te doen. Opvallend was toen dat België nog grootse plannen had met zijn kolen, die tien jaar later echter zo werden verguisd dat alle mijnen werden gesloten. Tussentijds was ik regelmatig in Belgisch Limburg om daar de veldslagen te verslaan tussen de Rijkswacht en de mijnwerkers, die streden tegen de sluiting van hun mijnen. Zwartberg 1966, waar drie mensen werden gedood, staat nog diep in mijn geheugen gegrift: barricades in de straten, traangas alom, vrouwen en kinderen die in de cafés, waarin ze waren weggekropen, werden beschoten: alsof het oorlog was. In de zomer en het najaar van 1992 en in de winter van 1993 maakte ik een reis langs verschillende mijnstreken in Oost- en West-Europa. Ik was in België, waar de kolenwinning in 1992 geheel werd beëindigd, maar ook in Duitsland en Engeland omdat deze twee landen in West-Europa nog de meest beduidende mijnindustrie hebben. In Nederland rakelde ik de mijngeschiedenis nog eens op. Daarnaast maakte ik reizen naar Roemenië, Polen en Tsjechië kort nadat daar de scheiding met Slowakije tot stand was gekomen. De drie voormalige Oost-bloklanden koos ik uit omdat men ook daar bezig is om - onder veel protest van de mijnwerkers - de mijnindustrie te saneren waardoor vele tienduizenden arbeidsplaatsen op de tocht staan. Tsjechië trok óók mijn aandacht omdat daar dezelfde man als in Belgisch Limburg, crisismanager Thyl Gheyselinck, adviseerde over herstructurering en privatisering. Na al die bezoeken en de gesprekken met vakbonden, mijndirecties, mijnwerkers en vertegenwoordigers van de overheden bleek me dat vooral in West-Europa de mijnwerkers bezig zijn aan ‘De laatste gang’, wat ook de titel werd van dit boek.
Het is geen wetenschappelijke verhandeling geworden; meer een journalistieke beschrijving in een combinatie met oral history. Hoewel ik besef dat uit zuiver economische gronden er voor het grootste deel van de Westeuropese mijnindustrie geen plaats meer is en mijnen op de lange termijn altijd aan hun einde komen omdat het om een uitputtingsindustrie gaat, gaat het me net als de mijnwerkers aan het hart dat een tijdperk wordt afgesloten.
Bij het schrijven van dit boek heb ik bijzondere steun gehad van de Belgen Urbain Grognard uit Genk en prof. dr.