bij lachte ie flauwtjes, alsof de hele drogisterij, Tonia incluis, hem wat grappig aandeed.
In het begin vond ze hem hooghartig, en behandelde hem dienovereenkomstig, maar op den duur kwam ze toch onder de invloed van zijn behoorlijke manieren en vooral van zijn fraai en goed onderhouden gebit, waarmee hij zoveel mogelijk pronkte. Hij kwam steeds vaker, meestal om wat drop of pepermunt. Kinderachtige snuiter, lachte ze heimelijk! Maar ze begreep wel waarop hij in werkelijkheid aanstuurde.
Mies had het ook in de gaten, maar hield haar mond. Ze had het veel te druk met opa die dagelijks minder werd en z'n bed haast niet meer uitkwam. Wat zou het worden als Tonia straks meerder jarig werd en ze naar andere hulp diende om te kijken. Ze moest er niet aan denken! Gevaar zag ze niet.
Tonia was een fatsoenlijk kind en deed eerder stug tegen de manlijke klanten dan tegemoetkomend, terwijl Jonnie bij haar bekend stond als een jongen waar niet veel bij zat maar die door de centen van Pa en als toekomstige veearts wel wat anders kon krijgen dan een voogdijkind. Wanneer hij in de winkel was kwam ze soms onverwacht binnen. Geen gevaar. Tonia deed uit zich zelf al zo uit de hoogte, waarom ze er later een aanmerking over maakte.
‘De Kokkelaars zijn ouwe en goeie klanten!... Het