De begrenzing van de Kempen
(1983)–J.J. Goossens, J. Molemans, Etienne Paulissen, Jan Theuwissen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| |
Heeft ‘de Kempen’ wel een grens?
| |
[pagina 184]
| |
In een later geschrift lezen we dat de Kempen een aanzienlijk deel van het bisdom Den Bosch beslaat, dit waren de zgn. Meyerijsche Kempen. Meer zuidelijk lag de Luikse Kempen en tussen Nete, Demer en Dijle ligt de Brabantse of Oostenrijkse Kempen.
In 1906 schreef VlieberghGa naar voetnoot(1): De naam de Kempen wordt gegeven aan de streek ten Noord-Oosten van België, bevattende bijna gans de provincie Antwerpen en de noordelijke helft der provincie Limburg. De Kempische zandgrond gaat verder Nederland in, waar ook nog veel woeste grond ligt: bijna 18% van de ganse oppervlakte. In sommige provinciën is de verhouding nog sterker: zo in Noord-Brabant, is bijna een vierde van de oppervlakte woeste grond, in Gelderland 21,03%, en in Drenthe bijna de helft.
De grenzen onzer Kempen zijn ten noorden Nederland, ten Oosten het Maasland, van de Kempen gladweg afgesneden door den Keizersweg van Lanaken op Maeseyck, aldus genoemd door 't volk, omdat hij dagtekent van den Napoleonschen tijd; ten Zuiden eene lijn getrokken van Lanaken op Bilsen en Hasselt, en van hier voort de Demer en de Dijle tot Mechelen, ten Westen eene lijn te trekken van Mechelen op Duffel, Wyneghem, Eeckeren, Stabroeck. Ten Zuiden via de provincie Brabant, is de grens niet scherp afgetekend. Ook beneden den Demer is er nog Kempische zandgrond: een reisje per spoorweg van Aerschot op Leuven is voldoende om zich daarvan te overtuigen.
In 1925 schreef de heer A. van OlmenGa naar voetnoot(2): ‘In onze gewone omgangstaal beteekenen de Kempen een zandachtig gedeelte der provincies Antwerpen en Limburg. We moeten hier niet onderzoeken in hoeverre deze opvatting politisch-geschiedkundig juist is: physisch 't is te zeggen, voortgaande op het uiterlijk natuurlijke, moeten we de Kempen een heel wat grooteren omvang geven. Voor den aardrijkskundige is een natuurlijke streek een landsgedeelte dat een zekere eenheid vertoont voor grondsoort, fauna, flora, klimaat, enz. Welnu als we de natuurlijke streek der Kempen volgens die opvatting moeten omlijnen, dan mogen we - in groote trekken - de volgende grenskaders opgeven: de Maas, de Demer en de Schelde. | |
[pagina 185]
| |
Let wel op, we zegden groote trekken en groote grenskaders; de aangestipte waterloopen zijn er bij nodig omdat die juist, zoals verder zal blijken uit de aardkundige studie, een grooten invloed gehad hebben op de geologische vorming van ons Kempenland.
Willen we nu veel nauwkeuriger de grenzen der Kempen omlijnen, dan vallen langsheen de genoemde waterloopen breede strooken grond weg, die een heel ander physisch uiterlijk vertoonen.
De juiste grenzen van de Kempen kunnen als volgt worden opgegeven: Ten NOORDEN: Bezuiden de Maas een lijn die loopt ongeveer ten Zuiden der volgende plaatsen: Steenbergen, Oud Gastel, Lage-Zwaluwe, Geertruidenberg, 's Hertogenbosch, Grave. Ten OOSTEN: Een lijn getrokken ten W. van Grave, verder langs den Peelschen hoogterug, dan te W. van Weert, Kesselich, Maesyck, Rothem, Lanklaer, Mechelen a/Maas, Reckheim, Lanaecken. Ten ZUIDEN: loopt de scheiding ten Noorden van Lanaecken en van Sutendael, voorts parallel met en op een 5 km afstand Noordwaarts van de Demervallei tot in de buurt van Aarschot. Ten WESTEN bevindt zich de grens ten Oosten van Itegem en Heist-op-den-Berg, ten Westen van Herenthout “de poort der Kempen” en van Bouwel loopt dan nagenoeg gelijk met de Kempische vaart tot tegen Schooten en richt zich dan naar het Noorden latende even Oostwaarts liggen de volgende plaatsen: Schooten, Brasschaat, Capellen, Stabroeck, Beirendrecht, Ossendrecht, Bergen-op-Zoom, om dan te Halsteren meer in Westelijk richting om te buigen’. Tot zover Van Olmen die het werk van Vliebergh kende.
In 1935 schreef P.A. Barentsen in ‘Het oude Kempenland’Ga naar voetnoot(3): ‘De Noordbrabantsche Kempen liggen in het Zuid-oosten van deze provincie. Wanneer men van het dorp Best, halfweg tusschen Boxtel en Eindhoven een lijn trekt in oostelijke richting, tusschen Eindhoven en Geldrop, Valkenswaard en Leende door in zuidelijke richting ombuigt naar de Belgische grens, deze in westelijke richting volgt tot Reusel en tenslotte in noord-westelijke richting langs Oirschot naar Best terugkeert, dan heeft men de Noordbrabantsche Kempen omspannen. | |
[pagina 186]
| |
Met het aangrenzende Peelland en het gebied van Oisterwijk en het veraf gelegen Maasland vormden de Kempen de vier kwartieren van de Meijerij van 's Hertogenbosch. Staatkundig vormden de Kempen een afgesloten geheel.
In aardrijkskundig opzicht doen zij dat zeker niet. Natuur en menschen zijn van die der omliggende streken nauwelijks te onderscheiden. Iets grooter is het verschil met de menschen in de Belgische Kempen, die staatkundig reeds lang van de Noordbrabantsche zijn gescheiden. De natuur biedt echter veel overeenkomst. De aardrijkskundige scheiding van Belgische en Noordbrabantsche Kempen ligt in België, in de lijn van Peer, Lommel, Turnhout’.
In de aardrijkskundeboeken wordt de natuurlijke streek ‘Kempen’ weerom anders afgebakend. De zuidergrens ligt bij de Rupel, de Dijle en de Demer met Boom, Mechelen, Aarschot, Diest en Hasselt als randgemeenten.
Daartegenover staat de kaart van Kan. JansenGa naar voetnoot(4), afgedrukt in zijn boek ‘Turnhout en de Kempen’. Hij geeft als westergrens: Kalmthout, St.-Job, 's-Gravenwezel, Schilde, Wijnegem, Wommelgem, Ranst, Emblem, Nijlen, Bevel, Itegem en Hallaar, en als zuidergrens: Heist o/d Berg, Beersel, Putte, Schriek, Ramsel en Veerle. Waarop hij zich steunde weten we niet. Hij is naar onze mening om dit probleem niet werkelijk bekommerd geweest. Met deze aanhalingen hebben we willen illustreren dat er over de grenzen van de Kempen hoegenaamd geen eensgezindheid bestaat. Wij zullen een poging doen om volkskundige argumenten aan te dragen om tot een aangrenzing te komen of om tot de vaststelling te komen dat omgrenzing van de Kempen een onbegonnen zaak is.
In de vijftiger jaren hebben wij bij een volkskundig onderzoek als grens van de Kempen de situering van Ir. Van Olmen gevolgd, omdat hij de grens zo exact beschreef en omdat zijn grenzen op bepaalde plaatsen ondersteund werden door uitspraken van de bewoners van wat hij als grensgebied aangeeft. De zgn. neerdorpenGa naar voetnoot(5) naar het z.w. van de provincie Antwerpen toe, de gemeenten Boechout, Borsbeek, Broechem, Emblem, Wommelgem, Vremde en Ranst behoren volgens oude bewoners van de streek niet tot de | |
[pagina 187]
| |
Kempen. Ook Berlaar, Heist o/d Berg en Hallaar behoren volgens zegslieden niet tot de Kempen. Dit klopt met wat Van Olmen als omschrijving geeft.
Vandaag kan men te 's-Gravenwezel lezen dat men ‘de poort’ van de Kempen binnenrijdt. Persoonlijk heb ik geen bijkomende argumenten meer nodig om vanuit volkskundig standpunt de z.w.-grens van de Kempen te trekken. Het meest doorslaggevend volkskundig argument is de volksmond, maar anderdeels is dat argument op zich geen wetenschappelijk argument en blijft de houvast subjectief. GoossensGa naar voetnoot(6) heeft een poging gedaan om een grens aan te dragen in de provincie Limburg. In het tijdschrift Volkskunde van 1962 publiceerde hij een studie met daarbij een kaart waarop de grenzen voorkomen van 34 volkskundige verschijnselen. Op basis van het hem eigen grondig onderzoek kon hij die grenzen zeer nauwkeurig aangeven. Het tekende onder meer de noordergrens van het gebied waar de langboomwagen op vier wielen gebruikt wordt, van het gebied waar de eg om zaad onder te eggen driehoekig is, waar het haarblok voorkomt en waar ongebonden halve graanschoven voorkomen. De westergrens van het Limburgs gebied waar oogstkarren met ladders in plaats van zijplanken voorkomen, waar oogstkarren met vier rongblokken ter ondersteuning van de ladders voorkomen, waar men voor het losmaken van het onkruid de schoffel gebruikt enz. Zonder te beweren dat alle verschillen even belangrijk zijn, en zonder het belang van de verschijnselen bv. in dikte van grens aan te duiden, komt hij tot op elkaar vallende grenzen. Het samenvallen van een groter aantal grenzen duidt wel degelijk op een afscheiding van het Kempisch gebied van het Maasland en van Haspengouw.
Wanneer men nog meer verschijnselen in kaart zou brengen, wordt het kaartbeeld zoals Goossens het vastlegde voorzeker bevestigd en versterkt. De zuider- en westergrens van de Kempen ligt volgens de literaire bronnen veel minder vast dan de grens tussen Kempen en Maasland. Wellicht is ze ook natuur- en bodemkundig vager. | |
[pagina 188]
| |
Wanneer de we kaart van de handkarnvaten in VlaanderenGa naar voetnoot(7) voor ons nemen, dan zien we dat de Limburgse Kempen van noord naar zuid in twee wordt gesneden. De vorm van het karnvat uit Oost-Limburg op het Duitse karnvat, het is nl. een conisch vat. West-Limburg sluit aan bij de Antwerpse Kempen waar de buikvormige karnton gebruikt wordt. We merken daarbij ten noorde van de Demer, Dijle en Rupel en ten westen van de Schelde een homogeen gebied. Deze grens komt overeen met de aardrijkskundige zuider- en westergrens van de Kempen. De Limburgse scheiding valt nagenoeg samen met de scheiding tussen het stroomgebied van Maas en Schelde.
De verspreidingskaart van de landbouwsledeGa naar voetnoot(8) heeft met de grenzen van de Kempen hoe dan ook niets gemeen. In functie van de slede voor veldarbeid of het vervoer van ploeg en eg kunnen we met betrekking tot de grens van de Kempen ook geen enkel argument vinden. Dit is wellicht een gevolg van het feit dat de slede voor vervoer van ploeg en eg niets met de landbouw als dusdanig te maken heeft. Dit gebruik werd opgelegd door een wet ter bescherming van de wegen. Voor veldarbeid werd de slede in de Kempen slechts sporadisch gebruikt.
De eenstaartploegGa naar voetnoot(9) met een vast rister keert de aarde bij het ploegen naar rechts of links. In de provincie Limburg keert ze uitsluitend rechts, in de provincie Antwerpen was dat ook overwegend het geval. Verder treffen we in de provincie Antwerpen in het zuidwesten een gebied aan waar beide ploegen voorkwamen. Deze manier van doen heeft dus ook met enige omgrenzing - noch aardrijkskundig, noch wat grondsoort betreft - iets gemeen. De grens van de verhoging van het hoofdbord van de kruiwagenGa naar voetnoot(10) valt in het zuidwesten ongeveer samen met de grens die Van Olmen voor de Kempen aangeeft. Bij de grens van andere onderdelen is er geen congruentie; de kruiwagen uit de provincie Antwerpen is nagenoeg, voor wat betreft zijn algemene vorm, gelijk aan die uit Brabant. Dus ook hier is er geen grens van de Kempen te bespeuren. | |
[pagina 189]
| |
Indien we bij de landbouwvoertuigen nog even blijven stilstaan dan kan men in de grens van de vorm van het voorbord van de mestkar een argument vinden voor de stelling ‘Van Olmen’. Ook het rongenaantal, de steun onder de kar en de haak om het laadhout vast te maken, ondersteunen de stelling ‘Van Olmen’, maar uiteindelijk zijn dat vier details van de vijftien die we onderzochten. De overige details kunnen niet als argument voor de grens van de Kempen gebruikt worden. De oogstkar(hoog- of langkar) was in de Antwerpse Kempen ten tijde van ons onderzoek reeds zover verdwenen dat we dit voertuig en zijn vormverspreiding niet in de argumentatie kunnen betrekken. De door ons als B-type behandelde kar is slechts na 1900 in de landbouw binnengedrongen en in het zuiden en westen maar sedert 1925. Dit zo laat gebruikte kartype mag derhalve ook niet als argument gebruikt worden. Het B-type is trouwens vanuit Haspengouw ingevoerd.
Staande voor de kaart van de verspreiding van karren en wagens in Nederland en Vlaanderen zou men op het eerste gezicht kunnen zeggen dat de Noordbrabantse, de Antwerpse en de Limburgse Kempen naar voren komen als een homogeen tweewielkargebied. Eindelijk een element in de materiële volkscultuur dat op een afgesloten Kempisch gebied wijst. Historische bronnen uit de 17e en de 18e eeuw tonen overvloedig aan dat in die tijd de landbouwwagen in de Antwerpse Kempen helemaal geen vreemde verschijning was. Het kar-wagengebied van Oost- en West-Vlaanderen en van Haspengouw en Brabant heeft zich in het verleden verder oost- en noordwaarts uitgestrekt dan de toestand die wij kennen. Op grond daarvan is het dus evenmin aanvaardbaar de verspreiding van de tweewielkar als argument te hanteren bij het pogen de grenzen van de Kempen vast te leggen. | |
BesluitOp volkskundige gronden de grenzen van de Kempen vastleggen is een zeer moeilijke, zoniet onhaalbare zaak. Indien de volksmond het beste volkskundige argument is, dan zou men slechts voor het zuidwesten tot een uitspraak komen. De invloed van wat men op de school heeft geleerd over de natuurkundige indeling van België speelt in andere gevallen zeker mee en is derhalve volkskundig als argument aanvechtbaar. Uit materiële feiten afleiden waar de grens zou kunnen liggen heeft geen overtuigingskracht voor het bepalen van de grenzen van de Kempen. Trouwens, wat de Kempen is, hoe men tot de benaming en gebiedsomschrijving komt is op zich nog steeds een moeilijk te beantwoorden vraag. |
|