Gebruik én misbruik des tooneels
(1978)–Andries Pels– Auteursrechtelijk beschermdIII. De afwijzing van Jan VosMaar als Pels zich te weer heeft gesteld tegen de bestrijders van het toneel als zodanig en een positie heeft betrokken waarin hij zo weinig mogelijk problemen zou oproepen, is zijn taak nog lang niet voltooid. Bijna even gevaarlijk immers als de tegenstanders zijn de verkeerde medestanders, zij die een in Pels' ogen verderfelijk soort toneel voorstaan. Het gaat hier om de tragedie in de traditie van Seneca zoals die door Scaliger gecodificeerd is en waarvan de kenmerkende eigenschappen door Smit bondig zijn samengevat als: ‘gruwelijke gebeurtenissen en een ongelukkige afloop’Ga naar voetnoot1 En die gruwelijkheden werden niet ‘klassiek gedempt’,Ga naar voetnoot2 maar juist zo heftig en duidelijk mogelijk ten tonele gebracht. De meest befaamde en ook wel meest extreme vertegenwoordiger van deze groep was Jan Vos (1611 of 1612-1667), auteur van het gruweldrama Aran en Titus (1641) en van het spektakelstuk Medea (1667).Ga naar voetnoot3 Niet alleen als toneelschrijver trouwens was hij belangrijk. Hij bekleedde bovendien gedurende een reeks van jaren een invloedrijke positie als een van de hoofden van de schouwburg. Als zodanig had hij ook de hand gehad in de ver- | |
[pagina 17]
| |
bouwing van de schouwburg in 1664-65 waardoor het gebouw veel meer geschikt gemaakt was voor de opvoering van stukken ‘met kunst- en vliegwerken’ - een verbouwing waar Pels geen goed woord voor over had.Ga naar voetnoot4 Op zijn werk nu zet Pels een frontale aanval in. Hij moest wel. Pas als het werk van Vos gediskwalificeerd zou zijn, kon er plaats komen voor het ideale klassicistische toneel zoals Nil volentibus arduum dat voorstond. De Aran en Titus was immers onvoorstelbaar populair, zoals een indrukwekkende lijst van opvoeringen bewijst.Ga naar voetnoot5 En niet alleen bij het gewone schouwburgpubliek. Een intellectueel als Barlaeus was brandend-enthousiast voor dit stuk dat met zijn overvloed aan ‘res atroces’ een hoogtepunt van Senecaans-Scaligeraans toneel heten mocht.Ga naar voetnoot6 Keer op keer moeten in Gebruik én Misbruik des Tooneels de Aran en Titus en in iets mindere mate de Medea de voorbeelden leveren voor allerlei ergerlijke soorten ‘misbruik’. Aran en Titus wordt er met de haren bijgesleept wanneer kritiek op kerk en staat besproken en afgekeurd wordt, terwijl toch de enkele passage waarin Buitendijk min of meer duidelijke toespelingen op vaderlandse toestanden bespeurt,Ga naar voetnoot7 het bepaald niet rechtvaardigt Vos' stuk wat dit betreft op één lijn te stellen met de Palamedes of de Iphigenia. Begrijpelijker is de kritiek in het kader van een bestrijding van losse taal op het toneel tegen het vloeken en zweren in Aran en Titus en de geile taal in de klucht Oene. Zo mogelijk nog erger is het met de onzedelijkheid in Aran en Titus gesteld. In een ironische passage bagatelliseert Pels de verkrachting van Rozelyn: dat gebeurt bijna onopgemerkt op een hoek van het toneel. Vos' voorkeur ging naar moordpartijen uit! Maar van ironie is geen sprake meer wanneer hij zijn grote afschuw uitspreekt over de schandelijke praat van diverse personen uit het stuk. Nu is de lezer wel zo geconditioneerd dat hij zich met Pels erover kan verbazen dat het stuk zo is ‘aangepreezen van vermaarde Létterwyzen’ (vs. 733). Zijn ze soms onder de indruk van de overmatig vele wreedheden en moorden die in het stuk voorkomen? Het lijkt erop, aldus Pels, dat Vos erop uit is ‘Om 't vólk tót beulen, óf tót moordenaars te maaken’. (vs. 738). Hebben ze soms respekt voor zijn ‘Tróts brommende vaerzen’? (vs. 750). Wie dit alles mooi vindt, heeft zich laten verleiden door de nieuwigheid ervan, maar wie beter nadenkt, moet inzien dat hier noch een opvoedkundig, noch een taalkundig doel gediend wordt. Nadat zo eerst de bewonderaars van het stuk - vertegenwoordigd door Barlaeus van wiens lofdicht ervoor een citaat wordt gegeven - zijn afgemaakt als najagers van nieuwigheden, worden ze vervolgens - met een verschuiving die overigens niet op feiten berust - als groep gediskwalificeerd: het zijn niet de lieden van verstand, niet de welgeborenen, maar de leden van de lagere volksklasse die het stuk hebben nagelopen. Zo blijkt Vos in dit alles het prototype van de poeta vulgaris, die met vulgaire middelen mikt op het bijval van het grauw, en zich aan geen regels houdt omdat hij in zijn eigenwijsheid meent zelf alles beter te weten. Ut pictura poesis. Wat later in Pels' verhandeling dient Rembrandt als exempel van de pictor vulgaris die de gevaren demonstreert van een niet door de regels getemde kunst. De zusterkunsten konden van elkaar leren en nu Pels passim zijn bezwaren tegen Vos' toneelwerk breed had uitgemeten, had het zijn voordeel met een beroemd voorbeeld uit de schilderkunst de gevaren van ongebondenheid nogmaals naar voren te brengen en | |
[pagina 18]
| |
algemener geldigheid, te geven.Ga naar voetnoot8 Pels blijkt zich in zijn kritiek op Rembrandt nauw aan te sluiten bij kunstkritici uit de klassicistische hoek - geen wonder, wanneer men zich de nauwe banden tussen Gerard de Lairesse en NVA in de herinnering roept.Ga naar voetnoot9 De kritiek op Vos blijft dan nog wat nasputteren. Het is diep te betreuren dat de stof van Aran en Titus eigen vinding is. Volgens Pels zal de dichter daartoe wel gekomen zijn omdat hij niet in staat was bestaande stof adequaat te verwerken. Dat laatste blijkt uit de overigens veel later geschreven (niet verzonnen) Medea, waarvan zowel de opzet, als de karakters, als de zeden niet deugen. Wonder boven wonder valt er dan toch nog iets goed van Aran en Titus te vertellen: Pels acht de verwikkelingen boeiend en op de juiste wijze verwerkt. Maar aan die lof wordt meteen afbreuk gedaan door de opmerking dat het wel per ongeluk goed gegaan moet zijn, omdat wat dit betreft de meesterproef van de dichter, Medea, totaal is mislukt. Dat geeft onze Momus dan nog de gelegenheid enige ironische opmerkingen te wijden aan het berecht van Medea, waarin te lezen valt dat Aristoteles en Horatius - een filosoof en een lyrisch dichter - geen autoriteiten op het gebied van de toneelspeelkunst zijn. Zo'n bêtise kan Pels slechts schouderophalend afdoen. Het zal duidelijk zijn: veel uitvoeriger, veel feller ook dan tegen de tegenstanders van het toneel, trekt Pels van leer tegen Vos, die theaterman in hart en nieren, die jarenlang een belangrijke rol in de Amsterdamse schouwburgwereld heeft gespeeld. Hij is a.h.w. de zondebok voor vrijwel alle ‘misbruik’ dat van het toneel gemaakt kan worden. |
|