keurden en ruilden, werd Pietje een ander mens. Hij lachte zelfs onbevangener dan z'n vriend, terwijl z'n kraaloogjes geestdriftig vonkten tussen het zwart van z'n afgegleden kuif. Daarna gingen ze samen op stap. Meestal naar de markt, waar ze stamgasten waren in ‘De Olifant’. Ze klauterden naast elkaar op de hoge barstoden, dronken een bescheiden biertje en zorgden ervoor dat de juke-box aan de gang bleef. Hoewel ze geen woord wisselden en met geen der aanwezigen aanpapten, genoten ze in stilte.
Ditmaal trof Pietje het slecht.
Nico zat in z'n kamertje met z'n been uitgestrekt op 'n stoel, omdat hij z'n enkel gekneusd had bij 'n val van z'n brommer. Ze moesten zich dus tot de postzegels beperken. Pietje had enkele mooie exemplaren meegebracht. Eén daarvan, 'n blauwe met 'n gaaf stempel en 'n opdruk in exotische lettertekens, wekte Nico's bijzondere geestdrift.
‘Wat moet je er voor hebben?...’ drong hij aan. Pietje haalde z'n schouders op.
‘Ik wil 'm eerst laten keuren...’ Er ontstond het gewone handeltje, waarbij Nico steeds andere zegels in ruil bood, maar Pietje ging er niet op in. Ten slotte wees Nico naar de klerenkast. ‘Onderin bij m'n schoenen ligt een pakje in krantenpapier, haal dat eens voor de dag!...’
Pietje reikte het hem over en het bleek een mes te bevatten. Nico drukte op een knopje en tegelijk schoot het lange, puntige lemmet te voorschijn.