Kleine Sofie en Lange Wapper
(1984)–Els Pelgrom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
[pagina 46]
| |
[pagina 47]
| |
Ze waren nat, verkleumd en moe. Hun doorweekte kleren plakten, zwaar van de modder, tegen hun lijf. Zelfs Terror liep langzaam, met zijn vacht vol kluiten natte blubber. Zwijgend gingen ze verder. De regen viel in stromen neer. Annabella en Beertje waren nergens te zien. Eindelijk kwamen ze aan in een stad. In de straten was het druk; ze werden meegevoerd door een stroom van mensen. Lange Wapper liep voorop. Sofie hield hem aan zijn arm vast, bang dat ze hem kwijt zou raken. Toen ze op een plein kwamen begrepen ze waardoor het zo druk was: het was jaarmarkt. ‘Ha, het ruikt hier goed! En ik rammel van de honger,’ zei Lange Wapper en stapte recht op een oliebollenkraam af. De vette damp van de oliebollen maakte Sofie bijna misselijk. Toch liep het water haar in de mond. Terwijl een dikke vrouw met een rood gezicht zich omdraaide om verse oliebollen uit de kokende olie te vissen, griste Lange Wapper vlug drie bollen van de toonbank. Hij holde ermee weg, achter de kramen langs, en Terror en Sofie holden achter hem aan. ‘Hier,’ zei Lange Wapper. Sofie nam een hap. Ze brandde haar tong, tranen sprongen in haar ogen en ze zei: ‘Stelen mag niet.’ | |
[pagina 48]
| |
Meteen nam ze weer een hap. ‘Als je honger hebt, ben je verplicht te stelen,’ zei Lange Wapper. ‘Terror, dat is toch zo?’ zei Sofie. ‘Stelen mag niet.’ ‘Goed, dan haal ik er nog één, alleen voor mezelf,’ zei Lange Wapper. Ze moesten blijven op de plek waar ze stonden, hij zou in een minuutje weer bij hen zijn. Terror had zijn oliebol op. Hij gaf Sofie een knipoog en zei: ‘Misschien hebben jullie allebei gelijk.’ Ze hoefden niet lang op Lange Wapper te wachten. Hij kwam aanslenteren met zijn handen op zijn rug en een onnozel gezicht. ‘Hier, voor jou!’ Hij stak Sofie een krakeling toe en ook een appel. ‘Nou, wat zeg je dan? Dank-je-wel Lange Wapper!’ Hij grijnsde en haalde voor Terror een gebakken vis van onder zijn hoed. Voor zichzelf had hij een half gebraden haantje meegenomen. ‘Je moet al heel stom zijn als je op zo'n markt als hier niet wat kunt versieren,’ zei hij. Terror likte zijn snorharen af. ‘Verstandige mensen stelen niet. De kans is veel te groot dat je de lik in draait,’ zei hij. | |
[pagina 49]
| |
‘Ja ja, mooie praatjes,’ zei Lange Wapper. ‘Kom, ik ga eens een beetje rondkijken.’ Er was veel te zien op die jaarmarkt. Niet alleen was er van alles te koop, er werd ook poppenkast gespeeld, en over een koord, hoog boven de mensen, liep een acrobaat. Ze zagen een man die acht ballen de lucht in wierp en ze een voor een weer opving. In een hoek stonden een stuk of wat kooien op platte wagens. Daarin waren uitzonderlijke wezens opgesloten die door de mensen bekeken konden worden. In de ene kooi was de dikste vrouw ter wereld te zien, in een andere een roetzwarte neger, in weer een andere een kalf met twee koppen en vijf poten. En in de laatste kooi zat op een stoel een man die in plaats van een neus een soort slurfje had. Ook was zijn hele gezicht begroeid met kort wit haar. Toen zijn ogen even in die van Sofie keken, merkte ze dat het de ogen van een heel gewoon mens waren, maar wel erg droevige. Maar ze vond het kalf het zieligst, omdat het zijn twee zware koppen haast niet kon tillen en ze treurig omlaag liet hangen. | |
[pagina 50]
| |
De eigenaar van de uitzonderlijke wezens zwaaide zijn geldbak onder hun neus. Lange Wapper trok hen gauw mee tussen de mensen door, anders zou het misschien nog op ruzie en vechten zijn uitgedraaid. ‘Hé, wat is dat?’ zei Sofie en ze liep naar een verhoging waarop een geweldig grote weegschaal stond. Op de koperen schaal aan de linkerkant was Voorspoed en Geluk geschreven, op de andere schaal Ellende. Een vreemd uitgedoste man, met op zijn hoed een kaartje waar Directeur op stond, draaide aan een orgeltje. Het speelde een vrolijk wijsje. Steeds meer mensen dromden naar voren, want ze wilden allemaal die wonderlijke weegschaal bekijken, en algauw hield de directeur op met spelen. | |
[pagina 51]
| |
‘Hooggeëerd publiek!’ zei hij. ‘Komt dit zien, komt dit zien! Hier wordt u het lot van de mensheid verklaard. Wie wil weten wat er in het leven te koop is, kan hier aan zijn trekken komen! Komt dit zien, komt dit zien!’ Een kleine jongen ging met het centenbakje rond. Hij begon bij de achterste rijen, zodat Lange Wapper, Terror en Sofie nog wat konden blijven kijken. ‘Zie hier de weegschaal van het leven,’ riep de directeur. ‘Deze weegschaal is altijd in evenwicht. Wie uit de ene schaal iets neemt of krijgt, zal ook uit de andere schaal worden bediend. Zo gaat dat, al eeuwen- en eeuwenlang. Jaar in, jaar uit. Dag in, dag uit. Let nu goed op allemaal, beste mensen. Want denk nu niet dat u daar zelf veel over te zeggen hebt. Nee, zo is het niet! Want kijk, we halen eerst flink wat ellende uit deze schaal, voor u ter linkerzijde...’ Hij stak een plakkaat omhoog dat aan een lange stok bevestigd was. Daar stond een gruwelijk tafereel op afgebeeld: een huis in vlammen, mensen die elkaar met messen doodstaken, en een kind met holle ogen van de honger. ‘Ziezo, een flinke portie ellende en verdriet voor de mensen, ja, ja, ja, ja...’ zei de directeur. ‘Daar zou onze weegschaal lelijk van uit zijn evenwicht kunnen raken. Maar kijk...’ en hup! stak hij nog een schildering omhoog. Ze zagen een mooi land, waar het rijpe koren in schoven op de velden stond, een kathedraal die nog maar voor de helft was gebouwd, werklui sjouwden er met stenen en balken, en op de voorgrond een man met een servet om de hals geknoopt die zich te goed deed aan een rijke maaltijd. ‘Voorspoed en geluk!’ riep de directeur. ‘Slaat in een deel van de wereld de ellende toe? Op hetzelfde ogenblik geniet men in een ander deel van rijkdom, gezondheid en welvaart. Dit verklaart hoe de draaiende wereldbol in balans wordt gehouden. Was het niet zo, zij zou uit haar baan wegslingeren en achter de zon verdwijnen! Wie van u komt mij helpen een demonstratie geven van deze prachtige, altijd evenwichtige weegschaal van het leven?’ | |
[pagina 52]
| |
‘Ik!’ riep Sofie. Ze klom al op het plankier en merkte niet eens dat Terror probeerde haar tegen te houden. ‘Kijk eens aan, een dappere kleine jongedame,’ zei de directeur. De mensen op de markt begonnen te lachen en te joelen. ‘Vertel ons eens, meisje, uit welke schaal zou jij graag iets willen hebben?’ ‘Uit deze,’ zei Sofie en wees op de schaal waarop Voorspoed en Geluk geschreven was. De mensen joelden en lachten nog harder. ‘En wat zal het zijn? Zeg maar wat je hebben wilt.’ Sofie keek verlegen om zich heen. Toen zag ze Lange Wapper die met opgetrokken schouders en in vuile kleren, boos en ongeduldig naar haar keek. ‘Ik weet het al!’ zei ze. ‘Een lekker warme jas voor Lange Wapper!’ Nog voordat ze was uitgesproken, zweefde uit de koperen schaal waar Voorspoed en Geluk op stond, een prachtige jas met een kraag van bont. ‘Hier, voor jou,’ zei Sofie en ze stak Lange Wapper de jas toe. Ze wilde vrolijk van het podium omlaag springen. Toen voelde ze hoe de directeur haar bij haar arm beetpakte en naar zich toe trok. ‘Ho, ho!’ zei hij. ‘Dat had je gedacht! Wie uit de ene schaal iets neemt, zal ook uit de andere iets krijgen. Maar ook dat mag je weggeven als je wilt, met een gerust hart. Nu, wat zal het zijn?’ Met zijn hand wees hij naar de schaal aan de rechterzijde. Tot haar schrik zag Sofie dat de weegschaal niet langer stilstond. Hij stampte op de planken vloer alsof hij met dreunende pas naar haar toe wou komen. De schaal met Ellende hing lager dan de andere en Sofie was bang dat er ieder ogenblik iets vreselijks over de rand zou vloeien: gloeiende lava, of vurige tongen die naar buiten gleden en de hete adem van ziekte en bederf in de gezichten van de mensen bliezen. ‘Ik weet het niet,’ stamelde ze. ‘Zegt u het maar. Iets voor mezelf, alstublieft.’ ‘Voor wat hoort wat,’ zei de directeur, ‘en een warme jas met bontkraag is geen kleinigheid. Dus zeg het maar. Het verlies van beide ogen? Kreupel aan een been? Wat wil je hebben?’ | |
[pagina 53]
| |
‘Nee, nee!’ riep Sofie. Het gerommel en gesis in de schaal met Ellende klonk harder, iedereen hield zijn adem in en de directeur schreeuwde: ‘Opschieten. Als jij niet kiest doe ik het!’ Sofie sloeg haar handen voor haar ogen. Plotseling voelde ze een ijzige kou op haar hoofd, haar haren gingen recht overeind staan. Ze wilde ze beetpakken, maar kon het niet. Tussen haar vingers door werden alle haren weggezogen. ‘Ooooh!’ klonk het over de markt. Daar gingen de mooie, lange haren van Sofie. Ze dreven weg door de lucht en waren algauw boven de daken verdwenen. De weegschaal stond stil. De directeur liep naar het orgeltje en begon eraan te draaien. Sofies hoofd was een bleke kale bal, als de volle maan in de winter. Terror en Lange Wapper trokken haar vlug mee. Om hen heen werd hard gelachen, om dat kind dat er zo bespottelijk uitzag met haar kale hoofd. Bovendien was het haar eigen schuld. | |
[pagina 54]
| |
Ze holden de markt over, Lange Wapper in de jas die hem zo goed paste alsof hij voor hem gemaakt was, Terror kalm en vlug, en Sofie met haar handen op haar hoofd en een kleur van schaamte. De vrolijke tonen van het orgeltje klonken al verder en verder weg. |
|