Gebruik én misbruik des tooneels
(1978)–Andries Pels– Auteursrechtelijk beschermdVIII. InvloedDe waarderingsgeschiedenis van het Gebruik én Misbruik des Tooneels loopt - het zal geen verwondering wekken - parallel met die van Q. Horatius Flaccus Dichtkunst, en meer in het algemeen met die van het Frans-Klassicisme.Ga naar voetnoot1 Instemming of althans respect in de achttiende eeuw maakt plaats voor afkeer en hoon in de negentiende. Waardering vinden we, evenals dat ook bij de Dichtkunst het geval was, bij de belangrijke klassicist Balthasar Huydecoper. In de voorrede van zijn eersteling op toneelgebied, De triompheerende standvastigheid (1717), naar de schrijver meedeelt geheel ‘volgens de maniere der Franschen’ geschreven, laat Huydecoper weten Pels met vrucht gelezen te hebben. Uit de Dichtkunst haalt hij de passage aan die handelt over het gebruik van ‘vertrouwden’ en voorts volgt hij Pels in diens ‘onwaardeerbaar werk van het Gebruik en Misbruik des Tooneels’ waar deze poneert dat men veranderingen in bestaande historiën mag aanbrengen als men er maar voor zorgt de hoofdhandeling te handhaven en als de neven-intriges maar bijdragen tot het verhaasten van de ontknoping. Tot een kleine polemiek met Pels is Huydecoper gebracht door een bespreking van zijn vertaling van Corneille's Edipus in de Boekzaal der Geleerde Werelt.Ga naar voetnoot2 De recensent had daar, zonder verder commentaar, opgemerkt dat Huydecoper blijkbaar niet de mening deelde van Pels dat Oedipus om zijn onduidelijke schuld geen geschikte hoofdpersoon voor een tragedie zou zijn. | |
[pagina 36]
| |
Pels heeft ‘hier den bal jammerlyk misgeslagen’, aldus Huydecoper in zijn Corneille verdedigd.Ga naar voetnoot3 Overigens had hij al eerder in hetzelfde betoog Pels het compliment gegeven een van de weinigen geweest te zijn die in Nederland iets goeds over toneeltheorie geschreven hebben.Ga naar voetnoot4 In 1730 verscheen te Delft de Tooneel-poëzy van Mr. Kornelis Boon van Engelant ‘Waer by gevoegt zyn eenige aenmerkingen op het gebruik en misbruik des Tooneels van den Heere a. pels, in eenen brief vervat.’Ga naar voetnoot5 In die brief doet Boon van Engelant zijn mededichter Arnold Hoogvliet een plan voor een treurspel aan de hand. Omdat zijn opzet van het toneelstuk niet overeenkomt met de voorschriften uit Frankrijk, geeft hij een nadere toelichting op zijn ideeën. Daar Pels ‘zyn sierlyk werk van het gebruik en misbruik des tooneels [heeft] zoeken te schoeien op den Franschen leest’ heeft hij dat als uitgangspunt voor zijn beschouwingen gekozen. In elf punten vat hij de leringen van Pels samen om ze dan een voor een te kunnen bespreken, soms met instemming, soms met bezwaren. Veel diepgang en scherpzinnigheid is in het betoog niet te vinden. Vandaar dat ik me tot een enkel punt eruit beperkt. Soms is Boon van Engelant wat ruimer van opvatting dan Pels. Zijns inziens mag bijvoorbeeld bijbelstof best op het toneel gebracht worden en voor stof uit de vaderlandse geschiedenis is hij zelfs zeer geporteerd. Omstreden onderwerpen kunnen behandeld worden als men zich maar niet door eenzijdigheid laat meeslepen. Aardig is zijn verdediging van Hooft en Vondel die door Pels berispt zijn om de geleerde gesprekken of monologen in hun stukken die weliswaar heel diepzinnig zijn, maar aan de handeling niets bijdragen. Boon geeft dat bijv. wat betreft het verhaal van Apis' feest in Joseph in Egypten toe, maar wijst erop dat de scène functioneel is ‘om den aenschouwer met zyne gedachten te leiden in Egipte, en hem te doen gelooven, dat hy warelyk een Egiptische historië ziet.’ Typerend voor zijn opvattingen is zijn visie op de bijverdichtsels. Wel is hij het met Pels eens dat episoden een stof geschikt maken om op het toneel gebracht te worden, maar hij waarschuwt tegen de buitensporigheden die de Franse dichters zich op dit gebied toestaan. Men dient zich zo nauwkeurig mogelijk aan de ‘historië’ te houden en zich ten uiterste te beperken in het gebruik van bijverdichtsels. ‘Aen Pels mogen de Spaensche en Engelsche stukken zoo behagen om hunne meenigvuldige voorvallen, en hunnen overvloet van vindingen, zy mishagen my om die zelve reden, [...] dewyl ze my onnaturelyk voorkomen, en de waerschynelykheid slechs benemen.’ Men ziet het, Boon is nog klassieker dan klassiek. Zijn toneel moet ernstig, waardig en eenvoudig zijn en hij merkt dan ook op, niet zonder een zekere zelfingenomenheid dat ‘Pels in allen deele heeft zoeken te voldoen aan het grootste gedeelte der toehoorderen [...] daer ik geen ander oogmerk hebben, als te voldoen aen mannen van kennis en letteren, en by gevolge aen het kleenste gedeelte der toehoorderen.’ Maar niet alleen in letterkundige kring had Pels bekendheid gehouden, ook in de wereld van de beeldende kunst werd hij nog gelezen, en invloed heeft hij zeker gehad op het werk van zijn bewonderaar Arnold Houbraken, die de schilderkunst op dezelfde principes wilde opbouwen als Pels het de dichtkunst had gedaan. In zijn Groote Schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen heeft hij vaak citaten van Pels verwerkt, zowel uit de Dichtkunst als uit Gebruik én Misbruik des Tooneels. Uit dit laatste werk bespreekt hij met instemming Pels' behandeling van Rembrandt.Ga naar voetnoot6 | |
[pagina 37]
| |
Aardig is de waardering die de acteur Marten Corver voor het werk van Nil volentibus arduum uitspreekt.Ga naar voetnoot7 Het Gebruik én Misbruik haalt hij in zijn Tooneel-aantekeningen uitvoerig aan, o.a. met instemming het gedeelte over de Nederlandse vertaling van de Cid. Hij herinnert zich met genoegen hoe hij de verzen van dat toneelstuk wist te doen ‘rollen’.Ga naar voetnoot8 Wanneer C. van Hoogeveen zijn Lof der Tooneeldichtkunde uitspreekt ter gelegenheid van het eerste lustrum van het genootschap Kunst wordt door arbeid verkregen (1771) begint hij met een hommage aan Pels: Kunstrijke pels ging my uitvoerig hierïn voor,
In 't Ge- en Misbruik des Tooneels, dat door en door
Verstandig t'saam gesteld, van yder word geprezen
Die 't met bescheidenheid en oordeel heeft doorlezen.Ga naar voetnoot9
Hierna is het met ‘invloed’ wel afgelopen en ook de tijd van waardering is voorbij. Ik zal hier niet herhalen wat mannen als De Vries, Van Kampen en Hofdijk in de 19e eeuw van Pels vonden: het oordeel over zijn werk is, zij het met erkenning van zijn bekwaamheden, eensluidend negatief. Door toedoen van Pels en de zijnen is de dichtkunst in een keurslijf gedwongen waaruit ze zich slechts met veel moeite heeft kunnen bevrijden.Ga naar voetnoot10 Deze visie klinkt ook in moderner studies nog door. Van Hamel betreurt het strak-normerende karakter van de Frans-klassicistische theorie en kwalificeert de daaruit voortvloeiende kritiek op Vondel als ‘een dom oordeel, een bekrompen oordeel, ja een oordeel noodlottig voor onze litteratuur’. Daarnaast wijst hij er echter enkele malen met waardering op dat in deze periode en met name ook in het werk van Pels iets zichtbaar wordt van literaire kritiek. Over Aran en Titus heeft deze een oordeel geveld dat uitging boven ‘louter taalvitterij’.Ga naar voetnoot11 De grote literatuurgeschiedenissen tenslotte, met name die van Jonckbloet en Te Winkel, hebben aan het onderzoek van de werkzaamheden van Nil volentibus arduum wel veel bijgedragen, maar tot een werkelijke herwaardering van de klassicistische periode in onze letteren heeft dit tot op heden niet geleid. |
|