Dat stomme economenvolk met zijn heilige koeien
(1976)–J. Pen– Auteursrechtelijk beschermd29. Het profijtbeginselGa naar voetnoot*Er spookt een woord door Nederland: het profijtbeginsel. Bij de VPRO maken ze er grappen over (Biesheuvel is zelf een soort profijtgedachte), sommige mensen zijn er lang niet gerust op, linkse kranten laten zien hoe slecht het wel is. Intussen stapelen de misverstanden zich op. Zelden werd op zoveel plaatsen tegelijk zoveel onzin vernomen. Het woord betekent dat de overheid zich laat betalen door degenen die van haar diensten gebruik maken. De betaling heet retributie. Terwijl belastingen worden opgebracht door vrijwel iedereen, zonder dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen betaling en dienstverlening, is dit verband bij de retributie zichtbaar. Daar zit op zichzelf iets billijks in, en het is vreemd dat juist op grond van de billijkheid tegen het profijtbeginsel bezwaar wordt gemaakt. Een eerste misverstand, van onschuldige aard: het profijtbeginsel is door Drees jr. uitgevonden. Wie toch aan 'n Nederlander die eer wil toekennen zou liever aan Hugo de Groot moeten denken. Het woord werd vooral door de Nederlandse belastingjurist W.J. de Langen (1954) verbreid, maar het bestond al lang. Drees heeft bij verschillende gelegenheden op de voordelen van retributies gewezen, al was hij natuurlijk niet de eerste of de enige. Een tweede misverstand, iets minder onschuldig, is dat de diensten van de overheid zo belangrijk zijn dat ze gratis ter beschikking van iedereen moeten komen. Dit argument zou men dan ook moeten toepassen op schoenen en regenkleren. Er valt een sterk verhaal op te bouwen over kinderen die barrevoets naar school moeten, maar het is bij mijn weten nog niet bepleit dat er gratis schoeisel wordt uitgereikt. Trouwens, als de overheid haar diensten niet door de gebruikers laat betalen, wil dat nog allerminst zeggen dat ze gratis zijn. Voor niets gaat de zon op; dienstverlening beneden de kostprijs wil alleen maar zeggen, dat anderen ervoor moeten opdraaien. Waarschijnlijk zit daar de voornaamste reden, waarom de mensen zich instinctief tegen het profijtbeginsel verzetten: ze verkeren in de waan dat niet-betalen ook inhoudt dat er geen kosten worden gemaakt. Of, erger, ze voelen wel aan dat de overheid kosten maakt die dus door iemand worden gedragen, maar ze denken: laat dat maar een ander zijn. Op dit principe berust voor een goed deel de inflatie: afwenteling van lasten, en een ander de schuld geven. Het zijn altijd de anderen die de inflatie veroorzaken, dus allicht, zo redeneren ve- | |
[pagina 125]
| |
wijzelf van de overheid vragen. len, moeten die anderen dan ook maar betalen voor de diensten, die Het is een kwalijke redenering, en mijn bezwaar tegen sommige critici van het profijtbeginsel is dat ze dit soort kwalijkheden in de hand werken. Het meest verbreid is intussen een derde misverstand, dat het profijtbeginsel steeds ten nadele van de armen zou werken. Dat hangt echter helemaal af van het soort dienst, dat de overheid laat betalen. Verhoogde liggelden van jachthavens kan moeilijk worden gezien als een maatregel die de inkomensongelijkheid vergroot. Parkeergeld wordt niet speciaal betaald door arme mensen. Het duurder maken van de paspoorten verkleint de ongelijkheid eerder dan andersom, en als het hoger onderwijs eens tegen kostprijs werd verkocht - jaarlijks enkele duizenden guldens collegegelden per student - zou dat stellig een nivellerende invloed op de verdeling hebben. Het tegendeel wordt vaak maar al te gemakkelijk aangenomen. De mensen hebben elkaar nagepraat dat gratis studeren de inkomensverhoudingen verbetert, en gemakshalve vergeten dat afgestudeerden meteen al behoren tot de top 10% van de inkomenstrekkers - de meesten ervan klimmen vrijspoedig op tot de top 5%. Deze top-dogs hebben gedurende de studie hun inkomenscapaciteit verworven op kosten van anderen, d.w.z. overwegend lager betaalden dan ze straks zelf zijn, om daarna gedurende hun produktieve periode, de overige 90% nog eens te laten dokken. Wie werkelijk de inkomensverdeling wil verbeteren moet gerichte inkomensoverdrachten organiseren, ten bate van zeg de laagste 20%, en niet aan jan en alleman verstrekkingen beneden de kostprijs doen geworden, want dat heeft een averechts effect. Nog een vals argument: gratis overheidsdiensten vergroten de vrijheid. Ja, bij de gebruiker. Bij de betaler van belastingen, die de algemene middelen voeden, neemt de vrijheid om het inkomen te besteden lelijk af. Dat daarover door tegenstanders van het profijtbeginsel licht wordt heengelopen komt misschien omdat zij het gevoel hebben dat de belastingbetalers allemaal welgestelden zijn - iets wat met een blik op de BTW en de tarieflijn van de inkomstenbelasting nauwelijks staande kan worden gehouden. Al deze misverstanden culmineren in de stelling, dat het profijtbeginsel de collectieve sector zou verkleinen. Het tegendeel is waar. De collectieve bestedingen raken juist in de knel wanneer het geld ervoor ontbreekt, en een probate manier om dat te bereiken is de slordige verstrekking van allerlei diensten om niet. Dat werkt bovendien inflatoir, omdat de algemene middelen te kort schieten om de overheidsuitgaven te dekken. De tekorten jagen de prijs- en loonspiraal op, en die inflatie bedreigt dan, zoals op 't ogenblik pijnlijk blijkt, opnieuw de uitbreiding van de collectieve sector. Het profijtbeginsel verdient dus beter dan te worden uitgelachen. Het zou, juist in linkse kranten, best wat meer waardering mogen onder- | |
[pagina 126]
| |
vinden. De retributies mogen allicht niet gedachteloos worden toegepast; dat zou inderdaad averechts werken in die gevallen waarin de overheid de consumptie en de produktie van een bepaalde dienst wil bevorderen boven het peil dat het publiek wenst. Dat is de paradoxale kwestie van de ‘merit goods’ (de schone kunsten). Maar de instinctieve afkeer van het profijtbeginsel berust op denkluiheid en politiek vooroordeel. Dat zijn geen eigenschappen die de linkerzijde sieren. |
|