Dat stomme economenvolk met zijn heilige koeien
(1976)–J. Pen– Auteursrechtelijk beschermd58. De modale werknemerGa naar voetnoot*Er staat weer eens iemand centraal in Nederland. Niet iedereen zal het gemerkt hebben, maar de Haagse Post heeft een tijd geleden de heer P. Bodemeyer geïnterviewd, en sindsdien duikt deze werknemer van de Hoogovens nogal eens op in de discussie over de welvaart in Nederland. Bodemeyer legde uit dat het met de welvaart van zijn gezin nogal tegenvalt. Je hoort er wel over praten, zei hij tegen de mannen van de Haagse Post, maar thuis merk je er niet veel van. De gewone arbeider ziet allerlei welvarends om zich heen, op straat, in de etalages, maar het is zijn eigen welvaart niet. Dat standpunt is begrijpelijk. Bodemeyer is namelijk een van de zoge- | |
[pagina 224]
| |
naamde ‘modale werknemers’, dat wil zeggen een groep inkomenstrekkers, waar er zéér veel van zijn. In de statistiek heet dat de ‘modus’; het is iets dat terecht ‘centraal staat’; al vind ik dat een lelijke, zij het populaire uitdrukking. Bij een scheve verdeling (en de inkomensverdeling is scheef) ligt de modus lager dan het gemiddelde. De gemiddelde welvaart ligt dus wat hoger dan die van Bodemeyer. Nog weer hoger is het reële inkomen van de mensen die de welvarende toon aangeven; zij varen en rijden, en logeren in hotels, op een manier die de Bodemeyers opvalt, en tot minder vrolijke gedachten stemt. En zulks vooral omdat de gewone mensen in Nederland met voortdurende welvaartstekorten te kampen hebben. Ze hebben het niet breed. Wat is hier tegen te doen? Twee dingen. De inkomens gelijker maken. Dat maakt Bodemeyer weliswaar niet veel rijker, want er valt niet genoeg te herverdelen. Misschien gaat hij er, met ingrijpende nivelleringsmaatregelen, een procent of tien op vooruit, en dan is het afgelopen. Wel wordt zodoende de welvaart van anderen weggenomen die Bodemeyer het gevoel geeft dat hij aldoor achterblijft. De luxe verdwijnt. Of dat goed of slecht is valt niet makkelijk te zeggen. Zoals bij sommigen bekend is, gaan we in Nederland in deze nivellerende richting, maar het gaat langzaam en daardoor geloven velen het niet. Dit misverstand wordt door diverse bladen in de hand gewerkt. De Haagse Post is één zo'n blad. De Volkskrant eveneens. ‘De rijken worden steeds rijker en de armen steeds armer’. Waar is dat niet, maar het ligt lekker in het gehoor. Zo neemt het onbehagen toe, en Bodemeyer wordt er niet vrolijker van. We zouden dus eigenlijk zulke leugens niet moeten verspreiden, maar vooral aan de linkerzijde ziet men in deze propaganda iets heel vooruitstrevends. De feiten over de nivellering zijn op verschillende manieren weer te geven. De simpelste: de minimumlonen stijgen sterker dan de gemiddelde lonen, en deze weer sterker dan de hogere salarissen. In 1973, bijvoorbeeld, steeg het reële minimumloon met ruim vier procent, het ‘modale’ inkomen met anderhalf procent en een salaris dat vier keer zo hoog is als dat van Bodemeyer ging er met minder dan één procent op vooruit. De AOW'ers daarentegen lopen sterk op het gemiddelde in; een stijging van acht procent in 1973. In 1974 is het inkomen van de Bodemeyers gestegen met twee en een half procent, maar de hogere salarissen gingen reëel achteruit. Uit deze cijfers blijkt dat de gewone werknemer terrein verliest aan de mensen met minimuminkomens. Hij is, in die zin, zelf slachtoffer van de nivellering. Maar Bodemeyer loopt in op de hogere salarissen, wat hij misschien niet in de gaten heeft. Zijn onbehagen zou eigenlijk moeten afnemen, maar het lijkt niet waarschijnlijk dat dat gebeurt. De tweede methode om Bodemeyer welvarender te maken is de groei van ons aller reële inkomen, waaronder het zijne. Dat neemt de verschillen niet weg, maar het maakt ze misschien acceptabeler. Deze methode wordt tegenwoordig van alle kanten beschreven als gevaar- | |
[pagina 225]
| |
lijk, reactionair of tot mislukken gedoemd (Club van Rome). Bovendien hebben veel mensen het gevoel dat het reële inkomen tegenwoordig niet meer groeit. We beleven slechte tijden, en we gaan er op achteruit. Ook dit laatste idee komt uit vele kranten op de lezer af. Opnieuw: dat is niet waar. Het reële inkomen, dus na aftrek van de prijsstijging, en na aftrek van belastingen, van de modale werknemer stijgt in Nederland nog aldoor, ook in de hongerige jaren zeventig. Er zijn nauwkeurige cijfers over bekend. Die wijzen op een voortdurende toename. In ieder socialistisch of communistisch land worden zulke feiten er goed ingehamerd, opdat de Bodemeyers zullen beseffen dat de regering het beste met hen voorheeft. Bij ons staat het slechte nieuws op de voorpagina's: stijgende prijzen, werkloosheid; de krantelezer krijgt de indruk dat zijn koopkracht daalt. Achterin de krant staan nog wel eens wat cijfers over de inkomens, maar die vallen niet op. Het reële inkomen na aftrek van belastingen is, ook bij de modale werknemer, in de slechte jaren zeventig toch nog aardig gestegen. In totaal met een procent of tien. Dat is ongeveer evenveel als de modale werknemers er op vooruit zouden gaan als we de mensen met de hogere inkomens zouden nivelleren tot het peil van Bodemeyer. Ik denk dat de meeste mensen deze cijfers niet kennen. Toch zijn ze makkelijk te achterhalen. Iedere economische journalist weet er van. Wie schrijft alsof deze cijfers niet bestaan, is ofwel dom ofwel te kwader trouw.
Wat wil ik hier nu precies mee zeggen? Allereerst: de werkelijke feiten omtrent de modale werknemer staan maar zeer ten dele in bladen als de Haagse Post. Daar wordt wél goed uitgelegd dat het er met zijn welvaart nog niet zo best voorstaat, en dat anderen méér verdienen dan hij; maar enkele eenvoudige waarheden omtrent de groei van het inkomen en het effect van de herverdeling komen niet erg helder op de lezer over. Bodemeyer is altijd de klos - dát wil men ons laten geloven. Vervolgens wil ik onder uw aandacht brengen dat de tijden wel slecht zijn, maar niet zo slecht als veel mensen denken. Het reële inkomen van de Nederlandse bevolking als geheel stijgt nog steeds. Er is in die zin bepaald geen depressie aan de gang. Dat is een schrale troost voor de werklozen. Hun inkomen is gedaald, samen met dat van de obligatiehouders en van veel zelfstandigen. Het gezelschap van de slachtoffers is gevarieerd, maar het omvat niet de gewone arbeiders. Daarom behoort in de economische politiek van het ogenblik niet de ‘gewone arbeider’ prioriteit te krijgen. Hij mag dan ‘centraal staan’, maar anderen hebben ergere problemen. Tenslotte: de Club van Rome heeft ons nu wel aangezegd dat de groei vast zal lopen, maar die voorspelling is nog niet uitgekomen. We kunnen dat goed vinden of verkeerd; het feit wordt er niet anders door. | |
[pagina 226]
| |
Ik geloof dat op den duur stellig een vertraging van de produktiegroei zal optreden. We hebben nog wat tijd om het proces om te buigen, zodat de nulgroei ons niet hoeft te overvallen. Tegen die tijd wordt de positie van Bodemeyer weer geheel anders. Maar voorlopig is hij nog een onderdeel van de groeiende maatschappij. |
|