hier moet hij alles leren.’
Ze zijn intussen bij een grote groep bomen gekomen. ‘Joehoe...! Rashida! Kijk! Hier!’ hoort Rashida een bekend stemmetje roepen. En even later komt Johny uit de top van een boom naar beneden zweven. Met een sprongetje landt hij vlak voor haar. ‘Johny,’ stamelt Rashida. ‘Hoe is het met je?’ ‘Dat zie je toch, met mij gaat het prima.’
Als hij zich omkeert om in een andere boom te klimmen, roept Rashida: ‘Johny, wacht, ik ben gekomen om afscheid van je te nemen en om je te vertellen hoeveel we van je houden. En ook dat het ons zo heel erg spijt dat we boos op je waren en hebben geroepen dat het je eigen schuld was.’ ‘Ik hou ook van jullie, ga dat maar vertellen. En zeg ook maar dat ik hier de hele dag in bomen mag klimmen. | |
[pagina 45]
| |
Afscheid nemen was niet nodig. Ik ben altijd bij jullie, ook al ben ik nu aan de andere kant van de regenboog. Ga je me nog eens komen zien, Rashida? Dag mag hoor, Wendel brengt je wel. Ja toch Wendel? Doehoei Rashida, doe iedereen de groeten. Nu moet ik er echt weer vandoor want de volgende boom wacht op me!’ Johny is al verdwenen tussen de dichte bladeren van een grote boom.
‘Ben je tevreden Rashida?’ vraagt Wendel Wensdroom met een knipoog. ‘Je mag zelfs af en toe terugkomen om Johny te groeten, hij heeft het zelf gezegd.’ ‘Ik zal hiermee wel tevreden moeten zijn,’ antwoordt Rashida. ‘Ik weet dat hij nooit bij ons zal terugkomen. Dat hij aan de overkant van de rivier, aan het einde van de regenboog verder zal leven en doen wat hij het liefste doet: in bomen klimmen.’ ‘Dan breng ik je nu terug Rashida. Pak mijn hand maar weer vast.’ Even later zweven ze hand in hand boven de regenboog terug naar de andere oever, waar Rashida nog lange tijd blijven zal. De zon schijnt nog steeds door de fijne pareldruppeltjes heen. De wolken zijn nog steeds roze en blauw.
Eenmaal op het grasveld en nadat ze afscheid heeft genomen van Wendel Wensdroom rent Rashida terug naar huis. Als ze de fijne regendruppeltjes niet meer voelt, kijkt ze al rennend even over haar schouder. De regenboog en zijn bewaker zijn er niet meer. Het water is er niet meer. De zilverkleurige hemel is weer gewoon blauw en de zon verdwijnt net achter een gewone witte wolk. Maar ze weet wat ze gezien heeft en waar ze geweest is en dat ze erheen mag als ze dat wil.
Een ogenblik later staat Rashida op haar eigen achtererf met de flamboyant en de andere bomen. Ze klimt haastig weer door het raam haar kamer binnen.‘Pappa! Mamma!’ roept ze luid en opgewonden. Pappa en mamma komen ongerust Rashida's kamer binnen omdat ze denken dat er iets ergs met haar is gebeurd.
‘Pappa! Mamma!’ roept Rashida opnieuw. ‘Er was een regenboog boven een rivier. Wendel Wensdroom heeft me over de regenboog en de rivier gebracht en ik heb Johny gezien en gesproken. Hij maakt het goed. Hij klimt in bomen zonder te vallen!’ Rashida hijgt en hapt naar adem. Ze is uitgeput van het harde lopen. ‘Ach lieverd,’ zegt mamma treurig, ‘je bent overstuur, ga maar gauw een lekker bad nemen. Johny komt echt nooit meer bij ons terug.’ ‘Nee mamma, dat is waar, maar hij is aan de andere kant van de regenboog en ik mag hem bezoeken wanneer ik wil.’ ‘Aan de andere kant van een regenboog,’ zegt pappa, ‘dat kan niet Rashida, je bent helemaal in de war, Johny is uit een boom gevallen en hij is dood. Het was een droom, een wensdroom.’ ‘Niet “een” wensdroom pappa, maar Wendel Wensdroom zei ik,’ antwoordt Rashida ongeduldig. ‘Hij bewaakt de regenboog en hij heeft me bij Johny gebracht. En ik mag terugkomen zodra ik Johny wil zien.’ Bedroefd verlaten pappa en mamma Rashida's kamer.
Hoewel Rashida tenslotte wel begreep dat pappa en mamma haar nooit zouden geloven, wist zij wel beter. Zij zou zorgen dat het contact met Johny nooit verloren ging. Wendel Wensdroom zou haar helpen. Toen ze na het baden haar haren borstelde, vielen er witte, rode, gele en roze bloemetjes van faya lobi op de grond. Tegelijkertijd vulde de geur van rozen haar kamer. ‘Dank je, Wendel Wensdroom, dank je,’ fluisterde Rashida ontroerd, terwijl ze heel voorzichtig de kleine bloemetjes begon op te rapen. |
|