Gebruik én misbruik des tooneels
(1978)–Andries Pels– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
VII. Drukken1. gebruik, én misbruik des tooneels, door a. péls. [vignet voorstellende een man die een steile rots beklimt, met onderschrift nil. volentibus. arduum] te amsterdam, By albert magnus, op de Nieuwen Dyk, in den Atlas, by Dirk van Hasselts Steeg. 1681. Mét Privilegie. 4o.
2. gebruik én misbruik des tooneels, Door a. pels. Dienende tót het Vervólg van q. horatius flaccus Dichtkunst. De Twéde Druk verbéterd, én met Kanttékeningen énz. vermeerderd [vignet, op enkele kleine verschillen na gelijk aan dat van de eerste druk, gesigneerd: GLairesse F. en met onderschrift: nil voléntibus arduum] te amsterdam, Gedrukt voor het kunstgenootschap, én te bekomen by de Erven van j. lescaille, énz. Met Privilégie. 1706. 8o.
3. gebruik én misbruik des tooneels, Door a. péls. Dienende tót het Vervólg van q. horatius flaccus Dichtkunst. De Dérde Druk naauwkeurig verbéterd. [Vignet als in de tweede druk, gesigneerd GLairesse F. en onderschrift nil voléntibus arduum] te amsterdam, Gedrukt voor het kunstgenootschap, én te bekomen by de h. van de gaete en h. bos. Met Privilégie. 1718. 8o.
Daar Pels in juli 1681 is gestorven, is de eerste druk de enige die door hem is gezien en geautoriseerd. Desondanks zal ik, zoals ik dat ook in de uitgave van Horatius' Dichtkunst heb gedaan, de voornaamste tekstverschillen tussen de drukken signaleren. De tweede en derde druk zijn opgesierd met een gegraveerde titelprent die toegelicht wordt door een Uitlegging in Proza. De druk van 1706 is voorts verrijkt met een uitvoerige voorréde aan den leezer, ook opgenomen in 1718, waarin betoogd wordt dat op het verval der kunsten na ‘de inbreuk der Barbaaren’ een nieuw begin gevolgd is, eerst in Italië en later in Frankrijk. In dit land werd ter bevordering van de dichtkunst een ‘Oeffenschool’ opgericht waaruit veel geleerde geschriften over de poetica zijn voortgekomen, ‘het eenig middel tót het bewérken van órde én zuiverheid in deze kunst’. Hoe anders is de toestand in Nederland, verzucht de schrijver, in 1706 wel te verstaan. Ook hier is een veelbelovend begin geweest, en de magistraat heeft veel gedaan ter bevordering van goede kunst: ‘Waarom ook naderhand door uitdrukkelyk bevél én aanmaning van twé Heeren Burgermeesteren dit gebruik én misbruik des tooneels, door ons kunstgenootschap is opgestéld. Naar wélken régel, toen lóffelyk ingesteld, zo men had voortgegaan, zouden de Tooneelpoëzy, én derzelver uitvoeringen op den Schouwburg, tot een hooger tóp van volmaaktheid geklommen zyn.’ Hierop volgt een late apologie voor het optreden van NVA. Hun doelwit is altijd geweest het bevorderen van goede taal- en toneelkunst en als middel daartoe oefenden zij vrijmoedig kritiek uit op elkaars werk. Deze berispdrift (die naar de schrijver laat doorschemeren ook anderen dan de leden van het eigen genootschap gold) zou door redelijke mensen gewaardeerd moeten worden en hij eindigt dan ook met de waarschuwing ‘dat niemand zich inbeelde het récht te hebben om aan de Dichteren én Liefhebberen de vryheid te beneemen van hun oordeel over Tooneelstukken, én het wél of kwalyk uitvoeren der zélve in den Schouwburg [...] te betwisten.’ Schrijver van het stuk zal geweest zijn Ysbrand Vincent die ook eigenhandig de nieuwe | |
[pagina 34]
| |
uitgave voor authentiek signeerde.Ga naar voetnoot1 Hij zal ook gezorgd hebben voor de kanttekeningen en voor de verbeteringen die op het titelblad aangekondigd zijn. Hij is daarbij op dezelfde wijze tewerk gegaan als in Horatius' Dichtkunst. De verbeteringen blijven tot details beperkt en omvatten voornamelijk spel- en interpunctievarianten. In enkele andere gevallen dienen ze ter verduidelijking of verbetering van de oorspronkelijke tekst. Ik geef ter illustratie enige voorbeelden waarbij ik me baseer op de editie-1706. De uitgave van 1718 toont in vergelijking daarmee slechts minieme verschillen die voornamelijk op de spelling betrekking hebben. Het woord dichter dat Pels een enkele maal gebruikt voor iemand die hem niet welgevallig is, wordt vervangen door het kennelijk denigrerend bedoelde rymer (vs. 499, 646). De weinig fraaie samentrekking in vs. 885-6 Men staak dan te onrécht den Régénten te verwyten
't Onnut verkwisten, én geduuriglyk te wryten.
wordt: Men staak dan te onrécht den Regenten te verwyten
't Onnut verkwisten voor hun trouw én loflyk kwyten.
Een verduidelijking die helaas door een zetfout niet tot zijn recht is gekomen, is te vinden in de vss. 483-84. In de voorafgaande passage is het voorschrift genoemd dat geen schimpende of opruiende taal op het toneel mag worden toegestaan. De tekst ging toen verder: Maar óch, hoe weinig is op 't réchte wit gelét!
Hoe armelyk zyn taal, én zéden voortgezet!
Vincent maakte daarvan: Maar óch, hoe weinig is die nutte wét volbràgt!
Hoe jammerlyk zyn Taal, én zeden sints vertragt!
De drukfout vertragt is in de 3e druk verbeterd in verkragt. Een enkele keer weegt een verbetering wat zwaarder. Wanneer Pels in zijn terugblik op het eerste dichtersenthousiasme van de latere Nil-leden vergoelijkend opmerkt dat ze nog niet veel konden ‘zynde gansch niet in tooneelkunst onderweezen’ (vs. 1545), gaat deze bekentenis Vincent iets te ver en van het ‘gansch niet’ maakt hij ‘weinig’. Een significante verbetering is ook die van vs. 1801. Pels heeft het daar over de kwaliteit van de schouwburgregenten en spreekt de wens uit Dat, die men aanstélde om de Spélen te waardeeren,
Niet eerst het Spellen, én Duitsch spreeken nóch moest leeren.
Vincent verbetert de eerste regel in Dat die de Stad aanstélde om Spélen te waardeeren
| |
[pagina 35]
| |
en maakt zijn bedoeling nog duidelijker door de kanttekening: ‘Wat voor Mannen tót Regénten van de Schouwburg, door de Régeering zélf behoorden verkoren te worden.’ De polemiek tegen de zeggenschap van de godshuisvaders is duidelijk. Hiermee zijn we dan tegelijk bij de toegevoegde kanttekeningen terechtgekomen. Meestal bieden ze niet anders dan korte samenvattingen van de tekst, waarbij de informatie een enkele maal foutief of misleidend is. Zo geeft de tekst van 1706 bij vs. 1635 voor de verbouwing van de schouwburg het jaartal 1668 (in 1718 verbeterd tot 1665). Een enkele maal is een kanttekening interessant omdat eruit blijkt dat een lezer al in 1706 moeite had te begrijpen wat Pels bedoelde. Vincent noteert ‘Door eene voorzéggende Schértsery’ bij Pels' regels (vs. 853-56): 't Gezag ter Schouwburg wén dat over wierd gelaaten
Den Godshuisvad'ren, mét den Hoofden, 't schreeuwen 't praaten
Nam haast een eind (het moet tóch éénmaal zyn gezégd)
Schoon 't mét de géld ontfangst élendig ging, ja slécht.
Voor een toelichting van mijn mening dat Vincent zich vergist en dat deze regels niet op de toekomst maar op het verleden betrekking hebben, verwijs ik naar de aantekening bij de aangehaalde tekst.
De conclusie van deze vergelijking van de drie drukken van Gebruik én Misbruik des Tooneels kan dezelfde zijn als die met betrekking tot Horatius' Dichtkunst: de bewerking heeft aan Pels' arbeid nauwelijks iets van belang toegevoegd. |
|