Dat stomme economenvolk met zijn heilige koeien
(1976)–J. Pen– Auteursrechtelijk beschermd34. De onbekende consequenties van het model van Forrester en Meadows voor de economische politiekGa naar voetnoot*Zoals bekend hebben J. ForresterGa naar eind1 en D. MeadowsGa naar eind2 een reeks van berekeningen gemaakt inzake de economische groei, waarvan de resultaten buitengewoon somber uitvallen. Deze auteurs bevestigen wat vele biologen, natuurliefhebbers, Kabouters ons reeds hebben aangezegd: rampen en ondergang. De fundamentele reden voor het groeipessimisme is eenvoudig: exponentiële groei van de bevolking en van de produktie per hoofd kan in een eindige wereld niet oneindig doorgaan. Het blijkt nu echter dat reeds op betrekkelijk korte termijn - 25 à 50 jaar - catastrofale gebeurtenissen kunnen worden verwacht. Dergelijke catastrofes zijn wel eerder voorspeld, o.a. door Malthus, maar het nieuwe van dit model is de interactie van verschillende variabelen en het bestaan van verschillende manieren waarop de zaak kan vastlopen. De auteurs noemen: uitputting van grond en van specifieke grondstoffen, ‘crowding’, vervuiling. Het verontrustende zit vooral hierin: Forrester en Meadows laten zien dat het zeer wel mogelijk is om één van deze rampen te ontwijken of uit te stellen, maar dat dan een andere ramp des te harder toeslaat. Ook maken zij aannemelijk dat uitstel in vele gevallen tot een nog heviger catastrofe leidt. De ergste is de totale vervuiling van de oceanen en de atmosfeer. Een andere zeer verontrustende conclusie van deze berekeningen is, dat een dergelijk uitstel slechts geldt voor een periode van enkele decennia. De tijd is dus kort. Niettemin achten Forrester en Meadows de situatie niet hopeloos. Wel wijzen zij erop, dat partiële oplossingen geen uitkomst bieden; er is een totale aanpak nodig, zowel van het bevolkingsprobleem als van de industriële produktie. Tegelijkertijd moeten de bevolkingsgroei en de groei van de produktie worden afgeremd. Wat de produktie be- | |
[pagina 141]
| |
treft blijven, na het beëindigen van de groei, slechts verschuivingen tussen sectoren en landen mogelijk, alsmede een vorm van technische vooruitgang die op minder vervuiling en grotere efficiëntie is gericht, maar die vooral niet meer produktiemiddelen (bijvoorbeeld energie) mag vergen. In termen van het model kan men zeggen dat de mensheid gered kan worden door het inbouwen van een reeks tegenkoppelingen. In termen van economische politiek betekent dit, dat op brede terreinen vele maatregelen genomen zullen moeten worden. De correctie gebeurt niet ‘vanzelf’.
De vraag is, hoe wij ons tegenover deze voorspellingen moeten opstellen. Het is niet moeilijk, te doen alsof er niets aan de hand is, bijvoorbeeld op grond van de overweging dat er altijd onheilsprofeten zijn geweest en dat de ondergang van de wereld reeds vele malen is voorspeld, soms tot op de minuut af. Dit is echter weinig ter zake (men kent wellicht het verhaal van de man die van het Empire State Building viel; toen hij de tiende verdieping passeerde hoorde men hem zeggen: ‘So far so good’). Voorts kan het model van Forrester en Meadows gemakkelijk worden gekritiseerd. Het bevat immers vele onzekere reacties, o.a. aangaande de mate van vervuilingsabsorptie, en het werkt met variabelen die de hele wereld in één getal samenpakken (wereldproduktie, wereldvervuiling e.d.). Dergelijke kritiek moet stellig worden geopperd, doch het is voorshands niet aangetoond dat andere aannamen de resultaten veel vrolijker maken.Ga naar eind3 Integendeel, de splitsing van de wereld in afzonderlijke gebieden (ontwikkeld en onontwikkeld) maakt de uitkomsten nog catastrofaler. De omstreden POLAT-variabele (die de absorptiemogelijkheden van atmosfeer en oceanen weergeeft) is door Forrester en Meadows waarschijnlijk niet te pessimistisch geraamd; van de kant van biologen en chemici worden wel ongunstiger schattingen gemaakt. Hoe dat ook zij, kritiek op het model en op de daarmee gemaakte berekeningen mag niet dienen als een tranquillizer. Er is op zijn minst onmiddellijke ‘bezinning’ geboden omtrent hetgeen te doen staat. Deze bezinning is een zaak voor iedereen. Mijns inziens ligt de primaire verantwoordelijkheid bij overheden en politici, maar ook individuen hebben zich met de kwestie bezig te houden, in welke kwaliteit dan ook. Dit geldt zowel voor degenen die zich direct (potentiële ouders) als voor hen die zich indirect (moralisten, de paus e.d.) met de voortplanting bezighouden. Ook consumenten moeten het hunne doen om de rampen af te wenden. Eventueel pessimisme of cynisme ten aanzien van de vruchten, die een dergelijke bezinning zou kunnen afwerpen (en ondergetekende doet in cynisme voor niemand onder), maakt de noodzaak alleen maar groter om iets te ondernemen wat dan mogelijk wél tot enig positief resultaat zou kunnen leiden. Dat geldt met name ook voor ondernemers. Ik teken hierbij aan, als een persoonlijke noot, dat het model van For- | |
[pagina 142]
| |
rester en Meadows mijn kijk op de economische groei ingrijpend heeft gewijzigd. Tot voor kort was ik geneigd tot de opinie, dat economische groei nodig bleef, zij het met flinke verschuivingen van vervuilende naar niet-vervuilende vormen van produktie. Deze herallocatie blijft m.i. weliswaar nodig, maar biedt, zoals ik het nu zie, geen voldoende oplossing, o.a. voor het energieprobleem, voor de thermische en radioactieve vervuiling en voor een aantal onvermijdelijke vormen van specifieke vervuiling. Ik vrees dat de zaak waarschijnlijk volledig zal vastlopen. Dit heeft echter allerminst geleid tot een heldere kijk op hetgeen er nu moet gebeuren. Integendeel, ik ben niet in staat aan te geven welke institutionele, legale en mentale veranderingen er moeten plaatsvinden om de mensheid te redden. Dit artikel vormt dan ook slechts een eerste reactie op een voor mij onduidelijke situatie. Dat neemt niet weg, dat enkele redeneringen kunnen worden geschetst die wellicht iets tot de discussie bijdragen. Het gaat daarbij speciaal over de vraag, in hoeverre terugkoppelingen binnen het bestaande systeem tot stand komen, en in hoeverre niet.
Zowel uit een politiek als uit een ondernemersstandpunt moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de problemen die voortvloeien uit het opraken van grondstoffen (hierna depletie te noemen) en vervuiling. Het eerste is binnen de ondernemingsgewijze produktie beter en soepeler op te vangen dan het tweede. Weliswaar, en dat typeert de noodlottige samenhang, leidt het opvangen van de depletie tot een verergering van de vervuiling. Deze stelling kan als volgt worden toegelicht. Depletie doet zich, volgens de voorspellingen van Forrester en Meadows, in de eerste plaats voor bij enkele metalen (kwik, goud) en bij aardgas. Naar mijn mening kan een aanzienlijke tegenactie worden verwacht van de ondernemingen, die daarbij o.a. worden geleid door de goede oude onzichtbare hand. Wie kwik verwerkt, ziet de schaarste aankomen, en voor zover hij zit te suffen zullen prijsverhogingen van deze grondstof hem wel wakker maken. Dat schept een prikkel om naar vervangingsmaterialen om te zien en technische processen te bedenken die het zonder deze schaarse grondstof kunnen stellen. Ook worden de gebruikers geprikkeld tot recycleren. Iets dergelijks valt te verwachten als aardgas en normaal gewonnen olie opraken. Daarvoor in de plaats zou olie uit leisteen kunnen komen. Hiervan is er weliswaar voorlopig nog genoeg, maar de winning gaat gepaard met enorme investeringen en exploitatiekosten. De oliemaatschappijen weten dit beter dan wie ook. Het prijsmechanisme zal tot zuinigheid en technische inventiviteit prikkelen. Hoewel de kous hiermee allerminst af is, kan toch ten dele vertrouwd worden op het gewone ondernemersgedrag om de schokken op te vangen. Daarnaast behoort de overheid te hulp te komen door rantsoeneringsmaatregelen, namelijk daar waar het prijsmechanisme tot sociaal onaanvaardbare consequenties zou leiden (als het kwik opraakt, zal het misschien | |
[pagina 143]
| |
voor medische doeleinden moeten worden gereserveerd en het gaat niet aan om dit uitsluitend door de prijzen te laten regelen). Weliswaar is zo'n rantsoenering nog nergens aanwezig, en er wordt ook niet over gedacht, maar dit beleid is althans denkbaar. Deze correcties zijn echter onvoldoende. De substituties en de technische veranderingen, die de depletie moeten opvangen, brengen de vervuilingscatastrofe snel naderbij. De winning van olie uit leisteen vergt enorme kosten aan investeringsgoederen en energie. Het recycleren van metalen is een kostbare geschiedenis. Bovendien moeten de installaties worden gebouwd om deze processen mogelijk te maken, en dat vergt weer vormen van produktie die het probleem toespitsen. Dit geldt zelfs van eenvoudige en urgente maatregelen op het stuk van de waterzuivering e.d.; het geldt des te meer bij de winning van benzine uit steenkool, hetgeen technisch mogelijk is. Er wordt steeds een vorm van produktie vereist, die ons verder van huis brengt en de finale catastrofe naderbij brengt. Dit is de vervuilingscatastrofe, die zich manifesteert in dode, stinkende oceanen en een vergiftigde atmosfeer - niet lokaal, maar overal. Om deze onomkeerbare ondergang te vermijden, is het onvoldoende enkele specifiek vervuilende processen terug te dringen. Uiteraard kan dit wel een eerste aanzet zijn tot een nieuwe economische politiek. Specifieke kosten van het milieubederf moeten ten laste van het produkt worden gebracht. Er moeten specifieke zuiveringsvoorschriften worden uitgevaardigd, gepaard gaande met strenge lozingsvoorschriften (kwik, lood), en op een aantal punten moeten verbodsbepalingen komen (DDT, zwavelhoudende olie). Deze door mij reeds eerderGa naar eind4 beschreven maatregelen zijn gericht op een verschuiving in de allocatie: vervuilende produktie wordt vervangen door minder vervuilende. Binnen een gegeven investeringspeil nemen de op consumptie gerichte investeringen af en de milieureddende investeringen toe. Delen van de industrie worden vervangen door dienstverlening, die vaak (niet steeds) minder milieubedervend werkt. Maar met dergelijke substituties komen wij er waarschijnlijk niet. Dit is m.i. de voornaamste les die uit de berekeningen van Forrester en Meadows kan worden getrokken: een andere allocatie bestrijdt wel een aantal depletieverschijnselen, en ook een aantal specifieke vervuilingsvormen, maar niet het geweldige probleem van de totale energie-inzet. In de meest eenvoudige vorm kan de catastrofe de gedaante aannemen van de thermische vervuiling die het leven onmogelijk maakt; in feite zijn er talrijke andere mogelijkheden die eveneens in belangrijke mate tot de algemene verstoring van het biologische evenwicht bijdragen, zoals radioactiviteit. Op de een of andere manier loopt de groei vast in de heresis: het éénrichtingsverkeer naar de rampen. Hoewel over deze stelling discussie mogelijk is, ben ik geneigd te vrezen, dat wij, zelfs door een volledige hantering van het substitutie-arsenaal (welk beleid nog in geen velden of wegen zichtbaar is!) de | |
[pagina 144]
| |
catastrofe niet door loutere herallocatie zullen kunnen vermijden. Het enige antwoord hierop is het verminderen van de groei, in die zin dat de produktieactiviteit moet afnemen, en dat binnenkort het niveau van de produktie moet worden verlaagd. (De maatregelen om de depletie op te vangen, werken in dit opzicht alle in de verkeerde richting; zij bevorderen de activiteit. Dit geldt eveneens van zuiveringsvoorschriften.) Daarbij komt nog, dat onder voortgaande bevolkingsgroei een produktieverlaging een nog weer verdergaande produktieverlaging per hoofd impliceert. Hoe deze verlaging moet worden gerealiseerd, weet eigenlijk niemand. Er is geen automatische tegenkoppeling. Er is tot nu toe ook niet over nagedacht, behalve door enkele utopisten, zoals de Kabouters. Weliswaar hebben John Stuart Mill, Keynes, en vele anderen het einde van de groei voorspeld, maar dan als verzadigingsverschijnsel. De kwestie is dat die verzadiging in de realiteit in het geheel niet valt waar te nemen.
Het zou een valse hoop zijn om te denken aan de inderdaad indrukwekkende resultaten, die in het verleden zijn bereikt met restrictief overheidsingrijpen. Het is waar, dat de overheid de groei van de particuliere consumptie zeer aanzienlijk heeft vertraagd, ten einde ruimte te maken voor de collectieve sector. In oorlogstijd heeft deze operatie soms op krasse wijze plaatsgevonden. Voordat men daar echter hoop aan ontleent, moet worden bedacht dat het argument altijd was, dat een verschuiving in de bestedingen moest worden teweeggebracht. Particuliere consumptie moest plaats maken voor collectieve consumptie. Dat was de rechtsgrond en de rechtvaardiging. Ook in een oorlogseconomie wordt de totale produktie niet verlaagd - integendeel, in het verleden werd dan steeds ongebruikte capaciteit ingeschakeld, waardoor de afremming van de particuliere consumptie beperkt kon blijven. Het probleem waar wij thans voor staan, is bestaande capaciteit uit te schakelen. De mensen krijgen niet wat zij willen hebben, terwijl toch de produktiemiddelen daarvoor aanwezig zijn. Dit druist in tegen alles wat wij gewend zijn en waarop de ondernemersactiviteit is gericht. Er moet worden ingeroeid tegen de stroom van de natuurlijke expansie. Consumenten rekenen op méér, vakbonden rekenen op méér, overheden rekenen op méér, ondernemingen en aandeelhouders dito. Het inkomen en de produktiemiddelen voor de expansie zijn voorhanden, maar zij mogen niet worden benut. De economie kent, in beginsel, technieken om zoiets te bereiken, maar zij passen niet bij onze gewoonten en onze instellingen. Langs keynesiaanse weg kan een massieve koopkrachtvernietiging worden gerealiseerd, namelijk door additionele belastingen te heffen en deze niet te besteden. Tegelijkertijd moet een kredietrestrictie worden doorgevoerd opdat particuliere geldschepping het effect niet weer teniet doet. Dit is, op papier, een vrij eenvoudige ingreep; zij komt erop neer dat een stevige depressie in het leven wordt geroepen, die de groei | |
[pagina 145]
| |
van de produktie stopt. In een dergelijke situatie behoeven de ondernemers weinig anders te doen dan zich bij de dalende afzet neerleggen. De winsten zullen sterk afnemen en er zal een algemene moedeloosheid optreden; onder de nieuwe economische politiek zijn dat misschien wel even zovele voordelen. Het behoeft nauwelijks betoog dat dit een vreemde en nauwelijks aangename weg is. De depressie zal hard aankomen in bedrijfstakken met een hoge inkomenselasticiteit; daar zullen de ontslagen vallen en daar zullen de bedrijven worden gesloten. De lastenverdeling van zo'n operatie, die de mensheid moet redden, is bijzonder cru en onrechtvaardig. Zij is politiek niet te verwerkelijken, omdat zij te veel tegenkrachten zal oproepen. Intussen zullen de bedrijven met een lage inkomenselasticiteit doorgaan met expanderen, en het is niet gezegd dat dit niet toevallig de bedrijven zijn die het meest tot de vervuiling bijdragen. De conclusie is dan ook, dat minder grove en meer selectieve methoden dan de globale koopkrachtvernietiging zullen moeten worden toegepast. Dit betekent een of andere vorm van rantsoenering. De totale produktie moet worden afgeremd, maar de keuze van de sectoren waarin de zwaarste klappen vallen, geschiedt door een ‘instantie’. Er is weinig fantasie voor nodig om ons de moeilijkheden voor de geest te halen waarmee zo'n instantie wordt geconfronteerd. Zij kan alleen werken in een sociaal-psychologisch milieu dat ernstige vrijheidsbeperkingen aanvaardt - en dat is niet precies het milieu waarin wij leven. In het algemeen zal een combinatie van koopkracht- en rantsoeneringsmaatregelen vereist zijn. Werktijdsverkorting en beïnvloeding van de inkomensverdeling zullen het beleid op essentiële wijze moeten aanvullen, aangezien anders grove onbillijkheden ontstaan die het beleid onhoudbaar maken, en die leiden tot een heftige strijd om de resterende goederen. De dreigende conflicten kunnen alleen worden beteugeld door nieuwe wetten. Deze combinatie van maatregelen vereist actieve medewerking van de ondernemingen, omdat anders iedere poging tot mislukking is gedoemd. Tenslotte is een ingrijpende mentaliteitsverandering vereist (soberheid, op stal zetten van overigens gerechtvaardigde verlangens), want ook zonder deze is iedere vorm van politiek ondenkbaar. Elementaire vrijheden moeten worden aangetast. Ik slaag er niet in, mij deze nieuwe vorm van economische politiek voor de geest te halen. Zij zal immers moeten uitgaan van volstrekt andere waarden, en onder andere de vooruitgangsgedachte moeten vervangen door de gedachte van stabilisatie of zelfs ‘achteruitgang’. Dit is volledig in strijd met onze cultuur, en overigens ook met die van de socialistische landen. Er is ten onzent niets minder nodig dan een omwenteling. Zij zal, als zij ooit komt, voorafgegaan worden door een serie kleine vervuilingscatastrofen, waarbij bijv. enkele steden teloorgaan; en deze zullen wellicht de voorwaarden scheppen die de omwenteling mogelijk maken. | |
[pagina 146]
| |
In het bovenstaande is niet gesproken over de afschuwelijke positie van de ontwikkelingslanden. De gedachte aan stabilisatie van de produktie leidt daar tot nog veel ernstiger problemen; daar worden de mensen in feite uitgenodigd om van honger te sterven, in naam van de redding van de toekomstige generaties. Dit dilemma kan, theoretisch, enigszins worden verzacht door een verschuiving teweeg te brengen tussen produktie bij ons en produktie bij hen; een verschuiving die de bovengenoemde moeilijkheden in de Westerse landen alleen nog maar verscherpt. Overigens maakt het model van Forrester en Meadows wel duidelijk dat de arme landen nooit of te nimmer ons levenspeil kunnen bereiken; lang voordien is het menselijk geslacht gestikt en/of verhongerd. Het kan zijn, dat de lezer het bovenstaande niet au sérieux neemt omdat hij het gevoel heeft dat de situatie te zwartgallig is afgeschilderd. Het is dan wel zaak dat hij zich afvraagt, op welke punten hij met de pessimisten van mening verschilt. Dit zal er gewoonlijk op neerkomen dat hij de conclusie van Forrester en Meadows niet accepteert. De vraag is dan uiteraard: waarom niet. Een algemeen, niet-gespecificeerd vertrouwen in de menselijke inventiviteit is uiteraard weinig behulpzaam, zolang niet wordt aangegeven in welke richting de mensen het moeten zoeken. Om dezelfde reden schiet een religieuze overtuiging te kort, want iemand kan wel geloven dat het niet in de bedoeling ligt dat de mensheid ondergaat, maar deze opvatting wordt pas zinvol als iets wordt gezegd over de aard van de terugkoppelingen, die we met elkaar zullen moeten aanbrengen. Ook in het geval iemand gelooft dat het wel zal meevallen, kan het dus zin hebben enige tijd te spenderen aan dit gehele complex van problemen. Vast staat immers dat wij er in toenemende mate mee geconfronteerd zullen worden, al is het slechts in de vorm van een discussie. Van de lezer van dit artikel wordt ten minste een standpunt gevraagd. |
|