‘Een tank?’ fluisterde Wolthuis als tegen zichzelf, ‘een tank, hier
vlakbij?’ En hij vroeg aan de soldaat: ‘Waar was dat?’
‘Waar?’ antwoordde de soldaat. ‘In de buurt van Zemst... ik weet
niet precies... ik was in een bos, daar reed een tank... een Engelse tank!’
‘Het is goed hoor, jongen,’ zei Buurvrouw.
De soldaat begon vreemd, hard te lachen. Wolthuis riep opgewonden:
‘Dan zijn ze al in het Clingebos! Ze komen eraan!’
De soldaat zei: ‘Ik heb in de lucht geschoten, en toen ben ik
weggelopen. En mijn geweer heb ik ook niet meer.’
Opeens sprong hij op. Hij greep naar zijn gulp en maakte een gebaar
alsof hij erg nodig moest. Buurvrouw kwam zo vlug ze kon overeind en pakte de
po, die onder de trap stond.
‘Hier, m'n jongen,’ zei ze. En tegen de anderen: ‘De stumperd doet
het in zijn broek van angst.’
Doordat het luik nog open was, ging de pit in het olieglaasje, dat
tussen de lege weckflessen op de plank stond, wild heen en weer en het
vlammetje maakte vreemde, grote schaduwen op de muren. De soldaat had zich
omgedraaid en liet met zijn rug naar hen toe zijn plas in de po lopen. Daarna
zakte hij weer op zijn hurken en zat met zijn hoofd achterovergeleund te
dommelen. Even later sperde hij zijn ogen weer wijd open en riep: ‘Stuur Hitler
maar naar het front! Ik ga niet meer!’ En terwijl hij zijn hoofd tegen de muur
heen en weer bewoog mompelde hij, half slapend: ‘Laat hij zelf gaan, dan weet
hij wat het is... ich, ich gehe nicht mehr... ich gehe nicht mehr...’
Everingen was zijn bed uit gekomen en keek door het luikgat naar
binnen. ‘Wat is het hier toch 'n lawaai, kan een mens dan nooit eens rustig
slapen?’ vroeg hij.
‘Ach Chris,’ zei tante Janna, ‘kom toch ook hier.’
Wat de baas antwoordde was niet te horen, doordat een granaat
dichtbij insloeg, niet verder weg dan de Beukenlaan.
‘Wie is daar?’ vroeg Everingen toen het weer even stil was.
‘Een vluchteling. Kom je nu ook in de kelder?’
‘Ik laat me nog door geen honderdduizend moffen in mijn eigen kelder
opsluiten, dat weet je best,’ gromde hij.
‘Hoor je dan niet hoe dichtbij het is?’
‘Maak je over mij geen zorgen, Janna. Ons leven is in de