Aldenvalckenberg gaan, die qualijck konst vort koemen’. Leonard Didden antwoordde: ‘Ick sal wel daar komen, daar zijn nog andere, die met gaan sullen’. Anthoon accepteerde het voorstel zonder dat ‘'t Swart Leentje’ hem tijd en dag noemde. Een dag later wijdde Leonard Didden hem verder in de plannen in. Op maandagavond 6 oktober 1760 moest Anthoon in de buurt van het huis van Seyen Henske komen, waar hij de Bokkerijders Simon Vlecken, Seyen Henske en Jacobus Offermans zou ontmoeten.
Toen het donker was geworden trok dit viertal over de Schaalsberg, over de heide, de Wittenberg af tot aan het kruisbeeld bij het kasteel Schaloen. In de buurt van de ‘coolhoff aan de Leuff’ te Oud-Valkenburg stonden de Heeker complicen op hen te wachten. Hier werd overlegd hoe men de staven voor de ramen kon forceren.
Anthoon en Leonard wisten, dat er bij het kasteel Schatoen houten palen lagen. Men kwam overeen, dat die het best te gebruiken waren. De palen werden gehaald en naar de kerk van Oud-Valkenburg getransporteerd. (Op bevel van de glazer Anthoon Bosch moesten de gebroeders Stas en Gerard Packbier zorgen dat de palen bij de kerk kwamen). Bij de kerk moesten de Bokkerijders halt houden. De glazer, Gerard en Stas Packbier en Leonard Didden gingen eerst op verkenning uit. Ze slopen rond het kerkgebouw om het zwakste punt te bepalen. Een raam van de sacristie bleek de geschiktste plaats te zijn. De achtergebleven Bokkerijders kregen een teken, dat zij zo stil mogelijk naar de kerk moesten sluipen. Met vijf man braken zij de ijzeren staven voor het raam weg. Daarna werd een aantal wachtposten uitgezet. Toen iedereen op zijn plaats was drukte de glazer vakkundig de ruit in. Hij kroop als eerste de sacristie binnen, gevolgd door Gerard Packbier, Anthoon Bosch zelf en Reniers Sijben. Voordat Leonard Didden naar binnen durfde gaan, maakte hij zijn gezicht met roet zwart. De glazer Anthoon Bosch hielp de bandieten vanuit de sacristie een handje bij de klauterpartij. In ongeveer een half uur tijd hadden de mannen de kerk leeggeroofd. Via dezelfde weg gingen zij weer naar buiten.
De beklaagde Anthoon Bosch ondertekende zijn verklaring met een kruisje omdat hij niet schrijven kon. Toen hij echter op 2 mei 1776 opnieuw werd verhoord, ontkende hij plotseling alles. Het hele verhaal zou gelogen zijn. De oorzaak van deze plotselinge ommezwaai was in het feit gelegen, dat hij in handen van de glazer en ‘'t Swart Leentje’ de eed had afgelegd alles over de bende te verzwijgen en nooit iemand te verraden. Dit verbond en de angst, dat de duivel hem de nek zou breken, nu hij toch bendeleden had verraden, drukten zo zwaar op hem, dat hij alles herriep. Nadat de justitie hem