Voorwoord
Het is voor mij een aangename plicht hier een woord van dank te richten tot de Vlaamse afdeling van de koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, die mij voorstelde het werk te publiceren waarmee ik in 1949 aan de katholieke universiteit te Leuven de graad behaalde van licentiaat in de wijsbegeerte en letteren, afdeling Germaanse filologie.
Dat ik dit werk heb kunnen schrijven, dank ik aan de materiële hulp van velen. In de allereerste plaats van Prof. L. Grootaers die met de meeste bereidwilligheid, speciaal met het oog op deze verhandeling, een bijzondere vragenlijst heeft laten drukken en rondsturen aan de correspondenten van de Zuidnederlandse Dialectcentrale. Verder vermeld ik dankbaar de hulp van Dr. P.J. Meertens, secretaris van de Dialectencommissie der koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, die het materiaal in Noord-Nederland heeft ingezameld, van Prof. E. Blancquaert van de Gentse universiteit, die mij de grondkaarten van het Nederlandse taalgebied bezorgde en van de meer dan duizend correspondenten die elk hun steentje bijbrachten tot de opbouw van dit werk.
Ten slotte moet ik hier dankbaar de hulp en steun van mijn vader gedenken. Niet alleen verschafte hij mij kostbare raad, doch hij heeft mij bij elke opgerezen moeilijkheid de weg gewezen naar de oplossing.