Dat stomme economenvolk met zijn heilige koeien
(1976)–J. Pen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
7. Het imago van NederlandGa naar voetnoot*Bijna iedereen is het er over eens dat Nederland in het buitenland wordt geassocieerd met verkeerde, wat ouderwetse denkbeelden. Het imago moet worden veranderd. Wij moeten nu maar eens af van die vervelende boter, kaas en eieren. Wij lopen nauwelijks meer op klompen en de bloembollen leveren percentsgewijs een bescheiden bijdrage aan het nationale produkt. Helaas komen de mensen die zo redeneren in de regel met een nieuw imago op de proppen, dat niet veel beter is. Zij wijzen er dan op, dat wij een industriële natie zijn geworden. Meer dan veertig procent van het nationale inkomen komt uit de industrie - dat percentage ligt in dezelfde orde van grootte als in de VS, het meest geavanceerde land ter wereld. Wij hebben een haven van heb ik jou daar. En de deltawerken. Wij maken de meest moderne apparatuur. Onze produkten concurreren met succes op de wereldmarkten. Enfin, zo gaat men nog een tijdje door. Mij dunkt, dat dit nieuwe imago slechts weinig vrolijker is dan het oude. Je vraagt je af, wie eigenlijk onder de indruk moet komen van onze industriële aanprijzingen en vooral onder welke indruk. Dat wij een geïndustrialiseerde natie zijn is natuurlijk waar: het is trouwens ook waar dat Nederland boter, kaas en eieren voortbrengt. Het is prima dat dat gebeurt, maar het heeft iets naïefs en eigenlijk iets zieligs om trots op zulke dingen te wijzen. De mensen die Nederland aan de wereld willen ‘verkopen’ als een moderne industriële natie ervaren dat ook wel. Want wat wil het geval? De buitenlanders, die de moeite nemen er een imago van Nederland op na te houden - en dat zijn er minder dan wij denken - zijn in de eerste plaats te verdelen in mensen uit ontwikkelde landen en uit arme landen. Die uit Afrika en Azië hoeft men niet aan boord te komen met sterke verhalen over onze industriële capaciteit. Zij hadden altijd al gevreesd dat we hun economisch de baas zijn, en dat hoeft niet nog eens een keer te worden ingewreven. Maar de mensen uit de ontwikkelde landen komen al helemaal niet onder de indruk. Ach gut, maken jullie ook elektronische apparatuur? Die Hollanders toch. Ze hebben zowaar een chemische industrie. Nou, die hebben wij ook. Het is net of men iemand telkens opnieuw hoort verklaren dat hij centrale verwarming in zijn huis heeft; een wonder van de techniek waar hij maar niet over uitgepraat raakt. Iedereen mag weten dat hij niet meer met turf stookt. De indruk die zo iets maakt is averechts. Dit negatieve effect is speciaal te verwachten als men landen benadert die zelf een snelle industriële ontwikkeling achter de rug hebben. Het meest formidabele voorbeeld is Japan. Het tempo waarin de Japanners hun land economisch op poten hebben gezet is enorm. Het | |
[pagina 31]
| |
groeipercentage van het nationale produkt van Japan is over de laatste decennia het hoogste in de wereld en de kwaliteit is hand in hand gegaan met de kwantiteit. Als wij nu tegenover zo'n land komen uitleggen dat we industrieel aardig meekunnen hebben we weinig meer te verwachten dan welwillende, zij het meewarige instemming. Ze vallen er niet van om; misschien denken ze aan de scheepsbouw en zwijgen dan beleefd; ik val ook niet om als ik Russen ontmoet die mij met de groei van hun kolenproduktie willen imponeren. Een onaardig antwoord op hun gewichtige statistieken is: ‘O ja zeg, die steenkool; daar zijn wij intussen al weer mee opgehouden.’ Goed, zal de lezer opmerken (of: niet goed, want ik hoor velen al sputteren), maar wat dán. Nu, er zijn in de tegenwoordige tijd verhevener en plezieriger denkbeelden te verzinnen dan die van de industrie (het aandeel van de fabrieksmatige produktie in het inkomen loopt overigens in de geavanceerde landen al weer terug!). Het accent ligt nu op de communicatie, op de menselijke factor, op dat wat swingt en ín is. Londen heeft op dat punt onlangs een belangwekkende reputatie verworven; Frankrijk heeft zijn plaats als cultureel middelpunt van de wereld verloren. Italië is erg bij de tijd. Wie aan Mexico denkt ziet de kolossale muur van zijn universiteit voor zich. Amsterdam is in het wereldnieuws gekomen door de provo's. Als er dan toch een imago moet worden opgeroepen heb ik wel een idee. Nederland is het land van de ruimte, van de openheid, van de ontmoeting tussen de mensen. In economisch opzicht zijn we zelfs het meest open land ter wereld: meer dan de helft van het inkomen wordt verdiend in het verkeer met buitenlanders. Sinds Hugo de Groot hebben we ieder die het horen wilde (en vooral degenen die het helemaal niet wensten te horen, maar dat nu even daargelaten) verzekerd dat de zee vrij moet zijn. Gedachten en wereldbeschouwingen zijn ook vrij. Nederland heeft zich altijd gekeerd tegen de economische opsluiting door autarkie; en ook tegen de geestelijke opsluiting door despotisme. De lucht en het water zijn voor ons geen barrières, maar verbindingswegen. Communicatie is het fundamentele beginsel van een klein land, dat juist door zijn kleinheid zo vrij mogelijk naar buiten treedt en dat wel gedwongen is bij de tijd te zijn. We trillen mee met de wereld. Zo kan men nog een tijdje doorgaan met het opsommen en om- en omkeren van dit soort begrippen en intussen de nadruk leggen op de modieuze kanten van Nederland. Het aldus opgebouwde imago heeft het voordeel, dat het zich op aangename wijze laat demonstreren. Het levert stof voor creatieve geesten. Men kan het illustreren met min of meer abstracte kunstwerken en speciaal met films; daarbij worden aan de makers geen hinderlijke beperkingen opgelegd.
Natuurlijk heeft dit beeld zijn nadelen. Een van de meest opvallende is, dat het niet al te best klopt met wat in Nederland intussen gebeurt. | |
[pagina 32]
| |
Hoepla is weg en de Telegraaf groeit en bloeit. Staphorst en de dorpen op de Noordelijke Veluwe zijn ijzersterke onderdelen van het nationale patroon, die geen enkele public-relationsman met vrijheid zal weten te rijmen. Maar goed, we kunnen niet alles hebben. Ook in de bloeitijd van de klompen liepen enkele Nederlanders op schoenen, en het gaat tenslotte meer om een symbool. Trouwens, als men een symbool lang genoeg hanteert is er een kans dat men er naar toe gaat groeien. Een tweede bezwaar is te verwachten van de kant van het bedrijfsleven, dat vreest geen produkten te kunnen verkopen met een abstract imago van ruimte, openheid en ontmoetingen en dat misschien met schrik de taal der provo's zal herkennen, maar dat lijkt mij een misverstand. Dit beeld van Nederland is het beeld van een modern land, dat bij de tijd is; het sluit reclame en propaganda voor produkten niet uit. Deze produktenpropaganda moet echter op een ander vlak plaatsvinden. Zij komt als vanzelfsprekend vervolg op de symboliek van het geavanceerde, het ruime, het communicerende. De commercie volgt de wegen van de geest. Dat is óók een idee dat zich laat verkopen, speciaal door een land dat een hoge export heeft van diensten en adviezen van zijn experts. Een derde bezwaar is, dat deze hele imagomakerij eigenlijk humbug is. Dat bezwaar is juist. Maar een land kan er nu eenmaal niet helemaal zonder. Als wij er niets aan doen, verzinnen de buitenlanders hun eigen beelden van Nederland, dat wil zeggen dat zij volharden in het idee van molens en klompen. Wie deze symbolen van de oude waterstaat verkeerd vindt, moet er iets tegenover stellen. Vandaar bovenstaande suggestie. |
|