Dat stomme economenvolk met zijn heilige koeien
(1976)–J. Pen– Auteursrechtelijk beschermd22. KaboutereilandGa naar voetnoot*In 1968 heb ik u eens bericht over een merkwaardig eilandje in de Middellandse Zee (dat bent u intussen vergeten), maar nu waren we een tijdje op een nog curieuzer en vooral nog veel kleiner rotsklomp, in koeler streken, en de reden waarom ik er over schrijf is dat het een soort alternatieve maatschappij lijkt te zijn. Het is niet waarschijnlijk dat de kabouters voor honderd procent met de gang van zaken zullen instemmen, maar wel met de helft. Om eens iets te noemen: er zijn op dat eiland geen auto's, geen bussen, geen treinen; vliegtuigen kunnen er niet landen en schepen maar nauwelijks. De bromfiets is er onbekend. Het vervoer gebeurt per paard en per fiets. Er is een soort witte fietsenplan, met dien verstande dat fietsen kunnen worden gehuurd, voor weinig geld, bij het postkantoor. Dat postkantoor is een van de weinige openbare diensten die ik er heb waargenomen. Er bestaan bijna geen belastingen, en helemaal geen inkomstenbelasting. Een stad is er niet te vinden en een dorp eigenlijk ook niet. De grond behoort aan particuliere eigenaren, maar er zijn geen grote verschillen in grondeigendom. Omdat er weinig mensen op het eiland wonen, en de meeste vanouds boer zijn, heerst er een toestand die de aanhangers van de bezitsspreiding aangenaam moet treffen. Bovendien worden veel taken gemeenschappelijk aangepakt. De dokter wordt goeddeels door de gemeenschap betaald, want anders zou zijn | |
[pagina 105]
| |
kostwinning, bij gebrek aan patiënten, te wensen overlaten. Als de kinderen verder willen leren dan het mini-schooltje aan kan, en daarvoor naar een verderop gelegen groter eiland moeten, delen de bewoners de kosten. Maar de landbouw wordt niet gesubsidieerd, en dat kan ook niet in een agrarische samenleving. De akkers en de weiden zijn toegankelijk voor iedereen, mits de wandelaars zich bij de zijkanten houden. Dat is een van de toeristische attracties; het versterkt het gevoel van knusheid, dat overal op het eiland heerst en maakt bovendien dat je aan alle kanten bij de zee kunt komen. Dat wil zeggen, voor wie bereid is de rotsen af te klimmen en die zijn nogal steil. Een zacht eiland met hele harde omtrekken. De staatsinrichting is niet zonder eigenaardigheden. Er regeert een vorst, van feodale oorsprong, die overigens nog weer een andere vorst, van een verderop gelegen eiland, boven zich moet dulden en dat ook bijzonder graag doet. Maar verder functioneert er een parlement, dat ongelooflijk veel leden telt, vergeleken met de bevolking. Het lijkt er haast op dat ieder gezin wel een afgevaardigde heeft: one family, one vote. Het parlement behandelt soms kleine problemen - bijvoorbeeld of de politieagent, die voor het seizoen van een naburige republiek is gehuurd, zijn baantje mag houden, hetgeen twijfelachtig schijnt te zijn want hij heeft weinig te doen en kost vrij veel geld - maar er zijn ook belangrijke zaken. De belangrijkste is, dat grondverkopen moeten worden gecontroleerd. Daar zit m.i. het belangrijkste beleidsprobleem van het eiland. Een pseudo-kaboutergemeenschap in een kapitalistische wereld kan zich moeilijk handhaven. De dreiging die algemeen op het eiland wordt gevoeld is die van de commercialisatie. Er is wel wat handel, kleine winkeltjes, en een aantal hotels, er wordt wat vee geëxporteerd met speciale stambomen. Het eiland heeft ook een bank, waar men het lokale geld kan omwisselen in andere valuta. Thuisreizigers moeten met dat speciale geld opletten. Op Schiphol neemt de Algemene Bank Nederland het niet aan. Mijn eigen bank in Groningen wel. Maar er worden geen wolkenkrabbers opgetrokken, wat stellig zou gebeuren als het van de regering mocht. Er zijn kroegjes, maar geen vermaaksindustrie. Die vreedzame toestand staat echter onder geweldige druk; nog niet eens zozeer van het toerisme, maar vooral van de belastingvrijdom. Want dat schept uiteraard een forse prikkel voor rijke mensen om zich op het eiland te vestigen. De ervaring met landen zonder inkomstenbelasting is, dat er zich hoofdkantoren vestigen van ondernemingen, die soms solide zijn, en soms ook niet zo erg, maar die steeds behept zijn met een florissante neiging tot expansie. Nu is economische groei (volgens mij) een mooi ding, maar niet altijd en niet overal. Niet op het eiland waar ik het nu over heb, dat maar liever in zijn ongerepte staat moet blijven (vandaar dat ik ook het adres verzwijg, al zullen sommigen het wel herkennen). De manier om dat te doen is | |
[pagina 106]
| |
een dam op te werpen, die het kaboutereiland beschermt tegen de kapitalistische zee, net zoals de rotsen het land beschermen tegen de oceaan. Die dam is het verbod om grond aan buitenlanders te verkopen. Daar wordt wel eens inbreuk op gemaakt, maar tot nu niet erg vaak. Er is tenminste één slecht precedent: één van de rotsen voor de kust, waar ook nog een paar huisjes op staan, is opgekocht door een miljonair, die er zich formeel heeft gevestigd en af en toe ook werkelijk met zijn helikopter komt kijken. Of hij, in zijn voormalige moederland, nu ook belastingvrijdom geniet, heb ik niet kunnen achterhalen. Over dit soort zaken wordt door de eilanders druk gediscussieerd. Een veel komieker discussiepunt is de aansluiting bij de EEG. Sommigen zijn hier voor, anderen zijn er tegen. De regering heeft een nota uitgebracht over het probleem, welk document nergens in de wereld te krijgen is. Ik ben dus naar de griffier van het parlement gegaan - hij houdt kantoor in de school en is twee middagen in de week te spreken - om te vragen of ik het stuk mocht zien. Het mocht niet. Ik heb de waardige functionaris niet tot een discussie kunnen bewegen, maar andere inwoners des te meer. Het is een aardig eiland om eens heen te gaan. Maar met mate, want anders wordt het te vol. |
|