Dat stomme economenvolk met zijn heilige koeien
(1976)–J. Pen– Auteursrechtelijk beschermd24. Het imago en andere fragmentenGa naar voetnoot*Willy Brandt kan met die trouwe oogopslag van hem en die schorre stem heel overtuigende dingen zeggen, bijvoorbeeld over de manier waarop hij met de Russen en de DDR tot zaken wil komen. Hij roept het beeld op van de man die weet waarover hij het heeft. Maar op vier maart 1971, 's avonds half elf, hoorde ik hem op de televisie vertellen dat de bondsrepubliek de komende jaren met een begrotingstekort te kampen zal hebben, maar dat de financiering daarvan wel zal lukken - tenslotte is het niet onredelijk, sprak hij, dat de huidige generatie een deel van de lasten naar de volgende doorgeeft, mits natuurlijk met mate. Brandt zei dat waarschijnlijk in volle onschuld, en is dan onbekend met de omstandigheid dat schuldcreatie door de overheid helemaal geen last naar de toekomst verschuift - latere generaties erven niet slechts de schuld, maar ook de vordering, dus dat valt tegen elkaar weg. Er lopen in de buurt van de bondskanselier talloze mensen rond die beter weten - Diplomvolkswirte, Sachverstaendige - en sommigen van hen worden zelfs betaald om Brandt voor zulke flaters te behoeden. Maar intussen wordt het toch maar gezegd, en het gaf mij even het vervelende gevoel dat een zo belangrijk man (ik bedoel: belangrijk voor ons aller toekomst) misschien wel op meer punten slecht geïnformeerd is, en dat dat trouwhartige kijken misschien afgronden van ignorantie bedekt. En wie weet wat voor fouten in het bovenstaande of het navolgende staan (het meervoud van Sachverstaendiger bijvoorbeeld) die de lezer ieder vertrouwen ontnemen in hetgeen verder wordt beweerd.
Dezer dagen heb ik Abraham gezien. De ontmoeting was niet zo catastrofaal als zij door sommigen wordt afgeschilderd, maar toch leidde deze gebeurtenis onwillekeurig de gedachten naar eventuele slijtageverschijnselen. En zulks te meer omdat het bijbehorende gebak - | |
[pagina 110]
| |
een Groninger traditie - werd aangeboden door een collega, die zich vroegtijdig heeft laten pensioneren om zich beter op zijn schrijvende bezigheden te kunnen concentreren. De vraag is of de academische kennisoverdracht niet wordt belemmerd door een te groot leeftijdsverschil tussen de participanten aan dat proces. Hierover lopen de meningen uiteen. Sommigen zeggen: bejaarde docenten beschikken over zoveel meer ervaring, wijsheid, kennis, rijpheid enz. enz. dat ze alleen daardoor al beter voor hun taak zijn berekend. Ik geloof daar niet zoveel van, zeker niet wat betreft die veronderstelde wijsheid, rijpheid enz. enz. - er zijn te veel voorbeelden van het tegendeel. In een aantal gevallen is het zelfs twijfelachtig of oudere mensen meer van hun vak weten dan jongere, speciaal in de bèta-richtingen. De leeftijd speelt wel een rol in het beeld, dat studenten zich vormen van hun docenten: de afstand in leeftijd kan dan ook leiden tot een functionele afstand. Dat is een kwestie van imago, maar in dit geval mag dat imago niet terzijde worden geschoven als niet ter zake. Het maakt wel degelijk verschil voor de effectiviteit van de kennisoverdracht als de ontvangende partij weinig fiducie heeft in zijn leermeesters. De vraag die mij interesseert is, in hoeverre dit gebrek aan fiductie werkelijk door leeftijdsverschillen wordt beïnvloed, of dat zulks alleen maar wordt verondersteld. In een goed functionerende democratie worden de politieke partijen beoordeeld op hun programma's en op de wijze, waarop ze deze proberen uit te voeren; dus op de maatregelen, die ze voorstaan, de manier waarop ze in de Kamers, de Staten en de Gemeenteraden stemmen, en de wetten die hun vertegenwoordigers indienen. In een slecht functionerende democratie letten de kiezers niet op het beleid maar op de geluiden die dat beleid begeleiden: redevoeringen, grappen en grollen, versprekingen van politici, onderling geharrewar, debattechniek. Nog erger, de kiezers laten zich beïnvloeden door haardracht, manier van kijken, accent, snorren en baarden, leeftijd, wijze van aankleden, schudden met het hoofd, rookgewoonten enz. enz. Al die zaken zijn op zijn best bijkomstig, maar meestal volstrekt irrelevant. Toch heb ik het vermoeden dat zij bij de politieke keuze nogal eens meespelen. In ieder geval viert in de publiciteit niet het beleid, maar het imago hoogtij. Voorbeelden: Kennedy, symbool van een nieuwe, frisse, sterke, inspirerende aanpak; daar is in de praktijk weinig van gebleken (tenzij men diners op het Witte Huis met kunstenaars en schrijvers als een belangrijk element van het beleid beschouwt). En Van Mierlo; nieuw, fris, jong, sterk, inspirerend - d.w.z. de terugkeer naar het districtenstelsel dat aan het begin van de twintigste eeuw al verouderd was, en dan ook is afgeschaft. Nog een voorbeeld: Kruisinga, die door veelvuldig en enigszins schichtig televisie-optreden inzake de drugbestrijding en door toedoen van links Nederland het imago meekrijgt van een aartsreactionair die alleen het verkeerde wil - maar als we de wetgeving er even op nakijken zien we dat deze staatssecretaris nog | |
[pagina 111]
| |
best eens de geschiedenis kan ingaan als de man die het wettelijke kader heeft gecreëerd voor de bestrijding van de milieuverontreiniging. Als ik mijn zin kreeg, verschenen politici van enige importantie nimmer in het openbaar; zij gingen gemaskerd over straat, en de televisiecamera's werden uit de Kamer geweerd als de pest. Wat wij in de politiek moeten hebben zijn onopvallende mensen met neutrale gezichten, die een fatsoenlijk beleid voeren. Dat is een van de dingen die mij zo aantrekken in minister Nelissen. (Oók een kwestie van imago.) Ik hoor iemand al zeggen: als dat eens zou doorgaan, met die onopvallende mannetjes in de politiek, die dan bovendien nog maskers moeten dragen, wat zal dat een saaie boel worden. Precies. De politiek is voor een groot deel een saaie, technische aangelegenheid, die alleen door de onzin eromheen wordt opgeklopt tot iets adembenemends. De werkelijk belangrijke alternatieven verdwijnen in de mist van de mini-sensatietjes, dus het ‘nieuws’ (Arjos zegt iets onvriendelijks over Udink, Roolvink doet boodschappen met weduwe in supermarkt, Beernink steekt een sigaar op, Den Uyl klimt bij D'66 op de kansel, Snorremans wordt voorzitter van de PvdA) - net zo lang, tot de mensen menen dat er geen werkelijke alternatieven meer bestaan. Een van de redenen waarom kranten zoveel flut in hun inhoud doen is het vermoeden dat de lezer dit zal waarderen, en zal belonen met een duurzaam abonnement - een dubieuze kijk op het menselijk gedrag. Misschien is het waar dat de meeste mensen niet bereid zijn zich voor de grote problemen te interesseren, maar dat zou eerst nog eens geprobeerd kunnen worden. En dan kunnen intussen de televisie en de pers de saaiheid verdrijven door het vertonen van grappenmakers, commentatoren, interessante praters, shows, Zappa, Hoogendijk, Farce majeure, wat men maar wil - maar geen politici die naar hun uiterlijk beoordeeld dreigen te worden. Leiders van grote ondernemingen verheugen zich meestal in een aanzienlijke anonimiteit. De voorzitter van de raad van bestuur van de Internatio-groep kan een vol uur in drukke straten lopen zonder dat ook maar iemand zegt: kijk, daar heb je die-en-die. Drie topmensen van de NV Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschappij kunnen op de stoep van hun eigen kantoor aan de Van Bylandtlaan in Den Haag over het weer staan praten zonder dat enige voorbijganger (misschien een deel van hun eigen personeel inbegrepen) in de gaten heeft dat daar een flink stuk beschikkingsmacht over vijf miljard pond sterling staat opgesteld. Dit lijkt mij nogal benijdenswaardig, en in ieder geval heeft het voor de betrokkenen het voordeel dat zij in hun beleid niet worden gehinderd door de invloed, die hun uiterlijk of hun uitingen mogelijkerwijs op de publieke opinie zouden kunnen hebben. (Dit is geen pleidooi voor het verkleinen van de verantwoordingsplicht, die op de managers rust - integendeel, ik zou willen dat het publiek beter op de hoogte was van hetgeen er in de concerns omgaat, en kritiek daarop kan nuttig zijn - maar dat betreft het beleid, | |
[pagina 112]
| |
niet de monocle of de kleermaker.) En wat denkt u hiervan: bij de installatie van een nieuwbenoemde lector wordt in de academische senaat, volgens gebruik, een kleine introductietoespraak gehouden; deze keer wordt er o.a. op gewezen dat de jonge geleerde (a) een snelle sportwagen berijdt (b) eigenhandig een bar heeft getimmerd in een studentenclub (c) van leerlingen niet zelden bloemen kreeg aangeboden, maar ook wel eens een muis (d) in een Arabische harem wist door te dringen, daaruit ook weer ontkwam, en bovendien onbeschadigd (e) de studenten geregeld wist te vertederen door het bezigen van uitdrukkingen zoals ‘het krijtstof doet mij bijkans wenen’ - en dit alles onder welwillend gegrinnik van de omzittenden. U raadt het al: de geïnaugureerde was een vrouw. Dolle Mina kan nog even vooruit.
Voor er misverstand van komt. Ik ben allerminst tegen het imago, en ook niet tegen het publieke optreden van figuren die de aandacht trekken door stembuigingen, ongewone zegswijzen, beharing, wallen onder de ogen, olijke blik, oratorische gaven - maar dit soort van dingen moet niet worden verward met de merites van de politiek, het ondernemersbeleid, de wetenschap. |
|