Dat stomme economenvolk met zijn heilige koeien
(1976)–J. Pen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
4. Politiek, geen economieGa naar voetnoot*We hebben in de krant kunnen lezen, dat het nieuwe kabinet-De Jong weer lelijk omhoog zit met de financiën. Dat is trouwens niets nieuws; ieder nieuw kabinet, en het verschilt daarin niet van een oud kabinet, heeft te kampen met een gebrek aan geld. Het is een natuurlijk gevolg van het wonen in een vol land, waarin steeds meer mensen in een auto willen rijden, steeds meer jongelui onderwijs willen krijgen, steeds meer mensen prijs stellen op een woning. Het is ook een natuurlijk gevolg van de wens de belasting te verlagen. Zo lang dat allemaal zo is, zullen de regering en de gemeentebesturen door financiële zorgen worden gekweld. Er is maar één economische wet: het moet uit de lengte of uit de breedte komen. De keuze tussen lengte en breedte is politiek of anders gezegd: we kunnen kiezen wat we willen, maar niet alles tegelijk. De verantwoordelijkheid voor die keuze kan geen enkele wetenschap van ons afnemen. Maar het ziet er naar uit, dat dit kabinet een extra zorgelijke toon zal gaan aanslaan. Dat staat altijd goed; je kunt als minister beter sombere verhalen ophangen dan vrolijke. Het eerste wordt je lang niet zo gauw kwalijk genomen als het tweede. Door moeilijkheden te voorspellen krijgt men al gauw de reputatie van solide staatsmanschap. (Ik w`il daarmee overigens niet zeggen, dat economische bezorgdheid altijd en overal misplaatst zou zijn.) Maar dit kabinet heeft een extra reden om pessimistisch over de toestand van 's Rijks financiën te spreken: het moet laten uitkomen dat de regering Cals-Vondeling een financiële knoeiboel heeft achtergelaten. Veel mensen zullen geloven dat dat waar is. De geesten zijn rijp gemaakt voor de gedachte dat Vondeling een gat in zijn hand had (zelfs Wim Kan heeft er zich toe geleend dat misverstand ingang te doen vinden) en daar gaat deze regering nu de vruchten van plukken. Zij gaat zeggen: dit kan niet en dat kan niet, en hier moet gesneden en daar moet gekapt. Het is er mij niet om te doen, het beleid van minister Vondeling recht te praten. Eerder heb ik gewezen op het misverstand, dat hij de staatsuitgaven zo zou hebben laten oplopen. Het aandeel van de overheid in het nationale inkomen is onder zijn voorgangers Zijlstra en Witteveen gestegen; minister Vondeling heeft dit percentage juist weer wat teruggedrukt. Als de heer Witteveen hetzelfde beleid volgt, dat hij eerder als minister van financiën heeft gevoerd, kunnen we een nieuw record voor de overheidsuitgaven verwachten. Maar daar wil ik het vandaag niet over hebben. Liever dan de politiek van de verschillende ministers te vergelijken, zou ik willen wijzen op het niet zo denkbeeldige gevaar, dat de politici | |
[pagina 19]
| |
zich achter de economen gaan verschuilen. Dus dat men zal gaan zeggen: het is economisch niet mogelijk om geld uit te trekken voor dit of dat doel. Bijvoorbeeld: het onderwijs wordt onbetaalbaar - daar moet in gesneden worden. Of: de economie leert ons dat de uitgaven voor cultuur, recreatie en maatschappelijk werk te hoog zijn. Of: de sociale verzekeringen zijn uit een economisch oogpunt ondraaglijk geworden. Of: de belastingdruk moet omlaag. Dit zijn geliefkoosde rechtse stellingen, en men kan ze misschien wel verdedigen, maar niet door er op te wijzen dat de economie of de economen ons klaar en duidelijk hebben bewezen dat deze stellingen juist en onontkoombaar zijn. De economen hebben namelijk nooit iets van dien aard bewezen. Het is in rechtse kringen gewoonte zich op de economie te beroepen. Men stelt dan het economisch mogelijke tegenover het sociaal wenselijke, en kiest, realistisch als men is, voor het eerste. Het is misschien wel eens nuttig er op te wijzen dat deze rare tegenstelling niet door vakeconomen wordt erkend. Het is een uitvinding van de politici, die daarmee iets willen bepleiten of tegenhouden - meestal het laatste. Zij gebruiken de economie als een argument, dat het goed doet hard, realistisch, wetenschappelijk, op feiten gebaseerd. Als econoom beschouw ik dit als misbruik van mijn vak. In werkelijkheid kunnen de economen onze politieke problemen niet oplossen. Het zou makkelijk zijn als zij het wel konden; we zouden dan de politiek rustig kunnen overlaten aan iemand als Zijlstra, inderdaad een heel goeie vakman, en er zijn helaas legio mensen die daarin nu precies de oplossing zien. Wim Kan heeft nauwkeurig onder woorden gebracht wat er onder dit volkje leeft: Jelle zal wel zien, en wij gaan rustig slapen. Het is eerder gebeurd, dat een antirevolutionair politicus ons welterusten wenste, maar dat voorbeeld stemt niet tot navolging. De werkelijke rol van de economie in de politiek is bescheidener, maar daarom nog niet onbelangrijk. Iedere econoom zal dadelijk toegeven, dat hij alleen als assistent van de politicus kan optreden: hij kan wijzen op feiten en samenhangen, hij kan zeggen hoe men een bepaald doel - bijvoorbeeld volledige werkgelegenheid - kan nastreven; hij kan ook aantonen, dat politici soms dingen willen, die niet met elkaar te rijmen zijn (zoals lagere belastingen, hogere staatsuitgaven en inflatiebestrijding). Hij kan waarschuwen, en op relaties wijzen die de politicus uit het oog dreigt te verliezen. Hij kan adviseren. Dat is niet zonder betekenis, maar het is iets anders dan het maken van een politieke keuze. Dat moet de politicus doen. Als die politicus toevallig, of misschien niet zo toevallig, óók nog econoom is, zet hij bij het doen van die keuze een andere pet op. Nu zal de lezer misschien zeggen: ‘Nou, als het alleen in die andere pet zit, dan is het verschil toch maar subtiel. Het kan mij koud laten of we worden geregeerd door politici die hun adviezen van de economen ontvangen, of door economen die een politiek petje dragen’. De- | |
[pagina 20]
| |
ze onverschilligheid is begrijpelijk, maar verkeerd. Het verschil is namelijk allerminst subtiel - het is doorslaggevend voor een goede functionering van de democratie, en dat is wat ik maar even in het midden wou brengen. Als namelijk de economie, het vak van Zijlstra en Witteveen, ons objectief en wetenschappelijk zou kunnen voorschrijven of de staatsuitgaven omhoog of omlaag moeten, of de sociale verzekeringen uitgebreid of ingekrompen dienen te worden, of het onderwijs ja of nee onbetaalbaar wordt, dan zou de gewone man er niet meer aan te pas komen. Dan zou men de politiek niet alleen over kunnen laten aan de specialisten - dan zou het wel moeten. Inderdaad is dit precies wat sommige verachters van het ‘gewone volk’ willen. Maar het is een heilloos streven. Het zou misschien prettig zijn voor sommige economen, die uit de hoogte hun uitspraken over politieke zaken konden doen. Maar het zou daarentegen onprettig zijn voor andere economen, die zich daardoor met een veel te zware verantwoordelijkheid zouden zien belast. Trouwens, tegen de gehele gedachtengang dat de economie ons dwingend de politiek zou kunnen voorschrijven pleit, dat de economen het vaak onderling oneens zijn. Dit brengt veel mensen in de war, en zij keren zich dan teleurgesteld van de economie af. Zij vergeten daarbij dat de meningsverschillen van de economen in de regel niet zozeer over de economische wetenschap gaan - dat ook wel, maar daar merken de meeste mensen weinig van - maar over de politiek. Twee economen, met ongeveer dezelfde opvattingen over het vak, kunnen best tegenovergestelde opvattingen over politieke wenselijkheden hebben. Bijvoorbeeld over de vraag of er meer of minder woningwetwoningen moeten worden gebouwd. Als zij die uitvechten in de taal der economen, blijven het toch politieke meningsverschillen. |
|