had opgelost. Uit het
houten schot was een vierkant gezaagd en op die plaats had hij een kistje
getimmerd.
‘Zie je,’ zei Evert. ‘Daar legt hij zijn voeten in.’
‘Ja, maar krijgt hij dan geen koude voeten?’
‘Welnee, Henk niet. Die houdt altijd zijn sokken aan. Kom nou mee,
als hij ons hier vindt...’
Noortje trok gauw de dekens glad en achter Evert aan klom ze de
ladder weer af.
‘Hoe kom ik nu aan papier?’ zei Evert.
‘Ik zal wel eens bij mijn vader kijken.’
‘Je vader rookt niet eens.’
‘Maar hij heeft wel veel papier.’ En al gauw kwam ze terug met een
vel uit een schrijfblok.
Achter in de schuur was een hokje waar nooit een mens kwam. Allerlei
onderdelen van oude machines lagen daar kris-kras door elkaar. Boven op al die
rommel lag een dikke laag stof. In de muren waren brede kieren waar de wind
vrij doorheen kon blazen. Daar gingen ze naast elkaar op een oude ploeg
zitten.
Evert scheurde een stukje van het papier af en draaide er een
sigaret van. Nu, op een sigaret leek het niet veel. Een wit zakje met wat tabak
was het, meer niet. Hij hield er een brandende lucifer bij en het papier vlamde
op. Hij zoog aan de sigaret, het papier verbrandde tot de helft en met de tabak
gebeurde niets. De sigaret was uit.
‘Het gaat niet met dit papier,’ zei hij.
‘Laat mij het eens proberen.’
‘Het gaat toch niet. Het papier is niet goed.’
Noortje stak de sigaret aan. Het papier brandde en doofde weer en ze
proefde geen rook. Een poosje zaten ze stil na te denken. Noortje dacht aan
vloeitjes. Die kleine, dunne, witte velletjes, daar moest ze toch aan kunnen
komen. Ze waren zo dun, zo bijna doorzichtig en ze knisperden tussen je
vingers. Er was iets dat op vloeitjes leek... dunne blaadjes in een boek... En
opeens wist ze waar ze die gezien had.
‘Blijf hier op me wachten,’ zei ze.
In de keuken was het heel stil. Zusje lag op haar rug, half in
slaap. Haar oogjes gingen open en dicht zonder Noortje aan te