Q. Horatius Flaccus dichtkunst op onze tijden en zeden gepast
(1973)–Andries Pels– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
InleidingI. Andries PelsVan het leven van Pels zijn ons betrekkelijk weinig bijzonderheden bekend. Een contemporaine biografie viel hem niet ten deel. David van Hoogstraten, die dergelijk werk voor vele tijdgenoten verricht heeft,Ga naar voetnoot1 was als bewonderaar van Vondel en Antonides bepaald geen vriend van de richting van Nil volentibus arduum. Het eerste, enigszins uitvoerige getuigenis dat we over Pels kennen, dateert eerst van veel later tijd en is te vinden in Jan Wagenaars boek over Amsterdam.Ga naar voetnoot2 In het bondige stuk zijn veel bijzonderheden te vinden die voor ons van belang zijn, vandaar dat ik het hier overneem: ‘andries pels is ook een inboorling deezer Stad geweest, hoewel my de nette tyd zyner geboorte, nergens voorgekomen is. Zyne ouders waren Andries Pels en Catharina Vegelmans. Hy hadt zig, in zyne jeugd, in de Regtsgeleerdheid geoefend, en was tot Advokaat bevorderd. Doch, naderhand, leide hy zig, voornaamlyk, toe op de Tooneelpoëzye, brengende, al in 't jaar 1668, het treurspel Didoos Doot, in 't licht, welk, in drie bedryven, verdeeld was, tusschen welken, hy een Blyspel van gelyke drie bedryven, en Julfus genaamd, deedt voegen. Wat laater werdt hij een voornaam Lid van het Konstgenootschap, onder de zinspreuk Nil volentibus arduum, dat is, Niets is zwaar voor die willen, welk den Schouwburg, eerlang, voorzag van een aanzienlyk getal van Treur- en Blyspelen; en toen verwierp hy zyne twee eerstelingen, als strydig met de Tooneelwetten van Aristoteles en Horatius, die, in Frankrijk, stiptst gevolgd werden. Pels gaf, in 't jaar 1677, de Digtkunst van Horatius uit, in gemeenzameGa naar voetnoot3 verzen, en geschikt naar de zeden van zynen tyd: | |
[pagina 2]
| |
waarop, vier jaaren laater, zyn Gebruik en misbruik des Tooneels volgde. Doch hy en zyne Konstbroeders hadden, gelyk toch gemeenlyk gebeurt, het geluk niet van elk, noch niet hunne Spelen, noch niet hunne Tooneelwetten, noch ook met hunne taal en spellinge te voldoen. Blyken hiervan vindt men, in de Gedigten van antonides, die, te vooren, een Lid van het Konstgenootschap geweest zynde, zig, ter oorzaake van eenig misnoegen, door afgunst, zo men meende, verwekt, van het zelve afgescheiden hadt. Byzonderlyk heeft hy 't op Pels gelaaden, dien hy als een gemeen Poëet, en te gelyk, als een' bedillaar van beter Digteren, vinnig steekt, in zynen Satyr Marsyas.Ga naar voetnoot1 In zyne Uitvaart van vondel, keurt hy de schryfwyze van Pels en het Konstgenootschap, die, om sommige klanken uit te beelden, schuine streepjes boven de klinkletters plaatsten, af, zeggende:
Hy heeft zyn letters met geen spietsen te verweeren.
Zy zyn gehart, niets kan zyn regimenten deeren.Ga naar voetnoot2
In een Gedigt voor de vuist, op zyn eigen huwelyk gemaakt, en, door den Digter Pluymer, uit zynen mond, opgeschreeven, hekelt hy Pels ook, onder den naam van Marsyas, zinspeelende, onder anderen, op zynen naam, in deeze woorden:
En schoon hy noch Apol dorst lastren zonder vrees,
Ruk hem de ruige pels niet verder van het vleesch.Ga naar voetnoot3
Doch het ligtgeraakt Digtren-Gild is wel meer gewoon geweest, kleine of gewaande beledigingen, met woeker, betaald te zetten. Pels en zyne vrienden hebben, gewisselyk, den Schouwburg en den Digteren dienst gedaan, met hun schryven. Van Pels is ook een bondel Gezangen in druk. Hy is, den derden July des jaars 1681, overleeden.’Ga naar voetnoot4 Dit door Wagenaar verschafte materiaal kan nog met enkele gegevens aangevuld worden. In de eerste plaats met wat EliasGa naar voetnoot5 in de archieven gevonden heeft: Mr. Andries Pels, gedoopt 19 Okt. 1631, ongehuwd gestorven, en begraven 6 juli 1681, advocaat op den Singel. Zijn vader was Andries Pels (1591-1666) welgesteld suikerbakker en koopman in Oostindische waren, zijn moeder Catharina Vegelmans (1599-1669). Enige inlichtingen verschaft ook een gedicht van Thomas Arents Ter Gedachtenisse van den Here Andries Pels, rechtsgeleerden. Overleden den | |
[pagina 3]
| |
derden van Hooymaant l68l. Arents was een leerling van Pels, zoals hij zelf dankbaar meedeelt, werkte ook met hem samen in toneelzaken, en heeft hem dus goed gekend.Ga naar voetnoot1 Hij verdedigt de dichter tegen de ‘lastermont’ en prijst hem als ‘hervormer van het Nederduytsch gedicht’. Persoonlijker zijn de regels over zijn sterven: Hy was een mensch van vleesch en bloet, die in 't verscheyden
Zich zoo kloekmoedigh tot het sterven kon bereyden,
De doot zoo onbeschroomt dorst onder de oogen zien,
Niet als gedrongen, wyl 't onmydlyk moest geschiên;
Maer onbekommert, en met zoo bedaarde zinnen,
Dat ieder, wie het zagh, zyn sterven moest beminnen;
Zyn taay gedult in zyn' benaautheyt en zyn pyn;
Zyn onbedwelmt verstant; wat kan zulks anders zyn,
Als blyk van 's Hemels gunst, wiens Barremhertigheden
Bewogen waren door zyn innige gebeden,
En zuchten? ja, dat vry de werelt hier meê spott',
Hy stierf gerust, wyl hy verzoent was met zyn Godt.Ga naar voetnoot2
Arents lijkt een verzoenend man geweest te zijn. Hij schreef ook een lijkdicht op Pels' grote tegenstander Antonides en daarin komt deze passage voor: Ik zie, en Grieken en Latynen
Rontom hem in gedrang verschynen,
Terwyl myn waarde Pels hem groet,
Hun zaligh lot maakt hen tot vrinden
Elk reykt, vol vruegt, om stryt de hand;
Hen scheydt voortaan geen misverstant,
Geen nyt kan meer hun oog verblinden.Ga naar voetnoot3
Uit Wagenaar en Arents blijkt voldoende dat Pels een omstreden figuur is geweest. ‘Ja, 't grootste deel verdroot uw openhartigh spreeken, /Wyl gy hun al te klaar deet blyken hun gebreken’, zegt Arents en hij zal daarin wel gelijk gehad hebben. Pels stond misschien iets te vlot klaar om anderen te kritiseren. Van Hoogstraten doet een dergelijk verhaal in verband met Broekhuizen: ‘De Heer Andries Pels, het grootste lidt des Kunstgenootschaps nil volentibus arduum, heeft voor dezen op zich genomen eenige gedichten van Broekhuizen te strepen, en daer in zaken als onecht te tekenen: maer het antwoordt, dat hy hier op ontfing, deedt hem wel haest zich stil houden’!Ga naar voetnoot4 Als actief lid van Nil zien we Pels in het hieronder (p. 6) af te druk- | |
[pagina 4]
| |
ken citaat uit het Zedig en Dichtlievend Onderzoek op Aran en Titus (1718). Hij heeft inderdaad voor het kunstgenootschap heel wat werk verzet. Behalve het reeds door Wagenaar genoemde verdient ook vermelding zijn medewerking aan de verzamelbundel Naauwkeurig Onderwys in de Tooneelpoëzy, eerst in 1765 te Leiden verschenen. Uit het voorbericht blijkt dat de opdracht tot deze studies 17 december 1669 aan de leden van Nil is gegeven, dat ze hun werk binnen twee jaar hebben voltooid en dat Dr. Lod. Meyer en Dr. Moesman Dop als eindredacteuren hebben gefungeerd. Blijkens de inhoudsopgave heeft Pels gezorgd voor hoofdstuk III, Van de Natuur en Eigenschappen van een Gedicht (p. 43-48), hoofdstuk XI, Van de Volkoomenheid der Geschiedenisse in een Toneelspel (p. 101-106) en hoofdstuk XXIV, Van de Tooneelen (p. 185-189). Bovendien is hij ten dienste van dit werk begonnen aan zijn vertaling van Horatius' Ars Poetica, zonder dat overigens zijn collega's altijd van zijn vertaling gebruik hebben gemaakt.Ga naar voetnoot1 Ook aan een andere uitgave van Nil heeft Pels zijn medewerking verleend. In 1728 verscheen een boek Verhandelingen Van der Letteren Affinitas of Verwantschap: Van het Gebruik der Accentus of Toonen in de Nederduitsche Vaerzen: En van de Metaplasmus of Woordvervorming... door ... Nil Volentibus Arduum. Volgens de Voorrede zijn deze verhandelingen meer dan vijftig jaar geleden (dus ongeveer 1677) opgesteld door de heren Mr. Willem Blaauw, Mr. Andries Pels, Dr. Lodewyk Meyer en andere leden van NVA, als delen van een op verzoek van burgemeesteren te vervaardigen ‘Nederduitsche Spraakkunst’ ten dienste van de ‘Openbaare Schoolen der Stadt Amsterdam’. Helaas is nergens aangegeven welke gedeelten door wie bewerkt zijn. Als aanvulling op het door Wagenaar ook genoemde literaire werk noem ik nog de postuum uitgegeven blijspelen De schilder door Liefde naar Molière (1682) en De verwaande Hollandsche Franschman (1684), door Pels begonnen en door het genootschap voltooid, het politieke zinnespel Tieranny van Eigenbaat in het Eiland van Vrye Keur (1679) door Pels en Willem Blaeu geschreven, en de door hem en Thomas Arents vervaardigde vertaling van Racine's Iphigénie (1683). Van de door Wagenaar genoemde bundel Gezangen meld ik tenslotte dat de eerste druk van Pels' Minneliederen én Méngelzangen in 1684 verscheen, en dat er in 1717 onder auspiciën van Nil volentibus arduum een tweede druk, vermeerderd met een tweede deel, uitkwam. Een enkel citaat moge zowel de vriendschappelijke sfeer die er blijkbaar onder de leden van het kunstgenootschap heerste, alsook het niveau | |
[pagina 5]
| |
van Pels' lyriek typeren. Ter gelegenheid van de verjaardag van vriend Meyer dicht Pels: 't Is Meyers heil'ge dag
Waarom wy hier vergaaren;
Een gedicht moet 'er zyn;
Want hy zal 'er zyn
Wyn nóch Brood hier Vrienden spaaren.
't Is toch de slémp waarom wy hem verjaaren.
Die Poëet, O! die weet
Met sekreet,
Daarom zo doet hy 't gaaren.
Het bundeltje bevat verder nogal wat liefdesliederen (vaak in boertige trant) en drinkliederen, enkele politieke liederen, verder ook twee psalmbewerkingen en liederen die bij toneelstukken behoren.Ga naar voetnoot1 Door deze lyriek, trouwens evenmin door zijn toneelpoëzie, zou Pels in de Nederlandse literatuurgeschiedenis niet bekend zijn gebleven. Zijn belang ligt in het feit dat hij de opvattingen van het Frans-Klassicisme in gemakkelijk aanspreekbare vorm in zijn twee leerdichten voor tijdgenoot en nageslacht heeft vastgelegd.Ga naar voetnoot2 |
|