stond en deze overigens onberispelijke jongeman als een insekt was kapot getrapt?!...’
De president, mr. Severus, stak z'n lange, magere toga-arm naar voren. In zijn hand hield hij het ‘corpus delicti’, het mes dat voor hem op de groene tafel lag. Hij wendde zich tot de verdachte met op zijn aanschijn de ogenschijnlijk vriendelijke glimlach van iemand die een ander op een door hem verloren voorwerp attent maakt.
‘Is dit het mes, waarmede u die avond naar uw tegenstander gestoken heeft, verdachte?...’
Toen deze toestemmend knikte, drukte hij op het onzichtbare knopje en het blanke lemmet flitste te voorschijn.
‘Hoe bent u er eigenlijk aan gekomen?...’
Onzeker en nauwelijks verstaanbaar biechtte Pietje zijn bezoek aan Nico en de ruil met de blauwe postzegel.
‘Ja, ja, dat hebben we in de stukken gelezen, maar heeft u er u toen wel rekening van gegeven dat het een afschuwelijk en hoogst gevaarlijk wapen is, misschien nog gevaarlijker dan een revolver?...’
Pietje bleef zwijgen.
‘Wanneer je het ongeopend in de hand houdt, kan de aanvaller niet waarnemen waarmee hij bedreigd wordt, maar druk je eenmaal op de knop, dan vliegt het staal door alles heen, door kleren en vlees, tot in het hart, zoals dan ook in dit geval heeft plaats gevonden...’