Dat stomme economenvolk met zijn heilige koeien
(1976)–J. Pen– Auteursrechtelijk beschermd21. Absurde groeiGa naar voetnoot*Er bestaan verscheidene manieren om in de gaten te krijgen dat de wereld eigenaardig - sommigen zullen zeggen: krankzinnig - in elkaar zit, en een ervan is het nadenken over het jaar 2000. Want dat nadenken betekent vaak dat we groeicurven, die nu worden waargenomen, verlengen voor toekomstige jaren. Dat levert al gauw absurde resultaten op, of anders gezegd, het levert aanwijzingen op dat er iets moet veranderen. Dit geldt ook voor de groeicurven, die de economen waarnemen. Wat is het geval? Terwijl wij in Nederland naar het jaar 2000 toegroeien, en ons intussen oudergewoonte voortplanten, groeit de produktie met ons mee. Die loopt sneller dan de bevolking, zodat er per hoofd een stijging van het reële inkomen optreedt. Neem aan dat deze stijging vier procent per jaar bedraagt - dat hebben we de afgelopen tien jaar ook gehaald - dan lijkt dat wel niet veel, maar het tikt stevig aan. Het leidt ertoe, dat het reële inkomen in het jaar 2000 ongeveer vier keer zo hoog is als nu. Wie daar eens even bij stil staat schrikt er van, en gaat overal aan twijfelen. In de eerste plaats aan de juistheid van de voorspelling, en vervolgens aan de zin van de wereld waarin we leven. Want het is onwaarschijnlijk dat in deze periode van dertig jaar de ellende in Afrika, Azië en Zuid-Amerika verdwenen zal zijn. Het zit er dus in dat wij, als we op dezelfde voet voortgaan, straks vier keer zoveel jenever zullen drinken, vier keer zoveel vet zullen verorberen; vier keer zoveel benzinedampen-met-lood-erin de lucht in zullen jagen, vier keer zoveel haarstukjes op ons hoofd zullen laten plakken, terwijl de honger van vele Aziatische en Afrikaanse kinderen blijft voortbestaan. Het is niet te verbazen dat dit vooruitzicht de walging opwekt van sommige mensen, en dat enkele hun toevlucht nemen tot acties (protesteren, met tomaten gooien) die dan weer door anderen als ongepast worden ervaren. De vraag is maar wat ongepaster is: een traag doorzettend groeiproces, waarbij wij steeds meer van hetzelfde krijgen, of die irriterende acties die althans de bedoeling hebben, dit logge proces te doorbreken en er iets beters voor in de plaats te laten komen. Laat ons eerst eens zien of de voorspelling van een vier keer zo hoge produktie per hoofd geloofwaardig is. Zij berust op niets anders dan de voortzetting van een groei met iets meer dan vier procent per jaar. | |
[pagina 99]
| |
Dat hebben we in de afgelopen tien jaar ook zowat gehaald, dus waarom zou dit tempo niet doorzetten? Ik zou ook hebben kunnen uitgaan van de groei van de laatste twee jaren: dan waren we in het jaar 2000 aangespoeld op meer dan tien keer het huidige welvaartspeil. Dat zou overdreven zijn, want de laatste twee jaren waren uitzonderlijk. We hadden toen een Japans groeitempo, en dat houden we niet vol. Maar van vier procent is bewezen dat we het jaren achtereen kunnen bereiken. Het kan natuurlijk best gebeuren dat er iets tussen komt. Een halve eeuw geleden was het groeipercentage niet zoveel hoger dan een à twee procent. Bovendien is de groeicurve in het verleden telkens ingedeukt door oorlogen en depressies. Dergelijke storingen kunnen zich opnieuw voordoen, maar als we daarvan afzien is het niet onredelijk om uit te gaan van de groeipercentages die we om ons heen waarnemen. En ook zo gezien is die vier procent een realistisch getal. Het leidt iedere achttien jaar tot een verdubbeling, de verviervoudiging is bereikt in het jaar 2000. Voor sommige groepen zou een vier keer zo hoge welvaart nog geen overdaad meebrengen. Wie nu op het minimum zit van de loonarbeid komt dan op een jaarsalaris van een leraar van nu. Hij zal daar wel raad mee weten - de huidige leraren hebben niet het gevoel, dat ze in weelde baden. Maar de leraar van nu verdient in het jaar 2000 een ton, en hoewel de fantasie van de meeste mensen toereikend is om aan dat geld een passende bestemming te geven begint het toch aardig op overdaad te lijken. Hieruit blijkt al, dat er tussen nu en het jaar 2000 een aantal ingrijpende verschuivingen zal moeten optreden, want anders lopen we zoetjes aan een allerdwaaste wereld binnen.
Die verschuivingen betreffen niet in de eerste plaats de verdeling van het inkomen, maar vooral de besteding. Die verdeling zal door de groei zelf nog wel wat veranderen. Het is waarschijnlijk dat de laagste inkomens meer worden opgetrokken dan de hogere - dat proces is al lang aan de gang. De bejaarden en de invaliden zullen sterker worden opgetrokken dan de gemiddelde inkomenstrekker, net als in de afgelopen periode gebeurde. Het aandeel van de arbeid zal nog wel wat verder stijgen en het aandeel van het kapitaal zal wat verder worden teruggedrukt. Dit laatste is weliswaar een vreemd verschijnsel in een maatschappij die in de produktie voortdurend meer kapitaal gebruikt, en ik zou over de vreemdheid daarvan lang kunnen doorpraten, maar deze verdelingskwesties zijn niet de belangrijkste. Er valt op dit terrein veel te verbeteren, maar doorslaggevend is dat we in de komende dertig jaar de bestedingen moeten veranderen, en dat is een ander chapiter. De noodzaak van een verschuiving in de bestedingen blijkt al uit het krankzinnige resultaat dat we boven aanhaalden: vier keer zoveel jenever of vier keer zoveel vet. | |
[pagina 100]
| |
Met de auto's is het nog erger. Als we daar de groeipercentages van de jaren zestig aanhouden voor de komende decennia zitten we over dertig jaar op een totaal aantal dat zowat vijftig keer zo groot is als nu. Dat wordt een leuke toestand. Met een beetje goede wil kunnen we die auto's nog wel bergen, maar er mee rijden wordt lastig. Toch gaan de autofabrieken voorlopig kalmpjes door met de produktie. Zij zullen een geweldige opdonder krijgen, maar ze doen net alsof dat niet zo is. Hun onhoudbare devies is: méér, véél meer van hetzelfde, en ze worden daarin voorshands nog gesteund door de consumenten. Er staan ons, en hen, dus nog verrassingen te wachten. Dat geldt voor meer bedrijfstakken. De techniek zal op de ene plaats uitbreidingen teweegbrengen, op de andere plaats inkrimpingen, en dat zal veel pijn meebrengen. Er zullen verliezen worden geleden en er zullen mensen worden ontslagen, die elders weer aan het werk moeten. Fusies kunnen hier en daar helpen om bedrijven sterker te maken, maar ze zullen de aanpassingen niet tegen kunnen houden. De verschuivingen zullen worden versneld door de verdergaande inflatie: in het jaar 2000 zijn de prijzen zeker drie à vier keer zo hoog als nu, en waarschijnlijk nog veel hoger. Dat zal de mensen het gevoel geven dat ze niet van de toenemende welvaart profiteren - een voortdurende vergissing. De inflatie zal sommige bedrijven in verscherpte moeilijkheden brengen. De dienstverlening, die zich sterker moet uitbreiden dan de rest, zal daarin gehinderd worden door de inflatie. De medische en de culturele sector zullen duurder worden dan de gemiddelde, en dat komt zeer ongelegen. Sommige reparaties worden onbetaalbaar. De prijsstijging behoeft weliswaar de reële groei met 4 procent niet aan te tasten (dat heeft ze in het afgelopen decennium ook niet gedaan), maar ze vormt wel een complicatie bij de verschuiving die er plaats moet vinden. Ten dele wordt deze verschuiving er door belemmerd.
Het valt niet mee, precies te voorspellen welke sectoren zullen achterblijven, maar van sommige kun je het wel zien aankomen. Zo staat het vast, dat de textielindustrie relatief zal moeten inkrimpen. En dat niet alleen omdat de markt verzadigd raakt, maar vooral ook omdat de capaciteit, voor de wereld als geheel, nu al aan de ruime kant is. Wij zullen een groter stuk van de produktie moeten overlaten aan de onderontwikkelde landen. Die verschuiving in de internationale arbeidsverdeling komt bovenop de structurele verandering, die toch al moet plaatsvinden. We moeten meer importeren, en dus ook meer exporteren. Dat zal hier en daar pijn doen, maar ook hier geldt dat de belanghebbenden het doen voorkomen alsof iedere teruggang van hun relatieve positie een schreeuwend schandaal is, dat met alle macht en overheidssteun (zoals protectie) moet worden tegengewerkt. Heel duidelijk is dat verzet tegen verandering in de landbouw. Iedereen, en natuurlijk ook de boeren, voelt met de klompen aan dat een | |
[pagina 101]
| |
voortzetting van de groei van de agrarische produktie over de komende dertig jaar tot onmogelijke toestanden zal leiden, maar we jouwen iedereen uit die daaruit de beleidsconsequenties zou willen trekken. Als de belanghebbenden hun zin krijgen komen we precies terecht waar we niet moeten zijn. Nu betreft dit alleen nog maar de weerstand van de belanghebbenden in het bedrijfsleven, arbeiders zowel als ondernemers. Veel belangrijker lijkt mij de weerstand van de consumenten. Ook zij hebben de neiging, de groeicurve door te trekken. Zij willen meer inkomen, meer gebruiksgoederen, en zij verzetten zich tegen de verschuivingen, die het meest urgent is van allemaal: een relatieve uitbreiding van de overheidssector. Want de produktietakken die in de komende dertig jaar sterk moeten toenemen vallen bijna zonder uitzondering onder de verantwoordelijkheid van de overheid. De meest urgente daarvan is de woningbouw. Als wij deze gaan voorspellen op basis van hetgeen in de afgelopen tien jaar is gebeurd, komen we tot ontmoedigende resultaten. Terwijl alles steeg, toenam, groeide en bloeide, bleef de produktie van nieuwe woningen vrijwel constant. Deze bedrijfstak nam dus een steeds kleinere plaats in het totale pakket in. Het is onvoorstelbaar dat er een jaar of wat geleden nog steeds zalvend en schijnheilig over prioriteit voor de woningbouw werd gesproken, en dat men intussen toeliet dat de bouw steeds meer achterop raakte. Een van de manieren om dit onbegrijpelijke begrijpelijk te maken is dat we ons herinneren, dat bouwen in Nederland betekent: subsidiëren. Meegroeien met de rest van de produktie geeft daarom een geweldige stijging van de subsidielast, en daar heeft de schatkist geen geld voor. Nu ja, geen geld: het zou er wel zijn als de belastingbetaler iets beter in de gaten had hoe de groeilijnen zich ontwikkelen. Maar dat is niet zo, en daar komt een van de grootste knelpunten voor de komende dertiger jaar te liggen. Want woningbouw is maar één van de urgente sectoren. Het hele probleem van de sanering van de steden is veel ruimer, en veel en veel kostbaarder. Het gaat niet om losse huisjes, maar om een nieuwe architectuur, een nieuwe samenhang van de woongemeenschappen. Als we de huidige groei van de steden laten doorgaan, en intussen ook nog de bevolkingsgroei op zijn beloop laten, lopen we een fuik binnen, waar we niet meer uitkomen. Het is niet mijn taak om uit te leggen hoe de nieuwe steden van de toekomst er uit zullen zien, hoe het vervoer daar geregeld zal zijn, hoe privacy en communicatie tegelijkertijd door nieuwe woonvormen worden gediend, maar ik voorspel wel dat dit alles geweldig veel overheidsgeld zal kosten. Ik voorspel ook dat de belastingbetaler dit geld, in weerwil van zijn stijgende welvaart, niet goedschiks zal willen opbrengen. Hij is een centrale figuur in de komende ontwikkeling, en hij zal nogal wat moeten veranderen.
Een andere sector die sneller moet groeien dan de rest is het onder- | |
[pagina 102]
| |
wijs. En zulks niet alleen om de economische groei er in te houden, maar vooral ook om de nieuwe technieken zonder schade te kunnen toepassen. De verschuivingen zullen hier en daar werkloosheid meebrengen, en deze kan alleen onder de duim worden gehouden door voortdurende hertrainingen. Permanente educatie wordt een wachtwoord, ook al omdat de mensen niet slechts tot producenten, maar ook tot consumenten en staatsburgers moeten worden opgevoed. Daar mankeert nu enorm veel aan. Het slechte functioneren van de politieke invloed van de mensen op het gebied is ten dele te verhelpen door een beter en anders gericht onderwijs - makkelijk gezegd, moeilijker gedaan, en vooral niet zonder dat het geld kost. Trouwens, als we alleen al het aantal studenten aan de universiteiten voor het jaar 2000 uitrekenen komen we al gauw op het tienvoud van nu. Ook die last wordt waarschijnlijk op de belastingbetaler gelegd. En dan mag ik nog wel even wijzen op de financiële nood waarin thans de gemeenten verkeren. Dat is geen tijdelijk verschijnsel; het zal steeds erger worden, om redenen die te maken hebben met het verschil in produktiviteitsontwikkeling tussen de industrie en de dienstverlening. Willen we de groei niet laten ontaarden in een volstrekt scheefgetrokken woekeringsproces, dan zullen er krachtige maatregelen nodig zijn om de gemeenten te helpen en dat wil zeggen dure maatregelen. De belastingbetaler kan zich daartegen verzetten door middel van politieke partijen die belastingverlaging in hun wapen hebben geschreven, maar dat betekent alleen dat de wereld er, al groeiende, steeds absurder uit gaat zien. Ik zou nog wel een tijdje door kunnen gaan met het opnoemen van verschuivingen die in het binnenland moeten plaatsvinden - ten bate van de ziekenhuizen, van de bejaardenzorg, van de culturele voorzieningen, van de recreatie. Ik zou uitvoerig kunnen schrijven over de gerechtvaardigde, maar kostbare behoefte aan inspraak, bedrijfsdemocratie, medebeslissing en wat dies meer zij. Maar dat gaat allemaal over ons zelf. Het wordt tijd om even naar de ontwikkelingshulp te kijken. Er wordt nog al eens gesproken over één procent van het nationale inkomen wat we daaraan zouden moet uitgeven. Dat lukt dan niet helemaal, omdat we zelf geld nodig hebben, maar er wordt zelden op gewezen dat dat bedrag van één procent lachwekkend gering is vergeleken met hetgeen de ontwikkelingslanden nodig hebben en met hetgeen er aan extrawelvaart beschikbaar komt door de economische groei. Wie in 1960 had voorspeld dat we binnen de tien jaren bijna de helft meer reëel inkomen zouden krijgen, maar dat er nog niet eens één procent extra voor de rest van de wereld af zou kunnen, zou niet zijn geloofd. Toch is dit precies wat gebeurd is, en het gaat opnieuw gebeuren. We zullen ons blijven verzetten tegen de bijpassende belastingverhoging. Tenzij er iets verandert in de mensen. Twee procent voor ontwikkelingshulp betekent een half jaar groei - het betekent | |
[pagina 103]
| |
dat we in augustus 1975 de welvaart zullen bereiken die we zonder de extraontwikkelingshulp al in januari hadden bereikt. Dat moet natuurlijk een haalbare kaart zijn, maar als wij doorgaan met meer van hetzelfde te willen, zullen we 't niet opbrengen. Wie dit op zich laat inwerken komt al gauw in de stemming dat hij met tomaten gaat gooien.
Als het bovenstaande juist is volgt daaruit, dat voortgezette economische groei op zichzelf toch wel een goed ding is. Je hoort tegenwoordig vaak zeggen dat al die produktiestijging weinig voorstelt en alleen maar onzinnige behoeften bevredigt. Dat is natuurlijk niet waar. Bij veel groepen mensen is de welvaart thans nog veel te gering; om onze collectieve behoeften te bevredigen is een veel groter reëel inkomen nodig; en de ontwikkelingslanden zijn allerminst gediend met stagnatie in de ontwikkelde wereld. Solidariteit kost geld, en dat komt er makkelijker als de welvaart toeneemt. En verder zal er economische ruimte in beslag worden genomen door de maatregelen die de groei begeleiden, en die stuk voor stuk erg kostbaar zijn. Het is technisch heel goed mogelijk om lucht en water tamelijk schoon te houden. Het is niet nodig, lood in de benzine te doen. Het is vermijdbaar, de natuur te vergiftigen met een overmaat aan insektenbestrijdingsmiddelen. Alexander Pola, die om de veertien dagen de vooruitzichten voor lucht en water samenvat met de woorden ‘nog smeriger’ hoeft niet noodzakelijkerwijs gelijk te krijgen. Maar die ombuiging van de produktietechniek en de corrigerende maatregelen vergen offers. Een deel van de groei zal moeten worden besteed om de kwade gevolgen op te heffen.
De strekking van het bovenstaande is, dat de groei van de produktie wenselijk is, maar niet automatisch leidt tot vooruitgang. Een hoger reëel inkomen is op den duur alleen maar gunstig als het gepaard gaat met een stug doorzettende verschuiving in de bestedingen. De vraag is wie daarvoor moet zorgen. En daar hebben de meeste mensen een te gemakkelijk antwoord op. Zij denken dat de anderen dat maar moeten regelen. De anderen: dat zijn de autoriteiten, of de kapitalisten, of de buren, of de Paus, of het mannetje in de maan, of de Verenigde Naties. Maar in werkelijkheid zijn wij het zelf, al is het natuurlijk waar dat niet iedereen even veel tot een gewijzigd groeipatroon kan bijdragen. Voor veel mensen beperkt hetgeen zij kunnen doen zich tot kleine beslissingen, zoals minder begerig zijn, minder in de auto rijden en meer op de fiets, instemmen met wettelijke maatregelen die de uitlaatgassen beperken (ook al kosten die geld), minder kinderen krijgen, minder boos worden als het groepsbelang wordt geschaad, zich niet verzetten tegen importen uit ontwikkelingslanden (ook al schaden deze de werkgelegenheid) en bovenal: iets opgewekter belasting betalen. Het is de afschuwelijke | |
[pagina 104]
| |
mentaliteit van Protest. Géén Hogere Lasten! Weg met de BTW! Omlaag die inkomstenbelasting! Nooit meer een Schandaalbelasting! Weg met de Wurgwet! die ons regelrecht naar de onevenwichtige groei toestuurt. Want op die manier krijgen wij regeringen, die deze zelfzuchtige prioriteiten weerspiegelen, en die opzij gaan voor de wens tot steeds meer materiële consumptie. Als onze voorkeuren niet veranderen zullen we straks stikken in de rommel, terwijl er tekorten zijn aan ziekenhuizen, fatsoenlijke woningen, bewoonbare steden. Daarvan geven we natuurlijk de autoriteiten de schuld, maar dat is dan ten onrechte. Die autoriteiten kunnen alleen maar regeren als de mensen meewerken - dat brengt de democratie mee. De komende dertig jaar kunnen inderdaad vooruitgang brengen. De kansen daarop zijn helemaal niet zo slecht. Er is enige fantasie voor nodig, een grote hoeveelheid goede wil, en solidariteit, een beetje inzicht in sociaal-economische samenhangen, en de bereidheid de vereiste structurele verschuivingen tot stand te brengen. Maar als we menen dat we er komen door op de oude voet verder te gaan komen we stellig bedrogen uit. |
|