Dat stomme economenvolk met zijn heilige koeien
(1976)–J. Pen– Auteursrechtelijk beschermd23. De zenuwachtigheid van de vrije tijdGa naar voetnoot*Waarom hebben we het toch allemaal zo druk? Waarom leiden een toenemend inkomen en meer vrije tijd niet tot een rustiger leven en tot meer aandacht voor de nobele kanten van het bestaan? Op die bange vragen wil de Zweedse econoom Staffan Linder een antwoord geven in zijn boek The Harried Leisure Class (New York en Londen, 1970). Hij probeert daarin de paradox te verklaren dat hogere welvaart en een kortere werkweek gepaard gaan met een toegenomen schaarste aan tijd. Zijn redenering is strikt economisch en ziet er als volgt uit: Bij arme volken brengen de uren, doorgebracht met produceren, weinig op. Daarom kan het rendement van de vrije tijd ook laag zijn. Maar als de produktiviteit stijgt, en de arbeid een hogere prijs gaat bedingen, wordt ook de tijd, doorgebracht buiten het eigenlijke produktieproces, meer waard. In overeenstemming met de regels die de economie daarvoor geeft worden nu ook deze consumptieve uren intensief gebruikt. Dat kan door ze te combineren met veel goederen en de consumptie snel te laten verlopen. Zo stijgt het rendement van de ‘vrije’ tijd. Maar deze intensivering van het tijdgebruik schept, volgens Linder, een hele reeks narigheden. Het levenstempo wordt koortsachtig. Er | |
[pagina 107]
| |
ontstaat een onverzadigbare vraag naar goederen, die de produktiviteit van de industriële voortbrenging opjaagt en daardoor ook de prijs van de consumptieve tijd; dit is dus een vicieuze cirkel. De overvloed van gebruiksgoederen vergt tijdrovend onderhoud (huishoudmachines, auto's). Hoewel de mensen over meer goederen beschikken neemt hun binding met die goederen af - zij staan onverschilliger tegenover waardevolle voorwerpen. Arbeidsintensieve bezigheden worden vermeden; alles wat geduld, toewijding en zorgzame koestering vereist wordt uit het consumptiepakket weggesubstitueerd. En ook bezigheden die geen begeleidende apparatuur vergen raken in onbruik, zoals gewoon wandelen, naar de maan kijken enz. Deze substitutie houdt in, dat bejaarden er slecht van af komen; hun verzorging kost te veel dure uren. Om dezelfde reden raken ook de typische culturele bezigheden uit de mode. (In economische taal: zij hebben een negatieve inkomenselasticiteit; het zijn inferieure goederen, net als reuzel en veenaardappelen.) Voor zover de schone kunsten nog worden beoefend, gebeurt het haastig. De mensen lezen geen boeken meer waarin de intrige zich traag ontplooit; ze verkiezen uittreksels van boeken. Maaltijden worden niet meer met zorg toebereid en gesavoureerd; het intensieve tijdgebruik bevoordeelt de cafetaria en het hap-slik-weg. Voor de echte erotiek met de bijbehorende geduldige hofmakerij, zijn geen kostbare uren beschikbaar; deze bezigheid is trouwens ook onvoldoende goederenintensief. De groei van het nationale produkt leidt dus tot het vlugge nummertje. Kerkdiensten en politieke redevoeringen worden korter en korter.
Dit is een aardig verhaal, maar naar mijn mening klopt het niet. Weliswaar beschrijft Linder veel haastige activiteiten die zich inderdaad voordoen, al onderzoekt hij nergens op welke schaal en in welke dosering, kalme en ontspannen bezigheden bestaan óók! Verder heeft hij gelijk dat veel huishoudapparatuur opeens tijd blijkt te verslinden. De zwakte in zijn boek is echter, dat hij de verklaring op de verkeerde plaats zoekt, en deze verder te veel presenteert als een gesloten systeem. De kern van zijn theorie deugt niet. Die kern houdt in, dat de rendementsverhoging van de produktieve uren zich automatisch meedeelt aan de consumptieve tijd. Omdat een arbeidsuur een hoge ruilwaarde heeft (en dus in de produktie gebruikt wordt in combinatie met veel kapitaalgoederen), concludeert Linder dat een uurtje aan de huiselijke haard eveneens een hoge prijs bedingt. Uit die hoge prijs (of ‘schaduwprijs’), zoals hij zegt, vloeit dan de nieuwe schaarste aan tijd voort. Maar die redenering zet de zaken op hun kop. De schaarste aan vrije tijd vloeit niet voort uit de prijs van de produktieve tijd; als er zoiets bestond als een prijs voor de vrije tijd zou deze uit de schaarste voortkomen, niet andersom. Bovendien is dat idee van een ‘prijs voor consumptieve tijd’ nogal geforceerd. De uren thuis worden gelukkig niet betaald. | |
[pagina 108]
| |
In feite bestaat er in onze samenleving een groot economisch verschil tussen werkuren en consumptieve uren, al is het waar dat ze soms tegen elkaar ingeruild kunnen worden (overwerk, vrije beroepen). De werktijd wordt in de regel gekocht door ondernemers, en beheerd onder druk van het mechanisme van prijzen en kosten. Dit leidt inderdaad tot een combinatie van dure arbeid met steeds meer machines. Linder heeft gelijk als hij erop wijst dat de sociale en de medische sector en de kunstbedrijven, daardoor in de knel komen (dat is trouwens eerder gezegd); daarbij gaat het om uren die gekocht en betaald worden. De consumptieve tijd daarentegen blijft in eigen beheer bij mannen, vrouwen en kinderen, en daarbij speelt het prijsmechanisme een veel minder dwingende rol. Linder stelt het voor alsof de schaarste aan arbeidsuren automatisch overslaat op de consumptieve uren, maar dat is niet zo. Daarmee valt de bodem uit zijn theorie. Dat neemt niet weg dat er toch wel verbanden bestaan tussen werkuren en consumptieve uren, maar die verbanden zijn veel minder economisch dan Linder meent, en ook minder eenvoudig. Denkbaar is een psychologische invloed: jagen op kantoor kan leiden tot gejaagdheid thuis. Dat is echter geen wet van Meden en Perzen, en het is in ieder geval iets anders dan Linder bedoelt. Er zijn daarnaast heel andere psychologische factoren in het spel - concurrentie - en prestatiedrang - die de mensen nerveus kunnen maken, maar dat is niet hetzelfde als gewijzigde rendementsverhoudingen. Voorts is het waar dat de toegenomen reële inkomens de consumptieve tijd schaarser maken - je hebt meer uren nodig om het nieuwe speelgoed te gebruiken. Maar dat is een simpele platitude, die niet verklaard behoeft te worden door een beroep te doen op de gestegen prijs van de arbeid in de produktie. Naar mijn mening kan men een deel van de moderne jachtigheid zeer wel doorzien met behulp van eenvoudige economische begrippen, al is dat weer een ander verhaal dan dat van Linder. De toegenomen welvaart vergroot namelijk de keuzemogelijkheden. Dat is een vorm van vrijheid, die heel zichtbaar geldt voor veel huisvrouwen. In primitieve landen weten de mensen precies wat ze moeten doen en laten; armoede, traditie en het werk in de landbouw wijzen de weg. Wij daarentegen kunnen onze vrije uren op verschillende manieren besteden. Iedere keuze houdt een opgeofferd alternatief in. Dit offer, dat stijgt bij stijgende welvaart, wordt door velen ervaren. Als ze met iets bezig zijn, krijgen ze het vage gevoel dat er eigenlijk iets mooiers ongedaan blijft. Van dat soort vrijheid kun je knap ongedurig worden. Het kan leiden tot afraffelen en frustratie. Ik heb er zelf ook last van (overigens: mijn grootvader, die niet door welvaart werd bedreigd, had eveneens de reputatie van ongeduld). Deze gevoelens manifesteren zich als tijdgebrek, maar het is een ‘schaarste’ die anders in elkaar zit dan die van Linder. Zij is veel minder dwingend en wetmatig - alles hangt af van de hebbelijkheden van het individu. | |
[pagina 109]
| |
Ik zou, als ik er de tijd voor zou willen vrijmaken, nog heel lang over dit onderwerp kunnen doorgaan, maar misschien heeft de lezer van deze recensie allang het gevoel dat hij liever wat anders doet (auto wassen, iets lekkers kokkerellen, blokje om). Misschien mag ik hem, als die alternatieve activiteit achter de rug is, toch nog eens naar Linders boek verwijzen. Het is een bloedserieus werkje, zeer systematisch, met een wiskundig aanhangsel; een genoegen om rustig te lezen. Ook boeken met een denkfout kunnen de uren van de lezer waard zijn. En met dat nijpende tijdgebrek valt het wel mee - de meesten van ons hebben dat zelf in de hand. |
|