Dat stomme economenvolk met zijn heilige koeien
(1976)–J. Pen– Auteursrechtelijk beschermd57. WinstGa naar voetnoot*Onlangs heb ik iets geschreven over de ergernis die zich van sommige mensen meester maakt nu de werkloosheid blijkbaar niet voldoende door ‘de economie’ kan worden bestreden. Ik beweerde toen dat ‘de economie’ eigenlijk maar voor één type werkloosheid een makkelijke oplossing heeft, en dat is voor werkloosheid die het gevolg is van onderbesteding in het binnenland. Die kan worden weggewerkt door aantrekkelijke maatregelen zoals belastingverlaging en verhoging van de overheidsuitgaven. Andere vormen van werkloosheid zijn veel lastiger te bestrijden. Ik heb daar veel brieven op gekregen, sommige boos, andere vragend. De ooze brieven komen er vaak op neer dat men de brenger van slecht nieuws wenst te straffen. Ook vergeten sommige debaters dat ‘de economie’ eigenlijk geen andere taak heeft dan ons inzicht in de werkelijkheid te vergroten. De wetenschap, als men dat woord hier wil gebruiken, is niet verantwoordelijk voor die politieke beslissingen en geeft ook geen politieke adviezen. De theorie leert ons niet of we al dan niet een metro moeten aanleggen en evenmin of we de lonen in de hand moeten houden om werkloosheid te voorkomen. Dat gebrek aan politieke kracht van de economie zit onder meer hierin, dat iedere beleidsbeslissing sommige mensen bevoordeelt en andere benadeelt, en de wetenschap kan nu eenmaal moeilijk kiezen tussen deze twee groepen belanghebbenden. (Heel duidelijk is dit het geval bij de metro!) Ik weet wel dat dit idee van een niet-politieke wetenschap sommige mensen tot hevige woede brengt, maar dat ligt aan die mensen. Veel interessanter waren de brieven die zeiden: je vertelt ons nu een paar dingen die ‘de economie’ niet kan helpen, maar je verzwijgt dat | |
[pagina 222]
| |
er iets mis is met die economische inzichten, die de wetenschap eigenlijk had moeten leveren. Zitten er geen lelijke gaten in de wetenschap? En inderdaad, op dat punt valt er, helaas, veel te melden. Van de vele leemten in onze kennis noem ik er één, die voor de werkloosheid van groot belang is: de economie vermoedt dat er een bepaald winstniveau moet bestaan, wil de produktie blijven doordraaien op het niveau van volledige werkgelegenheid. Maar wij weten niet precies hoe hoog die winsten moeten zijn. Er valt wel wat over te theoretiseren, maar we kennen de kwantitatieve verhoudingen niet, en bovendien gebeurt er in de werkelijkheid iets dat je op grond van sommige theorieën niet zou verwachten. De simpele theorie is als volgt: als een ondernemer nieuwe machines koopt, verwacht hij een winst per eenheid geïnvesteerd vermogen (rendement) die na aftrek van belastingen, tenminste gelijk is aan de rentevoet. Anders zal hij de investering liever achterwege laten. Bovendien moet hij wat extra winst, boven de rentevoet, in het vooruitzicht hebben, om zijn risico's goed te maken. Als dus de rendementen naar het peil van de rentevoet zakken, flauwen de investeringen af; dan stagneert de boel en komt er werkloosheid.
Deze simpele gedachtengang klopt niet erg met de werkelijkheid. De rendementen zijn in verschillende landen, en ook in Nederland, voortdurend gedaald en ze liggen hier en daar royaal beneden de rente. De oorzaak daarvan ligt o.a. bij de looninflatie en bij de belastingen. Dat was al zo in de jaren zestig. Toch was er toen nog volledige werkgelegenheid, de produktie draaide op volle toeren en groeide bovendien van jaar op jaar. Op het eerste gezicht een raadsel. Het raadsel is deels op te lossen, als we bedenken dat de ondernemer bij zijn investeringsbeslissing ten dele wordt gedwongen door de technische ontwikkeling, zodat hij ook bij lage rendementen wel door moet gaan met vernieuwen, anders gaat het bedrijf er aan. Bovendien let de ondernemer op het verwachte rendement van nieuwe machines - het oude stuk van het bedrijf heeft vaak een lager rendement, en dat zijn de rendementscijfers die gemeten worden en die dan beneden de rentevoet zijn gedaald.
Inderdaad kunnen we zo begrijpen waarom er in de jaren zestig meer is geïnvesteerd dan we op het eerste gezicht zouden verwachten, maar helemaal sluitend is het verhaal toch niet. Het berust namelijk op een voortdurende afwijking tussen de rendementen van nieuwe machines en van oude, en deze afwijking heeft op den duur vervelende gevolgen. De werkgelegenheid in de oude delen van de fabriek wordt er door aangetast, en de ondernemer gaat zich meer en meer de gevangene van het verleden voelen. Hij moet blijven investeren omdat hij het vroeger heeft gedaan, en dat terwijl die oude investeringen eigenlijk zijn tegengevallen. (Van macht en onmacht gesproken: het be- | |
[pagina 223]
| |
staan van een onderneming maakt veel ondernemers machteloos. Willen sommige critici van de huidige maatschappij daar ook eens even over nadenken?) Door die dwang van het verleden ontstaat makkelijk een pessimistische stemming die slecht is voor de werkgelegenheid. Het lijdt dan ook geen twijfel dat een deel van de huidige moeilijkheden, en speciaal van de werkloosheid, aan dit soort oorzaken is toe te schrijven. Ze zijn zelfs later gekomen dan veel economen hadden voorspeld. Maar wij weten nog steeds niet welk deel van de werkloosheid op rekening van de lage rendementen komt, en we weten nog minder hoeveel rendementsverhoging nodig zou zijn om het economisch leven weer op gang te krijgen. Daar komt bij dat het ene bedrijf het andere niet is; sommige sectoren maken nog wel voldoende winst, en daardoor zijn gemiddelde rendementscijfers niet erg behulpzaam. De leemten in de economische theorie zitten naar mijn mening vooral bij de invloed van de winst, en speciaal bij de kritieke waarde van de winst die nodig is om de vaart in de investeringen te houden. Misschien komt dat ook wel omdat psychologie en economie hier zo nauw vervlochten zijn. Zoveel is zeker, dat we op dit essentiële punt geen voorspellingen kunnen doen waar de politici houvast aan hebben.
P.S. Sprekende over voorspellingen moet ik iets goed maken. Ik heb in een vorig nummer van deze krant geschreven dat de gedaalde woningbouw mij zo tegenviel. Daar was het op zijn plaats geweest om te vermelden dat er in Nederland economen zijn die dit al tenminste tien jaar lang hebben zien aankomen. Het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid, en speciaal zijn oprichter, prof. Hendriks, hebben in het ene rapport na het andere voorspeld dat deze produktiedaling en deze werkloosheid zouden optreden. Mijn teleurstelling wijst er dus op dat zelfs de economen niet goed naar de economen luisteren. |
|