De spaanders vliegen als het ware in het rond. Volgens schepen Peter Walraven bestaat de buit uit: een zilveren zakhorloge, vier paar zilveren schoengespen, een zilveren gesp van de broekband, een zilveren schaal, een zilveren bel, het nieuwe testament met twee zilveren sloten, twee zilveren sloten van een kerkboek, een zilveren haarspeld, een wit bombazijnen vest, twee zijden schorten, een katoenen jak, mannenhemden, tabak, koffiebonen, thee, suiker, kandij, twee geweren, drie zakpistolen, mannenhoeden, drie paar zilveren manchetknopen, twee zilveren snuifdozen, een zilveren dasspeld en al het geld, dat zich op dat moment in huis bevond. Hoeveel precies kan Peter Walraven niet meer meedelen.
Cobus Offermans is op zijn post teruggekeerd. Bang voor Anthoon Bosch haalt hij het niet meer in zijn hoofd nog eens een kijkje in het huis te wagen. Ongeveer een half uur later komt de glazer naar hem toe en zegt: ‘We sullen soo gelijck naer huys gaen’. Direct daarop komen ook de andere Bokkerijders, die samen met Cobus vanuit de Heek op dievenpad zijn gegaan, naar buiten. De groep is groter geworden, want een aantal complicen, die op eigen gelegenheid naar de Maasband zijn gekomen, heeft zich bij hen aangesloten. De gerichtsbode kent enkelen van hen, zoals Nicolaas Reemps, alias Schlegtreem, Anthoon van de Put, Matthias Bormans en Daniel Hollanders, alias de arme man. Via dezelfde weg als zij gekomen zijn gaat de bende terug. In Hulsberg geeft Anthoon Bosch de gerichtsbode een copstuk voor zijn moeite en zegt, dat hij de veertien dagen geleden ingezette ruit niet hoeft te betalen. Hier neemt Cobus Offermans afscheid van de groep en gaat alleen naar zijn woning op Spaans-Walem, waar hij tussen 2 en 3 uur in de morgen aankomt.
Tijdens herhaalde ondervragingen van de gerichtsbode komt de justitie buiten de genoemde namen nog een reeks andere namen van Bokkerijders te weten, die medeplichtig waren aan de overval. Cobus noemt onder meer schaapherder Steven Eggen van de hof te Swier, Weren Retrae, die naast de kerk in Klimmen woonde, Scheelen uit Klimmen, Matthias Drummen van Retersbeek, Wouter Meeuwissen van Brookhem bij Valkenburg, Jacques Roosen, van wie de gerichtsbode alleen weet, dat hij een Waal en ‘toebacksman’ is, die op Straat onder Klimmen woonde. Roosen is ook lid van de eerste bende van de Bokkerijders geweest. Verder noemt hij Colaris van Aalbeek, Wolf Coenen uit Hulsberg, Andries Smeets, een zoon van de wijsvrouw (vroedvrouw) uit Hulsberg, Thomas Heuts en Mees Bonten, beiden uit Hollands-Walem.
De gerichtsbode Jacobus Offermans wordt op 24 september 1776 door het gerecht van Schin op Geul ter dood veroordeeld en sterft op 28 september 1776 om kwart over elf aan de galg aan de Zeekoel.