XXVI
Op de kleine markt was het al stil. Er waren geen voorbijgangers. Hoewel de pijn minderde, viel Pietje het lopen toch wel moeilijk. Om bij te komen ging hij zitten op de stoep van het aangrenzende huis. Als hij zich maar niet bewoog, ging het wel, maar toen hij probeerde op te staan kwamen de stekende pijnen in de lies weer terug. Hij dacht aan Nico. Hij wilde naar 'm toe, maar 't was te laat. Naar de politie... naar 'n dokter?... Hij voelde voor geen van beiden. Hij praatte zichzelf moed in en stond op. Juist op dat moment sloeg er een golf van licht en lawaai uit ‘De Olifant’ en een waggelende gestalte verscheen op de drempel, waarna de deur weer snel gesloten werd.
Hij herkende Oscar. Voor hij weg kon komen, stonden ze tegenover elkaar. Pietje voelde een vuist die hem bij de keel greep en achterover tegen de keien smakte. Het flitste door hem heen: dit is het einde, maar tegelijk greep hij naar de stiletto in z'n broekzak. Nauwelijks stond hij weer op z'n benen of de reus stormde op hem toe. Pietje rook z'n stinkende adem en zonder te weten hoe en waar, stak hij driemaal in het zwarte geweld dat tegen hem aanbotste