Beatrijs. Het middeleeuwse verhaal van de verliefde non(2007)–Anke Passenier– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Vierde Deel Het vertrek Zij, die alsmaar aan hem dacht Luidde kort voor middernacht Nog de klokken van de kerk Met kloppend hart deed zij haar werk Toen de metten waren gezongen En alle nonnen, ouden en jongen Weer naar bed waren gegaan Bleef zij in de koorbank staan Daar deed zij eenzaam haar gebeden Zoals zo vaak in het verleden Ze knielde bevend voor het altaar En als in doodsangst bad zij daar: Maria, moeder, lieflijke naam Hoe kan ik nu mijn zondig lichaam Nog vroom bedekken met 't habijt? Want ik ben mijn roeping kwijt! U kent het hart van alle mensen Hun streven en hun diepste wensen Ik heb gevast en veel gebeden Mezelf gegeseld en geleden [pagina 25] [p. 25] 't Was tevergeefs, wat ik ook deed Mijn bloed, mijn tranen en mijn zweet Want liefde heeft mij in haar macht 't Is nu de wereld die mij wacht O Heer, U hing toch aan het kruis Tussen moordenaarsgespuis? U gaf zich toch met zondaars af En riep zelfs doden uit hun graf? Zie dan ook mij in al mijn nood! En ook al is mijn misdaad groot - U kunt de zonden toch vergeven Waarmee ik nu zal moeten leven Daarop verliet zij snel het koor En liep zij naar een beeld waarvoor Zij biddend knielde op de grond Het was Maria die daar stond Tot haar sprak zij frank en vrij: Dag en nacht hoorde U mij Klagen over mijn verdriet Maar geholpen heeft het niet Al jammerde en bad ik luid Het maakte allemaal niets uit Als ik nu blijf in dit habijt Dan raak ik mijn verstand nog kwijt! [pagina 26] [p. 26] En ter plekke trok zij daar Toen haar pij uit. Op het altaar Legde ze 'm en tot besluit Deed ze ook haar schoenen uit Haar sleutels nam zij ook daarna En hing ze op vlak voor Maria Ze hoorden bij het kosterswerk Dat zij gedaan had in de kerk Ze hing de sleutels daar met opzet Zodat ze 's morgens bij 't gebed Aan niemands oog ontsnappen konden En meteen werden gevonden Geen non zou langs Maria gaan Zonder acht op haar te slaan Want ieder bad zoals het moet Bij het beeld een Weesgegroet Daaraan had zij dus gedacht Toen zij midden in de nacht Haar sleutels bij Maria liet Een beter plekje was er niet Daar ging zij dan in al haar nood In een hemdje, bijna bloot Is zij naar een deur geslopen Deed die toen voorzichtig open [pagina 27] [p. 27] Ongemerkt ging zij de deur uit Stilletjes zonder geluid En rende toen met grote vaart Naar haar liefste in de boomgaard Rillend liep zij onder de bomen En de jongen zag haar komen Hij zei: Meisje, schrik maar niet 't Is je vriend, die je hier ziet Maar toen zij daar samenkwamen Begon zij zich opeens te schamen Omdat zij hem op blote voeten En zomaar in haar hemd begroette Wat ben je mooi, lief, zei hij toen 't Is tijd om kleren aan te doen Die beter bij jouw schoonheid passen Verfijnde sjaals en chique jassen Kom, ik geef je snel je kleren Je hoeft je echt niet te generen Hij bracht haar bij de egelantier En zei: Kijk, ik heb alles hier! De jongen gaf zijn lieve schat Alles wat zij nodig had Van alle kleding gaf hij haar Ook meteen een dubbel paar [pagina 28] [p. 28] Het blauw vond zij het beste staan Bewonderend keek hij haar aan En lachte: Lief, dit hemelsblauw Kleurt beter dan dat kloostergrauw Zij koos voor kousen, fijn en teer En schoenen van het zachtste leer Die beter dan haar opgebonden Oude touwsandalen stonden Voorzichtig overhandigde hij Haar witte sluiers van echte zij Die zij om haar hoofd heen haakte Wat haar nóg veel mooier maakte Ademloos keek de jongeling Het scheen hem of de zon opging Toen zij daar zo voor hem stond En hij kuste zacht haar mond 't Was hoogste tijd en zonder dralen Is hij vlug zijn paard gaan halen Hij zwaaide haar het zadel op En zij vertrokken in galop Vorige Volgende