| |
| |
| |
VII
Edward Bear moet eens de onsterfelijke uitspraak ‘Intellectual power and emotional power go together’ hebben gedaan. Er zijn kenners die deze toeschrijving apokrief noemen en hem aan Lionel Trilling toekennen. Het maakt echter niet veel uit wie van de twee het werkelijk gezegd heeft, want Bear had het kunnen bedenken. Bekend is bijvoorbeeld dat toen Bears huis eens ‘entirely surrounded by water’ was, en Bear daardoor in grote emotionele moeilijkheden kwam omdat al zijn potten honing dreigden weg te drijven, hij zijn ‘intellectual power’ gebruikte om het hoofd boven water te houden. Het was juist die ‘intellectual power’ die hem in staat stelde te besluiten een lege pot honing als reddingsboot te gebruiken, waardoor hij niet alleen zichzelf maar ook zijn honing veilig op een droge plek wist te brengen.
Bear kwam hier, dat zal wel duidelijk zijn, oog in oog met één van de bedreigingen van het vasteland. Hij wist dat zijn intellectual power het middel was om er greep op te krijgen, en dat het tegelijk een middel was om zijn emoties in hun recht te laten en ze te vormen tot iets dat bruikbaar was. Vandaar dat zijn voorkeur ook uitging naar literatuur waarin die twee krachten samengingen: het samengaan van intelligentie en emotie, was zijn ervaring, leverde ideeën en inzichten op. De intelligentie
| |
| |
werd door de emoties gevoelig, de emoties werden door de intelligentie tastbaarder en inzichtelijk.
De uitspraak van Bear is zo interessant omdat er een voorkeur uit spreekt voor een manier van schrijven van literatuur die men bewust kan noemen: de schrijver heeft greep op wat hij wil en is zich tot op zekere hoogte bewust van zijn bedoelingen. Dat geeft ook stevigheid aan het werk. Het is bijvoorbeeld precies het ontbreken van controle die Mensje van Keulens roman Van lieverlede niet overtuigend maakt. Ze vergat zichzelf tijdens het schrijven en werd de dienares van haar onbewuste. De claustrofobische sfeer in de roman, het leven van de moeder en de dochter in nauwelijks meer dan één kamer, de onderontwikkeldheid van beiden en de benauwenis die dat oplevert omdat alles onmogelijk wordt, is onbedoeld absurdistisch. Er worden niet voldoende motieven gegeven voor de wezenloosheid, achterlijkheid en het onvermogen om te leven. De ziekte van de moeder blijkt al te onverwacht zijn oorzaak te hebben in het feit dat ze haar man ooit in een kussen heeft verstikt. De climax van absurdisme - dat een uitvloeisel is van het ontstuitbare en niet meer nadenkende schrijven - komt tegen het einde als de dochter de dode moeder op een platje zet met een zonnebril op. In Van lieverlede liet Mensje van Keulen zich een onderdeel worden van wat ze schreef en verloor de noodzakelijke afstand. Haar gevoel voor verhoudingen werd er minder door, zodat de gebeurtenissen niet voldoende worden ondersteund door waarschijnlijkheid. Het gebrek aan diepte van de personages lijkt een rechtstreeks gevolg van een onvoldoende greep op wat ze aan het schrijven was.
Deze manier van schrijven is anders dan die van haar
| |
| |
vorige boeken Allemaal tranen en Bleekers zomer, al waren de kansen om uit te glijden in Bleekers zomer ook niet afwezig. Maar in de veel compactere korte verhalen, waar ook een duidelijker voorstelling van de bedoeling uit blijkt, vatte ze het schrijven bewuster op. Dat ze zich liet drijven op haar onbewuste, zoals ze heeft verklaard, maakt dat ze onbedoeld gaat behoren tot het soort schrijvers dat vertrouwt op de geestelijke wind die een muze hen inblaast, en die het denken en corrigeren van zichzelf beschouwen als een belediging van die muze. Karl Popper vertelt in Unended Quest dat deze opvatting van het kunstenaarschap teruggaat op Plato, die in de dialoog over de rapsode Ion laat zeggen: ‘Alle goede epische dichters brengen al die mooie gedichten niet voort door kunde, maar omdat zij door de god bezield en gegrepen zijn.’
Maar vóór Karl Popper was het Edward Bear die zich had gestoord aan Plato's dichters die zich niet door ‘kunde’, maar door ‘goddelijke kracht’ lieten inspireren. Het betrof dan ook iets dat hem bijzonder ter harte ging: honing. Plato laat Sokrates immers in dezelfde dialoog zeggen: ‘De dichters vertellen ons dat zij, hun liederen purend uit honingvloeiende bronnen in de tuinen en dalen der Muzen, ze tot ons brengen zoals de bijen, ook zelf op vleugels zwevend.’ Al kreeg Bear dan ook hemelse visioenen van de ‘honingvloeiende bronnen’, hij was het hier helemaal niet mee eens! Dit was niet de manier waarop hij gesteld was op honing. Men kon, zo zei hij, uit honing alleen geen liederen puren. Wél uit een wisselwerking tussen het verstand en de honing. Dat hij zoveel van honing hield kwam omdat hij zoveel van zijn verstand hield.
| |
| |
De dichters van Plato, en vooral de genoemde Ion - die het zo eens was met de woorden van Sokrates dat hij zei ‘Sokrates, ge grijpt me als het ware bij de ziel’ - werkten op de lucht van gods omgekeerde stofzuiger. Daartegenover stelt Popper de schrijvers en componisten die niet alleen van wind en indrukken gebruik maken, maar die voortdurend werken aan de groei van hun ‘creative imagination; this growth will depend on effort, industry, dedication to his work; on sensitivity to the work of others, and on self-criticism. There will be a constant give-and-take between the artist and his work rather than a one-side “give”.’ Het zijn deze schrijvers die het schrijven opvatten als een zelfbewuste, en zich van de dingen om hen heen bewuste, activiteit; de anderen, zei Lucianus van Samosata een paar eeuwen na Plato, zijn de ‘windbuilen’.
Een van de aangename kenmerken van schrijvers die zo zelfbewust te werk gaan is dat hun boeken een beetje muziek maken. Natuurlijk geen echte muziek, maar het knerpen van hun hersens, je kunt ze horen denken. Edward Bear sprak in zulke gevallen van ‘exploring noises’ en ‘considering noises’ en noemde het de enige muziek die in staat is je wakker te houden. Het zijn ook de schrijvers, essayisten en kritici die met voorbedachte rade te werk gaan die niet bang zijn voor de ‘bedreigingen’ van het vasteland. Ze zijn het aardigst als ze uitgerust zijn met de passie van de nuchtere onderzoeker. Hun werk valt niet om als een platonische muze onverhoeds voorbijschiet met haar goddelijke wind.
J.F. Vogelaar interesseert zich ook voor het schrijven als ‘een bewuste activiteit’, maar het betekent voor hem iets anders dan voor mij - en voor Edward Bear, waar- | |
| |
mee ik het zoals steeds geheel eens ben. Voor Vogelaar betekent het vooral dat een schrijver te werk moet gaan met een politiek en maatschappelijk bewustzijn, in nieuw-marxistische zin. Vandaar dat voor hem het schrijven ook ‘een activiteit is van de maatschappelijk bepaalde mens’. Bewustzijn, zei Edward Bear betekent dat men zich bewust is van de werkelijkheid, zoals ze lijkt te zijn, het betekent nog niet dat men precies weet hoe hij moet worden. Literatuur die niet bewust is opgezet uit een behoefte aan politieke en maatschappelijke verandering, is bij Vogelaar al gauw een produkt van ‘onbewust vitalisme’ of ‘burgerlijk’, wat natuurlijk helemaal niet het geval hoeft te zijn; ook als men geen uitgesproken marxistisch bewustzijn heeft kan men met zijn volle verstand te werk gaan, beredeneerd en ‘kritisch’ schrijven.
In zijn ‘nieuw-marxistische’ visie moet de schrijver als persoon uit de literatuur verdwijnen, en moet de nadruk worden gelegd op de betrekkelijk onpersoonlijke ‘maakbaarheid’ van het kunstwerk. Hij is voor een ‘niet-persoonlijke werkelijkheidsbenadering’ en die noemt hij klassiek-marxistisch ‘objectief’. Ik acht het heel goed mogelijk dat er als resultaat van een ‘niet-persoonlijke werkelijkheidsbenadering’ belangrijke romans geschreven kunnen worden, maar de onpersoonlijkheid ervan zal toch uiterst betrekkelijk zijn, omdat juist door de bijzondere behandeling van het materiaal door díe speciale schrijver een waardevol kunstwerk kan ontstaan.
Vogelaar voegt zich ook in de rij van de vooral Franse literatuurtheoretici die de literaire taal iets totaal anders vinden dan de gewone omgangstaal. ‘Het specifieke van de literaire uitdrukkingswijze’, zegt Vogelaar, ‘is haar onnatuurlijkheid, haar konstruktivisme, haar gemoti- | |
| |
veerdheid.’ Het verschil tussen gewone en literaire taal wordt volgens mij zwaar overdreven, maar Vogelaar ziet daarin juist de ‘geavanceerdheid’ van een boek, omdat het zich daardoor opzichtig onderscheidt van romans die in leesbaar Nederlands zijn geschreven. Maar Dubbelspel van Frank Martinus Arion of Birds of America van Mary McCarthy hoefden het niet van een ‘onnatuurlijke’ taal te hebben om romans te zijn die zowel politiek bewust als kritisch zijn. Zij hebben ook niet minder ‘betekenislagen’, zoals Julia Kristeva het noemt, dan een gekonstrueerde tekst van Vogelaar of Van Marissing.
Voor Vogelaar is het gebruik van een specifieke literaire, kunstmatige taal, een strategie: door de afwijking wil hij het vertrouwde taalgebruik doorbreken, de gewoonte op losse schroeven zetten, zodat er een effect van ontmythologisering ontstaat. Ik vind dit een zinnige strategie, als één aspect van de literatuur, zoals ik het hiermee vergelijkbare middel van de ‘vervreemding’, zoals dat door Brecht werd gehanteerd, bijzonder bruikbaar vind. Maar het ‘vervreemdingseffect’ werd nà Brecht een confectiemiddel voor minder bedeelde schrijvers en verloor daardoor het onderscheidende karakter. Het was voor velen genoeg dat ze anti-kapitalisten waren, en daarmee voelden ze zich voldoende gelegitimeerd in de stijl van Brecht te werken. Wat aan marxistische literatuur ontbreekt zijn duidelijke tekenen dat een opvatting over de samenleving een persoonlijke verworvenheid is: heeft men zich eenmaal met een ideologie geidentificeerd, dan worden de slagwoorden vanaf dat moment als vanzelfsprekendheden en als ‘objectieve’ feiten gehanteerd.
In het laatste kwart van de twintigste eeuw is het onhoudbaar te spreken van een zuiver kapitalistische sa- | |
| |
menleving. Wie dat wel doet negeert de nuances, die juist in de literatuur zo belangrijk zijn. Literatuur is een van de middelen die veranderingen in een maatschappij begeleiden: door de genuanceerdheid, subtiliteit, gevoeligheid, door een verhoogde aandacht voor juist die elementen die de verandering bepalen. Veranderingen worden door de zorgvuldige aandacht voor de subtiele details mogelijk en overtuigend, omdat ze daardoor gegroeid lijken uit wat mensen werkelijk en met hun volle verstand willen. Het is juist de verwerping door de ouden nieuw-marxisten van een betrekkelijk individualiserende psychologie die de kloof veroorzaakt tussen de literatuur die zij voortbrengen en de lezers.
Mensen schijnen het beste te kunnen denken als ze opklimmend kunnen denken: te beginnen bij henzelf en wat hen specifiek bezighoudt, opklimmend naar wat er leeft in hun omgeving, dan in hun stad, vervolgens in het land, het westen enz. Dit opklimmende denken zorgt ervoor dat er verband blijft bestaan tussen de ‘trappen’ waarop gedacht wordt. De nieuw-marxisten sluiten de toegang af naar wat mensen persoonlijk bezighoudt, door dit onmiddellijk te abstraheren in de termen van de samenleving, dus ongeveer de derde trap in het denken. Een roman als Birds of America van Mary McCarthy is zo overtuigend omdat daarin al die niveaus zijn verwerkt. Ze maakt gebruik van een betrekkelijk individualiserende psychologie door zich op de hoofdpersoon te concentreren, maar ‘klimt op’ door hem in verband te brengen met de maatschappelijke en politieke omstandigheden. Daaruit blijkt tegelijk haar inzicht in de maatschappelijke tegenstellingen. Men kan ook wel zeggen dat zij het schrijven opvat als een bewuste activiteit. Het
| |
| |
betekent niet dat ze zich alleen maar bewust is van de politieke dimensie, maar ook van menselijke omstandigheden en de cultuur erom heen. Een schrijver heeft niet genoeg aan maatschappelijk bewustzijn om een inzichtelijk en ontmythologiserend beeld van de werkelijkheid te geven. Wie een relatief persoonlijke werkelijkheidsbenadering ‘individualistisch’ of zelfs ‘egoistisch’ noemt vergist zich, omdat er bij een dergelijke benadering juist sprake is van een verhoogd besef van de grote afhankelijkheid van de werkelijkheid en inzicht erin. Maar daarom is er dan ook sprake van grote aandacht voor de kleine dingen, waar mensen aan gebonden kunnen zijn omdat het dingen van henzelf zijn. Zoals Edward Bear aan zijn honing.
Het gebruik van honing betekende voor Bear dat hij opklimmend kon denken. Het werkte als smeerolie, die zorgde dat er een organisch verband ontstond tussen de verschillende niveaus. Het voorkwam dat hij ging zwalken en het kontakt met de begane grond verloor. Dat wilde hij voorkomen, al was het maar omdat zijn vriend Piglet door zijn geringe formaat bijna aan die grond gebonden was, wat niet wegnam dat hij tot grote hoogte kon klimmen met zijn ‘exciting thoughts.’
|
|