De gele papegaai en....
(2009)–Cobi Pengel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
[pagina 18]
| |
[pagina 19]
| |
Het is nacht, buiten rond het huis, op het erf en ook binnen, waar Benny ligt te slapen. Helemaal donker is het niet. Buiten zorgen de vele sterren en de volle maan voor licht. In Benny's slaapkamer brandt er een klein lampje omdat Benny bang is in het donker. Daarom vinden zijn ouders het goed dat er altijd een lampje blijft branden als hij slaapt.
Benny is een lichtbruine jongen met bolle wangen en donkere krullen. Hij slaapt met zijn mond half open en snurkt een beetje. Hij draagt een witte pyjama waarop zijn moeder gekleurde vliegers heeft geborduurd omdat Benny dol is op vliegeren. De gordijnen zijn open, zodat er ook licht van buiten naar binnen schijnt. Van de volle maan heeft zich een kleine, speelse maanstraal losgemaakt. Ze heet Miranda. Ze lijkt iets te zoeken in de kamer van de slapende jongen en glijdt rond, over Benny, die ze even onder zijn kin kietelt, over zijn op de grond verspreid liggende speelgoed, over de stoel waarop zijn schoolkleren voor de volgende dag klaarliggen.
Dan lijkt Miranda Maanstraal te hebben gevonden wat ze zoekt: een vlieger die rechtop tegen de muur staat in een hoek van de kamer. Het is een prachtige vlieger. Hij zal de volgende middag, als Benny klaar is met zijn huiswerk, voor het eerst worden opgelaten. Benny heeft hem, met wat hulp van zijn ouders, zelf gemaakt van printa, vliegerpapier en zachtgekookte rijst die als lijm is gebruikt. Zijn vader heeft een grote bol touw gekocht en de toom gemaakt. Zijn moeder heeft broko krosi aan repen gescheurd voor een lange staart.
Miranda Maanstraal rust op de groen-rood-paars-gele vlieger. leder vlak heeft een andere kleur en op alle vlakken heeft Benny kleine zilveren sterretjes geplakt. De vlieger heeft ogen, een neus en een mond. Ook de vlieger slaapt, net als Benny. Zijn ogen zijn gesloten. Het verschil met Benny is echter dat de vlieger nooit eerder wakker is geweest. Totdat... Miranda hem tot leven wekt. De mond beweegt, de neus snuffelt een beetje, de ogen knipperen en kijken verwonderd rond.
‘Zeg vlieger, heb jij zin in een reisje?’ fluistert Miranda een beetje ondeugend. De vlieger is nog niet helemaal wakker. Dan merkt hij dat hij kan rondkijken in de kamer en zelfs kan praten! Hij ziet Benny, die hem gemaakt heeft, in zijn bed liggen en hij ziet Miranda Maanstraal, die hem tot leven heeft gewekt.
‘Je bent een vlieger,’ hoort hij Miranda fluisteren, ‘waarom sta je daar dan als een sufferd tegen de muur? Ga vliegen! Maak je baasje wakker en kom mee naar buiten.’ ‘Maar... maar...,’ ritselt de vlieger, die nu langzaam wakker wordt, ‘om te kunnen vliegen heb ik wind nodig, veel wind. Is die er dan wel?’ ‘Daar zorg ik wel voor als je eenmaal buiten bent, maak nu eerst je baasje wakker,’ is het antwoord van de maanstraal. Dan krijgt Miranda hulp van haar broertjes en zusjes en van de sterren.
De kamer van de jongen is plotseling helder verlicht. Er gebeuren drie dingen tegelijk. Gewekt door het vele licht, zit Benny klaarwakker rechtop in zijn bed. De vlieger heeft zijn plaatsje tegen de muur verlaten en staat naast Benny's bed. En Miranda en al haar broertjes en zusjes hebben zich teruggetrokken om te wachten op de dingen die komen gaan. Het is weer schemerig in de kamer, met alleen het lampje als verlichting. | |
[pagina 20]
| |
Miranda heeft haar doel bereikt: de vlieger is tot leven gewekt en de jongen is wakker. Ze zijn klaar voor het avontuur. Nu de wind nog. Die rust uit, moe van een lange dag waaien. Hij heeft zich ergens verstopt. Miranda moet ook hem wekken. Ze gaat meteen naar hem op zoek. De wind verzet zich nogal als Miranda hem gevonden heeft. ‘Ik heb de hele dag al gewaaid,’ moppert hij, ‘waarom laat je me 's nachts niet met rust?’ ‘Omdat het vannacht een bijzondere nacht gaat worden,’ zingt Miranda.
Ze zingt om de wind in een goed humeur te brengen.‘Een jongen die dol is op vliegeren maar die ook een bange jongen is, gaat met zijn vlieger een reis maken en dat is alleen mogelijk als jij meewerkt. Van een bange jongen gaan wij een flinke kerel maken. Doe dus niet zo moeilijk, wind.’
De wind laat zich overhalen. Hij begint met een licht briesje. Langzaam laat hij het uitgroeien tot een wind die sterk genoeg is om een vlieger te laten vliegen. Miranda is tevreden. Ze keert terug naar de kamer waar Benny en de vlieger wachten en flitst opgewonden: ‘Kom mee naar buiten, ik heb de wind gevonden en wakker gemaakt, hij gaat jullie helpen.’ Benny begrijpt er helemaal niets van. Vliegeren midden in de nacht? Maar zijn vlieger is niet meer te houden sinds Miranda hem tot leven heeft gewekt. Hij verlangt naar de vrijheid van het luchtruim waarvoor hij gemaakt is.
Hij neemt de leiding, want Benny is, zoals Miranda al tegen de wind gezegd heeft, een bange jongen. Niet alleen bang om in het donker te slapen, maar ook bang voor veel andere dingen, zoals voor de todo's die 's avonds op het erf hoppen, voor de jongens op school die hem pesten, maar vooral voor Boeboelaas. Daarmee hebben de jongens op school hem bang gemaakt: ‘Boeboelaas komt je pakken als je 's avonds in je bed ligt, hij heeft grote gele tanden waarmee hij je opeet.’ Boeboelaas dit..., Boeboelaas dat. Bobo Benny wordt Benny door de jongens genoemd.
Maar nu zijn er de vlieger en Miranda Maanstraal die hem zeggen vooral niet bang te zijn om mee naar buiten te gaan. Ook de wind, die het leuk begint te vinden, moedigt Benny aan en blaast: ‘Kom maar Benny, wees niet bang, we gaan een geweldige reis maken.’ Dan grijpt vader Maan eindelijk in. Hij roept zijn ondeugende dochter Miranda terug, wel een beetje boos: ‘Genoeg gespeeld nu en genoeg geregeld, thuiskomen jij, vrijpostige kleine straal. We moeten nog maar afwachten of dit allemaal goed afloopt. Een vlieger tot leven wekken, een slapend kind wakker maken... En dan ook nog de wind uit zijn schuilplaats halen om met de vlieger en het kind op reis te gaan. Wat ben je eigenlijk van plan, ondeugende dochter van me?’ ‘Ik ben van plan om van een bange jongen een flinke kerel te maken vader, maar ik kom al, ik kom al.’ Gehoorzaam keert Miranda terug om samen met de andere maanstralen en de sterren toe te zien op de goede afloop van Benny's reis met de vlieger en de wind.
De vlieger en Benny -in zijn vliegerpyjama en op blote voeten- zijn intussen buiten. Hoe ze daar zijn gekomen blijft het geheim van de vlieger. Die heeft zijn staart uitgerold en de jongen houdt de spoel met het touw vast. ‘Vlieger, waar gaan we heen?’ vraagt Benny nieuwsgierig. De vlieger ritselt: ‘We gaan twee eilanden in het grote meer bezoeken. Jij en ik gaan met de hulp van de wind vannacht een groot avontuur beleven.’ De wind is er klaar voor. Hij geeft de vlieger een duw en blaast hem en Benny omhoog, de lucht in. Met open ogen, een lachende mond en zijn zilveren sterretjes glimmend in het licht van maan en sterren is de vlieger helemaal gelukkig. | |
[pagina 21]
| |
Benny, die de spoel met beide handen stevig vasthoudt, vindt het zelf vreemd dat hij niet bang is. Integendeel: hij voelt zich heerlijk, zo vrij als een vogel! Ze vliegen hoog boven de slapende huizen. Al gauw zijn ze buiten de stad. De maan en de sterren zijn de enige verlichting. Diep onder zich ziet Benny het eindeloze bos. Ze volgen de rode weg naar het grote meer. De wind doet zijn uiterste best. Even dreigt een nieuwsgierige regenwolk roet in het eten te gooien. Er vallen al enkele druppels. Maar de wind treedt meteen streng op: ‘Schiet op, wegwezen jij!’ Met volle kracht blaast hij de wolk het bos in. Dan vliegen Benny en de vlieger regelrecht naar het grote meer, naar de eilanden die het doel van de reis zijn.
Even later zijn ze al boven het meer. ‘Let nu op, Benny,’ ritselt de vlieger, ‘we gaan een landing maken op het eerste eiland. Waar was je ook alweer bang voor?’ ‘Uhhh... voor het donker, maar daar ben ik eigenlijk nu al niet bang meer voor. Wel voor de todo's en voor de jongens op school die me pesten. En voor Boeboelaas natuurlijk.’
De vlieger geeft de wind een knipoogje en die laat de vlieger ritselen: ‘Wel Benny, dan gaan wij eens kijken wie er op het eerste eiland wonen. De naam van het eerste eiland is Todo Eiland. Benny begint te rillen, maar de vlieger is al begonnen met de landing. Benny houdt de spoel met het touw nog steviger vast. Hij doet zijn best om flink te zijn maar hij kan het niet helpen dat hij nog steeds rilt van angst. De vlieger en de wind doen hun best. Steeds lager vliegen ze. Benny ziet de grond dichterbij komen. Zijn blote voeten raken de grond en Benny knijpt zijn ogen dicht.
Als hij ze even later voorzichtig open doet is het eerste wat hij ziet een enorme todo die een gorgelend geluid laat horen. De vreemde geluiden worden woorden, de woorden vormen zinnen. De todo spreekt traag, even traag als hij en zijn soortgenoten zich voortbewegen. ‘Dag Benny, dag vlieger,’ gorgelt de grote todo.
‘Welkom op Todo Eiland. Ik ben koning Toedoeloedoe en dat zijn mijn onderdanen.’ Langzaam tilt hij een poot op om achter zich te wijzen. ‘Wij zijn todo's, hoewel er ook mensen zijn die ons padden noemen. Ik hoor dat jij bang bent voor ons, Benny. Maar dat hoeft helemaal niet. Jij bent zeker bang omdat wij niet zo mooi zijn. Ik geef toe dat Moeder Natuur ons geen uiterlijke schoonheid gegeven heeft. Ook ons stemgeluid is niet zo mooi als bijvoorbeeld dat van de vogels. Daarom schuilen wij overdag en komen pas tevoorschijn als het donker wordt. Maar Benny, leer dit van mij: lelijk van buiten betekent niet altijd lelijk van binnen. Wij zijn goede dieren die 's nachts de insecten vangen en opeten die de mensen ziek kunnen maken. Wij zijn nuttige dieren.’
Waar bij de landing alleen maar een strandje en gras was, ziet Benny tientallen todo's zitten, bijna zo groot als koning Toedoeloedoe. Het is nu hun beurt. Even traag als koning Toedoeloedoe roepen ze: ‘Benny is onze grote vriend. Benny is onze flinke vriend. Wij houden van Benny. Benny is niet bang meer voor ons.’ Ze hoppen bij het gorgelen van deze woorden vrolijk op en neer. ‘Maar dat wist ik helemaal niet,’ zegt Benny beschaamd, ‘dat jullie mij jullie grote en flinke vriend vinden en dat jullie van mij houden en zo...’ Hij schaamt zich eigenlijk erg dat hij altijd zo bang is geweest voor deze vriendelijke dieren, alleen maar omdat ze een lelijk stemgeluid hebben en er zo griezelig uitzien met hun grauwe huid en hun bolle ogen. Hij neemt dan ook op hetzelfde moment het besluit om nooit meer bang te zijn voor de todo's. | |
[pagina 22]
| |
‘Wel,’ laat de wind de vlieger ritselen, ‘dan is dit dus geregeld en kunnen we vertrekken naar het tweede eiland. Dat is het Boeboelaas Eiland.’ ‘Ohh...neee...ohh...neee,’ gilt Benny, ‘daar wil ik niet heen, voor Boeboelaas ben ik echt erg bang!’
‘Maar Benny,’ ritselt de vlieger weer, ‘heb je Boeboelaas wel eens gezien? Weet je hoe hij er uitziet? Waarvoor ben je zo bang?’ ‘Hij heeft een lelijk gezicht zonder ogen, hij stinkt en hij heeft grote gele tanden waarmee hij kinderen opeet,’ weet Benny. ‘Dat zeggen de jongens die mij pesten.’ ‘We zullen zien... we zullen zien...,’ ritselt de vlieger geheimzinnig en vóór Benny zich kan verzetten zijn ze alweer in de lucht.
Ze vliegen niet hoog want het tweede eiland is niet ver van Todo Eiland. Er zijn veel bomen en er is, net als op Todo Eiland, een strandje. Bij deze landing is Benny nog banger dan bij de vorige. Ook nu rilt hij van angst als hij de grond steeds dichterbij ziet komen. Het valt hem meteen op dat het er vredig en stil is. Er vliegen kleurige nachtvlinders en vriendelijk knipogende vuurvliegjes rond. Misschien is Boeboelaas niet eens thuis, hoopt Benny.
‘Benny, als je je angst voor Boeboelaas wilt overwinnen, dan moet je hem zelf roepen,’ blaast de wind. ‘Roep hem Benny, roep hem, de todo's hebben je zonet toch een flinke vriend genoemd? Bewijs nu dat je flink bent en roep Boeboelaas.’ Benny hoopt nog steeds dat Boeboelaas niet thuis is vannacht. Aarzelend en met een bibberend stemmetje roept hij: ‘Boe...boe...laas... Boe...boe...laas...’
‘Hier ben ik al, mijn vriend Benny,’ klinkt een aangename, diepe stem achter hem. Benny durft niet om te kijken. Stel je voor dat Boeboelaas hem toch pakt en opeet. ‘Toe dan Benny, laat zien dat je geen Bobo Benny bent, kijk om en groet Boeboelaas,’ hoort hij de vlieger ritselen. En dan neemt Benny het tweede dappere besluit van die nacht. Hij draait zich om. Zijn ogen moet hij echter onmiddellijk sluiten, want Boeboelaas straalt een helder licht uit. ‘Doe je ogen maar voorzichtig open, mijn vriend Benny, voor mij hoef je niet bang te zijn,’ zegt de zware stem bijna zingend.
Voorzichtig opent Benny zijn ogen. De figuur die bij de stem hoort, kan hij pas onderscheiden als zijn ogen aan het heldere licht gewend zijn. Boeboelaas is een grote man met bruine haren en een lange baard. Hij draagt een lange witte mantel waarop kleurige vliegers zijn geborduurd, net als op de pyjama van Benny. Evenals Benny draagt hij geen schoenen of slippers. Zijn donkere ogen, waarin kleine sterretjes schitteren, kijken Benny vriendelijk aan. ‘Ben je nog steeds bang voor mij Benny?’ zegt de zware stem. ‘Zal ik jou nu eens mijn geheim vertellen?’ Benny knikt, hij kan geen woord uitbrengen. ‘Mijn geheim is dat ik eigenlijk helemaal niet besta. Ik was er toch niet toen je zonet hier met je vlieger landde? En ik kan je zeggen dat ik ook nergens anders was. Je hebt me pas gezien toen je me riep, niet eerder toch?’
Benny knikt weer. Hij moet Boeboelaas gelijk geven. ‘Zo eenvoudig is het dus, mijn vriend Benny. Ik besta niet. Ik verschijn alleen als mijn naam wordt genoemd. Zo meteen verdwijn ik gewoon weer. En dan nog iets heel belangrijks dat ik je moet uitleggen Benny: voor iemand die bang voor mij is, zie ik er niet zo uit als nu. De jongens die jou pesten en die jou bang hebben gemaakt, zijn zelf bang voor mij. Want zij hebben mij nooit gezien zoals jij mij nu ziet. Zij zien inderdaad een lelijke man zonder ogen, met grote gele tanden. | |
[pagina 23]
| |
Dat jij mij ziet zoals ik hier voor je sta, wil zeggen dat jij niet bang voor mij bent Benny. Begrijp je het? Jij bent helemaal niet bang voor Boeboelaas.’ ‘Ik ben niet bang voor Boeboelaas,’ herhaalt Benny en hij zegt het nog een keer en nog een keer en nog een keer, steeds luider! Hij is opgelucht en opgewonden tegelijk. Hij sluit even zijn ogen. Als hij ze weer opent, ziet hij behalve zijn vlieger alleen het strandje, het gras, de vlinders en de vuurvliegjes. Hij hoort alleen de wind.
Van Boeboelaas is geen spoor meer te bekennen. Benny maakt een sprong in de lucht van vreugde. De wind tilt hem verder op en met de spoel van het vliegertouw nog steeds stevig in beide handen stijgt Benny op van Boeboelaas Eiland. De vlieger danst op de wind. Benny danst mee. De vlieger maakt af en toe een buiteling. Benny buitelt mee. Hij is voor niets en niemand meer bang. Niet voor het donker, niet voor de todo's, niet voor de jongens op school en niet voor Boeboelaas.
Opnieuw volgen ze de rode weg door het bos. Met de hulp van de wind zijn ze weer gauw boven de stad. De vlieger zoekt en vindt Benny's huis. Op dezelfde geheimzinnige manier als ze buiten gekomen zijn, komen ze ook weer binnen. Ze zijn terug in Benny's kamer. De vlieger rolt zijn staart op en Benny zet hem rechtop tegen de muur. De vlieger sluit zijn ogen. ‘Bedankt, vlieger,’ fluistert Benny. Hij staat nog even bij het open raam, steekt zijn hand op naar de volle maan en zegt: ‘Bedankt Miranda Maanstraal, bedankt jullie allemaal, die bij mij waren vannacht.’
Als de wind zachtjes langs het raam strijkt om afscheid te nemen, zegt Benny: ‘Dankjewel wind, ga jij maar uitrusten. Zonder jou had ik deze belangrijke reis niet kunnen maken. Dan was ik nu nog steeds Bobo Benny.’
Voor Benny in zijn bed stapt, maakt hij het lampje uit. Dat heeft hij voortaan niet meer nodig. |
|