kleine Rudy tot haar laatste kans had gepromoveerd. Deze bleek echter voor haar kuise glimlachjes in het geheel niet gevoelig. Hij ging van het standpunt uit dat je als ‘ober’ alleen op vrouwelijke toenadering moet reageren wanneer je er financieel beter van wordt. Ingewijden aan de bar beschouwden hem zelfs als een ‘bikkertje’, hoewel het officiële bewijs eraan ontbrak. Wel stond vast dat de dames hem ‘een enig joch’ vonden, niettegenstaande hij ze uit de hoogte behandelde. Hij kwam pas tot ontplooiing wanneer hij de keuken binnensnelde, die behalve door de deur, door een valluik van de profane eetafdeling gescheiden was.
Daar stond mevrouw Bijl bij het fornuis en verzorgde het menu. Het geurde er naar gebraden vlees, margarine en uien die tezamen toch wel stimulerend op een normale eetlust werkten. De fijnproever hoorde er niet thuis, die kon, zoals Wammer meer geestig dan juist oordeelde, zich in het Amstelhotel laten volstoppen.
‘Ben al een half uur overtijd!’ snauwde Rudy die aan z'n vrije avond toe was en niet toestond dat daarop van werkgeverszijde inbreuk werd gemaakt. Moeder Bijl streek zich vermoeid over het weerbarstige haar en antwoordde, zonder hem een blik waardig te achten:
‘Alleen nog de uitsmijter voor meneer van Driel’, - dat was de geridderde stadsreiniging - ‘en dan kunnen ze verder allemaal de “keleere” krijgen!...’