| |
| |
| |
De Kempische toponomie, eenheid in verscheidenheid
door Dr. J. Molemans
| |
0.
Ik kan in deze uiteenzetting niet volledig en daarom wellicht ook niet heel
duidelijk zijn. Dit heeft niet alleen te maken met de mij toegemeten tijd,
maar ook met het feit dat voor de Kempen - met uitzondering van enkele
deelgebieden - nog onvoldoende goed gestructureerd toponomische materiaal
voorhanden is, en waar het aanwezig is, blijkt het na proefnemingen niet
altijd betrouwbaar, resp. exhaustief te zijn.
Hoewel het vaststaat dat de Kempen naamkundig geen homogeen gebied is, lijkt
het thans niet verantwoord op grond van het naamkundige materiaal grenzen of
grensbundels te willen situeren. Wel is het mogelijk op een aantal konstante
naamgevingsfaktoren en naamtypes te wijzen, die de Kempen, samen met andere
zandstreken, van niet-zandstreken onderscheiden.
Vermits de naamgeving in bijzonder sterke mate bepaald werd door de
bodemgesteldheid en de daarmee samenhangende socio-ekonomische toestanden,
dringt zich een vergelijking op tussen de Kempen en een leemgebied. Ik heb
dan ook in enkele gevallen een vergelijking gemaakt tussen de (Limburgse)
Kempen en Haspengouw; voor Haspengouw kan evenwel ook een ander leemgebied
functioneren.
| |
1.
Wat de Kempische nederzettingsnamen betreft, zou ik op een vijftal konstanten
willen ingaan.
| |
1.1.
99% van wat we (Kempische) nederzettingsnamen (gemeente- en gehuchtnamen)
noemen, zijn vanuit etymologisch standpunt geen nederzettingsnamen,
bijv. namen met als tweede lid -heem, -hoven, -ingen
enz. Zulke namen wijzen duidelijk op vestiging of nederzetting. In | |
| |
Haspengouw treffen we ze bij de vleet aan, maar in de
Kempen komen zulke namen slechts sporadisch voor, bijv. Ellikom, Erpekom, Kuringen, Veldhoven en enkele andere in de
Limburgse Kempen. Daarenboven treffen we ze uitsluitend in de
overgangsgebieden - richting Haspengouw en Maasland - aan.
Uit deze vaststelling werd en wordt dikwijls een m.i. verkeerde conclusie
getrokken, nl. dat de Kempen een jonger ontgonnen en bewoond gebied zou
zijn dan Haspengouw, vooral omdat er in de Kempen zo weinig relikten uit
de Romeinse en Merovingisch-Karolingische periode aangetroffen worden.
Men vergeet dan echter dat de Kempen in de vòòr-Romeinse tijd een
belangrijke bewoning heeft gekend. Daarvan getuigen niet enkel talrijke
(tot dusver ontdekte) prehistorische grafvelden, maar eveneens kan
gewezen worden op talrijke nederzettingsnamen die op formele grond tot
de jong-prehistorische periode kunnen gerekend worden. Ik wijs hier
enkel op de vele waternamen die nederzettingsnamen zijn geworden (Beek, Glabbeek, Itter e.a.), evenals op de lange reeks
namen die in verband staan met begroeiing en bodemgesteldheid (Borkel, Waard/Weerd, Pelt, Sonuwe enz.).
De Kempen ‘in zijn geheel’ is niet jonger ontgonnen en bewoond dan bijv.
Haspengouw en het Maasland, wel natuurlijk grote delen van het Kempisch
gebied. Typisch voor de Kempen zijn dan ook de ontginningsgolven, zowel
op grote als kleine schaal, en dat - voor zover uit de bronnen kan
blijken - vanaf de late middeleeuwen tot in deze tijd toe. Maar ook vòòr
de late middeleeuwen was de Kempen voor een belangrijk deel ontgonnen en
bewoond over een reeks verspreide nederzettíngen.
| |
1.2.
Een tweede Kempisch fenomeen is, dat één nederzetting er vrijwel nooit is
samengevallen met één gemeente en parochie, zoals in Haspengouw o.m. wel
het geval is. In de Kempen, vooral dan in het centrale deel van de
Kempen, tellen één gemeente en parochie meestal een (groot) aantal
nederzettingen.
De verhouding gemeente/parochie en het aantal hieronder ressorterende
nederzettingen was immers inherent verweven met de produktiviteit van de
bodem, gezien in het vroegere landbouwperspektief zonder kunstmatige
opdrijving van de rentabiliteit van de bodem. Op rendabele leemgronden
blijkt één nederzetting meestal samengevallen te zijn met één parochie
en één gemeente. Op vruchtbare gronden had een pastoor voldoende
inkomsten (via de tienden) van een nederzetting van ca. 200 ha. Dit was
in de Kempen met zijn weinig vruchtbare (heide)gronden | |
| |
onmogelijk. Bij de parochiënwording in de Kempen dienden daarom diverse
nederzettingen - soms meer dan tien - gefusioneerd te worden om de
pastoor a.h.w. een bestaansminimum te garanderen. Gemeenten met slechts
één of twee nederzettingen zijn dan ook zeldzaam in de Kempen (bijv. Ellikom, Niel, Reppel, Wijchmaal), en ook weer meestal
in overgangszones op de ietwat betere, t.t.z. vochtiger gronden. Een
huidige administratieve kaart, zoals die van de provincie
Belgisch-Limburg, is misleidend m.b.t. het aantal nederzettingen. Deze
kaart toont ons een dicht net voor Haspengouw en een met enkele stippen
voorzien Kempisch gebied. Indien we echter een andere kaart zouden
tekenen, niet op basis van het aantal gemeenten, maar van het werkelijk
aantal nederzettingen, dan zou het Kempisch net vrijwel zo dicht zijn
als in Haspengouw.
| |
1.3.
In de Kempische nederzettingsnamenvoorraad dienen we rekening te houden
met verscheidene chronologische lagen, gaande van primair (de oudste
laag) tot kwartair en zelfs nog verder, indien we de jongste laag - de
moderne woonwijken of cités - niet over het hoofd zien.
Dat we met de chronologische lagen moeten rekening houden, heeft te maken
met de genoemde ontginningsbewegingen en een geleidelijke toeneming van
het aantal nederzettingen in de Kempen, waar we op dit vlak van een
dynamische beweging kunnen spreken, in Haspengouw daarentegen van een
statische toestand. Nemen we als vertrekbasis de 4de eeuw, dan kunnen we
stellen dat het aantal nederzettingen in Haspengouw nagenoeg vast lag en
dat de gronden er vrijwel volledig voor landbouwdoeleinden in gebruik
waren genomen. In de Kempen daarentegen, in de vorige eeuw nog voor twee
derde met gemeentelijke heidegronden bedekt, was potentiële uitbreiding
én van het kultuurland én van het aantal nederzettingen steeds mogelijk,
tot in deze tijd toe.
Om deze chronologische lagen in de nederzettingsnamenvoorraad te kunnen
onderscheiden, kunnen we diverse criteria hanteren: historische
(reconstructie van de vroegere bestuurlijke indeling en een onderzoek
naar de economische organisatie in heerd- of weidegangen), evenals
linguïstische (gebruik van de lokaliserende voorzetsels en van het
lidwoord).
| |
1.4.
Een vierde aspect in de nederzettingsnamenvoorraad betreft de
afgezonderde of geïsoleerde nederzettingen, waarvan men aanneemt dat de
meeste niet ouder zijn dan de 11de of 12de eeuw, alleszins wat de Kempen
betreft.
| |
| |
Afgezonderd gelegen nederzettingen zijn niet exclusief Kempisch. Wel
typische Kempisch zijn het vrij grote aantal, evenals een tweetal types
die we er koerant aantreffen.
1. | Een eerste type vormen de nederzettingsnamen met het bestanddeel
hoeve, mnl. hova (Lat. mansus). Hoeve was eigenlijk de naam voor een
landmaat van ca. 10 à 20 bunders. In talrijke gevallen is hoeve de naam geworden van abdijhoeven(Averbode,
Floreffe, St.-Truiden e.a.) uit de 11de-12de eeuw. In feite
laatmiddeleeuwse ontginningen uit de tijd van de parochiënstichting,
met daarop meestal één of twee boerderijen. Talrijke hoeven zijn nu
nog bekend, zowel als simplex (bijv. de Hoef te
Lommel) als in samenstellingen (Kelchlerhoef te Houthalen). In vele gevallen heeft zich bij deze
primitieve ontginningen in recentere tijd een nederzetting
ontwikkeld, zodat deze hoeve-namen ook als gehuchtnamen gingen
functioneren, zoals de Hoeven te Overpelt. Opvallend is tevens, dat de de Hoef of de Hoeve ook als
nederzettings-namen kunnen aantreffen, zonder dat enig verband kan
aangewezen worden met de ontginningsaktiviteit van een abdij of
klooster. Ik denk hier aan de Hoef te Wijchmaal en Opglabbeek. Vermoedelijk is Hoeve in de
late middeleeuwen een gangbare naam geweest voor ontginning, zowel
door een abdij of klooster als op gemeentelijk en privaat
initiatief. Dit laatste verklaart wellicht ook het bijzonder groot
aantal perceels-namen de Hoeve of de
Hoef in de Kempen. |
2. | Een tweede reeks namen van afgezonderde nederzettingen zijn
afgeleid van persoonsnamen, ofwel - en zulks komt frequenter voor -,
samenstellingen van persoonsnamen en elementen zoals hoek (bijv. Dielishoek te Hamont), heide (bijv. Daamsheide te Neerpelt)
en einde (bijv. Vliegeneinde te
Meeuwen). De bestanddelen hoek, heide en einde wijzen op
een afgezonderde ligging. Het betreft individuele hoven of
boerderijen, waarrond zich geleidelijk een nederzetting - vaak maar
enkele boerderijen tellend - heeft ontwikkeld. |
| |
1.5.
Het is bekend dat vòòr de 11de-12de eeuw vrijwel geen kerkelijke of
wereldlijke heren enige belangstelling voor de Kempen hebben opgebracht.
Eerst in de 11de-12de eeuw, voornamelijk gestimuleerd door de
parochiënstichting, begonnen kloosters en abdijen zich voor dit
zandgebied te interesseren, maar dan nog op beperkte schaal. Het lijkt
| |
| |
niet onwaarschijnlijk, dat de abdijen in de Kempen
niet aan ontginningswerk zouden hebben gedaan, indien in die tijd de
parochies niet waren gesticht. Beide activiteiten vulden elkaar goed
aan.
Vreemde grondeigenaars, zowel wereldlijke als geestelijk, zo gewoon op de
betere gronden, waren in de Kempen eerder uitzonderlijk, althans in het
grootste deel van de Kempen. De gronden waren en bleven er voor 99% in
handen van eigengeërfden. Dit verschijnsel had ook zijn weerslag op de
naamgeving: overwegend is het patroon plaatsnaam gevormd door psn. +
toponiem (type Hendriksakker), en heel dikwijls ook
met eliminatie van het tweede lid gevormd door de persoonsnaam zonder
meer (de Hendriks). Aan dit eenvoudige type plaatsnaam
heeft men nooit zoveel aandacht geschonken. Gewoonlijk spreekt men van
vrij recente en eenvoudige toponiemen. Dergelijke formaties kunnen in de
Kempen zowel tot de jongere als tot de oudere en oudste lagen behoren,
vaak ook in vrij ondoorzichtige vormen, te wijten aan allerhande
taalkundige processen. Heel wat plaatsnamen worden in naamkundige
monografieën als duister, d.w.z. etymologisch ontoegankelijk, vermeld.
Toch hadden in vele gevallen vrij afdoende verklaringen gegeven kunnen
worden mits enig inzicht in de oudste laag persoonsnamen.
Bezitsaffimatie is een dominante naamgevingsfaktor, zowel vroeger als nu.
In streken waar de gronden vrijwel permanent in de handen van
eigengeërfden bleven, zoals in de Kempen, kon deze wijze van naamgeving
zich bijzonder sterk laten gelden.
| |
1.6.
Wat de nederzettingsnamen betreft, leidt zulks tot een ander typisch
aspect van de Kempische nederzettingsnamen, meer bepaald dan voor de
namen van de individuele erven.
Het individuele erf - eenvoudigweg de boerderij - is de primaire vorm van
nederzetting, wat wij wel eens uit het oog verliezen. Indien wij het
over nederzettingen hebben, opereren we al te gemakkelijk uitsluitend
met de namen van gehuchten en gemeenten, en vergeten de elementaire vorm
van nederzetting, ook als die zich in de naamgeving duidelijk kan
manifesteren. Daarenboven zijn de gemeentenamen een specifiek type
nederzettingsnamen in de Kempen: fusienamen die meestal één geografisch
aspect van een gebied benoemen.
Wat de individuele erfnamen betreft, is het merkwaardig dat in het
oostelijk deel van de Kempen deze namen vrijwel alle persoonsnamen -
meestal familienamen - zijn afgeleid (type op de
Jansen), terwijl dit type naam in het westelijk deel van de Kempen
vrijwel onbekend is.
Het noemen van een erf of goed naarde bewoners of de eigenaarsfamilie | |
| |
gebeurde in de 4de-5de eeuw massaal in Haspengouw (cfr. de
ingen- en andere formaties afgeleid van
persoonsnamen). In de Kempen heeft zich zulks recenter en in een
eenvoudiger systeem, o.m. zonder suffigering of achtervoeging,
gemanifesteerd. Beide ver uit de tijd liggende patronen verraden
dezelfde mens en dezelfde naamgevingstendens, nl. het bezit in de naam
concretiseren.
In de Kempen heeft het genoemde systeem zich grotendeels beperkt tot het
oostelijk deel. Waarom dat zo is, lijkt een open vraag. M.i. heeft het
te maken met de vroegere socio-economische toestanden. Samengevat komt
het hierop neer: Waar de gronden iets beter, d.i. meestal vochtiger,
waren, was de bevolking honkvaster en kon het naamgevingssysteem ‘het
noemen naar de eigenaars-bewoners’ zich gemakkelijker doen gelden.
| |
2.
De gemene gronden - dat is ruimer dan heidegronden - werden in de Kempen
aangeduid met verscheidene concurrerende namen zoals Vroente,
Aard, Gemeente, Heide, Kamp, Veld, Woestijn e.a. Van al deze namen
heeft Heide zich uiteindelijk het best kunnen handhaven
ter aanduiding van onbebouwd land. Zulks lag voor de hand, omdat de
onbebouwde gronden grotendeels met heide begroeide terreinen waren. Dat
neemt niet weg dat ook de andere namen als toponiemen voortleven, maar dan
meestal in de betekenis van ontgonnen land.
| |
2.1.
Vroente, dat eigenlijk herenland betekent, kennen wij
in de Kempen naar mijn weten niet meer in de betekenis gemene of
gemeentelijke grond, maar leeft wel verder in duizenden toponiemen,
zulks in alle mogelijke dialectische varianten, ter aanduiding van bouw-
of grasland. Meestal betreft het ontginningen van vòòr 1500. Vroente was
toen nog een gangbare naam voor onbebouwd land; na de ontginning werd de
naam meestal op het land overgedragen, met in vele gevallen een
persoonsnaam - de naam van de eigenaar-koper - als bepalend bestanddeel.
Opnieuw dus een uiting van bezit. Ook bij gemeente,
aard en andere synonieme benamingen was dit het geval.
Veld was in de middeleeuwen één van de meest neutrale
namen voor onbebouwde terreinen. In de late middeleeuwen komt veld massaal op in de betekenis van bouwland: dikwijls
uitgestrekte complexen - tot 30 à 40 ha -, waarbij in vele gevallen een
nederzettingsnaam als bepalend bestanddeel fungeert. Algemeen wordt
aangenomen dat het gemeenschappelijk ontgonnen gronden zijn. Dat is een
hypothese. Veld fungeert echter niet alleen voor
terreinen van grote omvang, maar ook als perceelsneem voor verspreide
akkerlanden.
| |
| |
Onwaarschijnlijk is m.i. de visie dat veld ter aanduiding van bouwland
überhaupt jonger zou zijn dan akker. Indien dit zo is, dient ook een
verklaring gezocht te worden voor het feit dat akker
massaal optreedt in het centrale deel van de Kempen naast veld, dat akker vrijwel niet voorkomt op de
rand van Kempen (bijv. te Houthalen-Zonhoven), en dat in Haspengouw niet akker maar veld de gangbare benaming is voor
akkerland. Over de chronologie en de spreiding van akker -
veld is nog onvoldoende bekend.
Te vergelijken met veld is kamp, Lat.
campus ‘vlakte’. Nagenoeg geen toponiemen in de
Kempen herinneren nog aan deze primaire betekenis. Wel is kamp in het oostelijk deel van de Kempen gewoon voor een
perceel, resp. een complex bouwland, ontgonnen uit de heide en rondom
geheind of door houtkanten besloten. Een kampcomplex, waarbij de
percelen ook individueel geheind zijn, bereikt omzeggens nooit de
grootte van een veldterrein. De gangbare visie is, dat veld op een collectieve ontginning betrekking heeft, kamp anderzijds op een individuele, evenals look,
blook, gelookt en andere afleidingen van luken ‘besluiten, omheinen’.
Aard, een ander synoniem van vroente
en veld, treft men vooral aan in de Antwerpse Kempen, gemeente in Noord-Brabant.
Men kan stellen dat de benamingen voor onbebouwd land in de Kempen
complementair verdeeld zijn: vòòr 1500 was in de Limburgse Kempen vooral
(maar niet uitsluitend) vroente gangbaar, in de
Antwerpse aard en in de Noordbrabantse gemeente. Veld is in de hele Kempen bekend.
| |
2.2.
Voor depressies was broek algemeen verspreid in de
Kempen. Broek is niet typisch Kempisch, wel het grote aantal
nederzettingsnamen Broekkant), genoemd naar de ligging
bij een broek ‘moerasgebied’.
Buiten broek zijn er heel wat synonieme benamingen,
maar deze zijn nooit dominant geworden, zoals bijv. beer,
bruud, goor, mortel, solt e.a. Deze namen zijn evenmin
complementair verdeeld.
| |
3.
Voor landbouwland is akker zeer gangbaar in het centrale
deel van de Kempen, zoals hierboven reeds werd aangehaald. Daarnaast ook veld, zowel voor percelen als voor uitgestrekte
landbouwterreinen.
Buiten het centrale deel van de Kempen is veld
gebruikelijker dan akker. Verder onderzoek kan over de
spreiding akker - veld meer opheldering brengen.
| |
3.1.
Talrijk zijn de benamingen voor akkerlanden die uit de heidegronden
ontgonnen werden. In Noord-Brabant fungeren hiervoor vooral bocht, kamp en gelookt; in de Limburgse
Kempen kamp en look,
| |
| |
waarbij kamp oostelijk en look westelijk is; in de Antwerpse Kempen blook en blok.
| |
3.2.
Massaal zijn in de Kempen de toponiemen die op ontginning wijzen, wat
voor de hand ligt. De hierboven geciteerde reeks kamp
c.s. illustreerde dat reeds, maar er zijn in dit verband nog heel wat
meer toponiemen:
1. | Op bosrooiingen hebben lo, hout, bos en root (rode, rooi) betrekking. Vooral het grote
aantal is typisch Kempisch. |
2. | Voor graslandterreinen komen eeuwsel, eeuwt,
etting en etsel voor, afleidingen van eeuwen
en etten ‘laten grazen, voeren’. Deze namen zijn in de Kempen ook
complementair verdeeld. |
3. | Ook voor zogenaamde straatkanten e.d., door de gemeentebesturen
aan particulieren verkocht, waren er specifieke benamingen zoals
bijv. voorhooft (dial. vurrit),
opgenomen, opheldering enz. |
|
|