| |
| |
| |
XII
In het boek ‘Bokkerijders van 's Hertogenrade’ schrijft dr. Wilhelm Gierlichs op pagina 82: ‘Kort na 1760 valt dan ook het onheilspellend optreden van de zogenaamde tweede bende op wier rekening negen zware inbraken staan’. Dit is beslist niet juist. De tweede bende pleegt meer dan 40 inbraken, waaronder enkele zeer zware. Het jaartal, dat de schrijver noemt, klopt ook niet. In 1755 gebeurt de eerste zware inbraak, geleid door de chirurgijn Kerckhoffs uit Herzogenrath. Hij is hier ook persoonlijk bij aanwezig.
De inbraak gebeurt bij de 30-jarige Joseph Wielders, die een herberg, winkel en boerderij op Ten Esschen houdt. De boerderij bestaat thans nog en ligt in de buurt van de autosnelweg Heerlen-Nuth bij de gelijkvloerse kruising op Ten Esschen. Het is de eerste boerderij links op de hoek van de wegen richting Heerlerheide-Kasteel Revieren. Pas 20 jaar later - Wielders is dan 50 jaar en woont te Overhoven - krijgt hij de gelegenheid zijn relaas over die bewuste nacht voor het Hooggerecht in Valkenburg te doen.
Het is oudejaarsdag 1755. Wielders gaat in de vroege ochtend met een vet varken op weg om het in Aken te verkopen. Hij beurt er tien rijksdaalders voor. Welgemoed keert hij naar huis terug. Het geld zit veilig in zijn broekzak opgeborgen. Joseph is vrolijk, want hij heeft een goede prijs voor het varken gekregen. In die stemming stapt hij het huis op Ten Esschen binnen. Zijn vrouw komt hem tegemoet. Zij vertelt hem, dat er een nieuwe gast in de herberg logeert. Iemand uit Brunssum, die zij tevoren nog nooit heeft gezien. Ook Joseph kent de man niet. Hij heeft zo'n goed humeur, dat hij er verder geen aandacht aan schenkt. Hij heeft honger en laat zich het avondeten goed smaken.
De onbekende man uit Brunssum wordt ook uitgenodigd aan tafel plaats te nemen. Na het eten wijst Joseph de man zijn kamer. De kamer is sober ingericht. Een kachel, die roodgloeiend gestookt is, en een ‘stroopaljas’ (strozak) vormen het interieur. De man is niet kieskeurig en legt zich meteen te slapen.
Joseph en zijn huisgenoten rommelen nog even in huis, maar begeven zich spoedig daarna ook naar hun kamers. Weldra is het doodstil in huis. Alleen de meid, Elisabeth Baumans, een dochter van Frans Baumans, is nog wak- | |
| |
ker. Zij doet nog wat verstelwerk in haar kamertje. Omstreeks 24 uur schrikt het meisje op. Ze hoort een vreemd geluid in huis. ‘Inbrekers’, flitst het door haar hoofd. Zij loopt voorzichtig naar de slaapkamer van Wielders. Zij schudt hem voorzichtig wakker en fluistert: ‘Meester, staat op. De dieven zijn in het huis’, waarop zij onmiddellijk het huis uitvlucht.
Joseph is meteen klaar wakker. Hij springt uit bed en grijpt de bijl, die hij uit voorzichtigheid altijd naast het bed heeft staan. De Bokkerijders zijn inmiddels de trap op gestormd en proberen de slaapkamer binnen te dringen. Joseph duwt de deur met alle kracht aan de andere kant dicht. De Bokkerijders zijn door hun aantal sterker. Ze beuken de deur en weten hem op een kier open te krijgen. Door de kier gooien zij een vloeistof naar binnen die Wielders op zijn hoofd krijgt. Het goedje brandt vreselijk. Het loopt Joseph in de ogen. In zijn angst, dat hij de Bokkerijders niet kan tegenhouden, schreeuwt hij tegen zijn vrouw: ‘Geefd mij de snaphaan (geweer) en de pistolen, ick sal de honden doodschieten’.
Zijn vrouw, die zes weken geleden een kind heeft gebaard, raakt echter in paniek. In plaats van haar man het geweer te geven, rent zij naar de tweede slaapkamerdeur. Deze deur geeft toegang tot de woonkamer en vandaaruit kan zij buiten komen. De vrouw wil op straat om hulp gaan roepen. Zij rukt de deur open. Maar de Bokkerijders zijn ook al in de woonkamer. Zij stuiven de slaapkamer binnen en grijpen de jonge vrouw vast. Zij is slechts gekleed in een dun nachthemd. Wielders merkt hoe de Bokkerijders achter zijn rug de kamer binnen komen. Hij gaat van de deur weg, werpt de bijl weg en slaat beide handen voor zijn ogen. De Bokkerijders vallen over hem heen. Joseph weet zich echter los te rukken en vlucht naar de schuur. Zijn vrouw is het ook gelukt uit de slaapkamer te komen. Zij rent naar buiten. Bij de koestal wordt zij echter door een andere bandiet opgevangen. Hij grijpt haar bij de borst en de keel. De bandiet rukt haar het gouden kruis af, dat zij met een lint om de hals draagt en trekt de muts van haar hoofd. Haar lange haren vallen tot ver over de schouders.
Een andere bandiet is de vrouw van achteren genaderd en slaat haar met een stok tegen haar rechterslaap. Zij valt bewusteloos tegen de grond. De bandieten pakken de vrouw bij haar haren en slepen haar door de ‘mistpoel’, die tot kniehoogte vol water staat, naar het huis terug. Door de keuken tot in de slaapkamer, voortdurend aan haar haren. Voor het bed laten de schurken de vrouw liggen. Een van hen zet een voet in haar nek en roept naar zijn complicen, dat zij hem koorden moeten geven om haar te knevelen. Er is echter zo'n chaos ontstaan,
| |
| |
dat niemand hem hoort. ‘Canaille, houd de mond’, brult de Bokkerijder, maar laat haar met rust.
Intussen is Joseph Wielders via de schuur op straat gekomen en begint luidkeels om hulp te roepen. De bandieten horen zijn geschreeuw en vuren twee keer op hem. De kogels treffen echter geen doel.
In het huis gaan de Bokkerijders als woestelingen te keer. Zij roven alles wat los en vast zit. Voor het Hooggerecht vertelt Joseph Wielders wat de bandieten allemaal meegenomen hebben: vijftig rijksdaalders, al het linnengoed en de kleren (‘ik had geen broek meer om aan te trekken’), suiker, thee, koffie, kruiden, garen en linten. Voor het tin en koper, dat Wielders in huis heeft, tonen de bandieten geen belangstelling.
Voor het Hooggerecht wordt ook duidelijk hoe het mogelijk was, dat de Bokkerijders zonder een raam of deur te forceren in huis gekomen zijn. De onbekende gast uit Brunssum blijkt namelijk ook lid van de bende te zijn. Hij is 's nachts opgestaan en heeft de deur van binnen open gemaakt.
Ondanks de chaotische toestanden tijdens de jaarwisseling op Ten Esschen heeft Wielders toch drie bandieten herkend, te weten Thomas Baumans, die hem nagelopen is en dreigde neer te schieten, Johannes Monen, bijgenaamd ‘den krommen Hans’ en Frans Willem Heuschen. Johannes Monen heeft twee huizen verder op Ten Esschen gewoond. Thans woont hij op de Eschkensberg in Hoensbroek. Johannes Monen is die nacht als luitenant van de bende opgetreden, want Joseph herinnert zich dat iemand riep: ‘Heer Leutenant, schiet ook’. Monen antwoordde daarop: ‘Het is mij nog geen tijd om te schieten’. Wielders herkent zijn vroegere buurman aan zijn stem.
De derde bandiet, die zich met zijn stem verraadt, is Frans Willem Heuschen uit Weustenrade. Als Joseph op straat geen hulp krijgt en bang is voor de kogels van de Bokkerijders, sluipt hij weer in huis terug en verstopt zich achter de huisdeur. Daar hoort hij hoe Frans Heuschen tegen een andere Bokkerijder zegt: ‘Houd mij de sack op om de suycker daarinne te schudden’. (Frans Willem Heuschen werd op 4 april 1775 op de Lommelenberg te Valkenburg opgehangen).
Het fraaiste stukje van onbeschaamdheid levert Johannes Monen. Twee of drie dagen na de overval gaat hij naar het huis van Wielders en vraagt hem of hij al weet, wie hem ‘soo ellendig bestolen hadde’. Het bloed van Wielders begint te koken als hij deze onbeschaamde vraag hoort. Hij antwoordt: ‘Wagt, houd wat stil, ik sal het dig aanstonds seggen’. Meteen grijpt hij naar de vuurtang, waarna Monen er spoorslags vandoor gaat.
De schepen Pelt van Heerlen komt daags na het gebeurde
| |
| |
De boerderij van Joseph Wielders heeft de woeste tijd doorstaan en wordt thans nog bewoond. De boerderij ligt op Heerlens grondgebied op Ten Esschen, vlak bij de gelijkvloerse kruising in de autosnelweg Heerlen-Geleen. Het is de eerste boerderij links van de wegen richting Heerlerheide - kasteel Revieren.
bij Wielders op bezoek. Hij luistert bedachtzaam naar het relaas. Op het verzoek van Wielders om de huizen van zijn buurmensen te doorzoeken gaat de schepen niet in. Zelfs niet als Wielders verklaart, dat hij in het huis van Johannes Monen en zijn buurman, ‘den toebaksman’, licht heeft zien branden, toen hij de straat op gevlucht was om hulp te halen. Toch komt niemand uit die huizen hem te hulp. Joseph is er van overtuigd, dat de schepen er kleren zal aantreffen, die bij hem gestolen zijn. Schepen Pelt blijft echter hardnekkig weigeren. (Jacob Rosen, bijgenaamd ‘den toebaksman’ werd in Thimister geboren. Hij was al lid van de eerste bende van de Bokkerijders. Hij handelde in tabak. Op 14 juli 1775 werd hij gearresteerd en op 17 augustus 1775 in Valkenburg opgehangen).
| |
| |
Het Hooggerecht van Valkenburg, waar Joseph Wielders de trieste gebeurtenissen van de oudejaarsnacht uiteenzette, bestond uit de leden J. Theod. van Craen, Wateler, J. Wintgens, mr. Peter van den Heuvel en A. Wilmar. Joseph Wielders is op verzoek van Luitenant drossaard mr. Vignon van het Land van Gulick voor het Hooggerecht verschenen.
De tweede bende van de Bokkerijders kende naast de kapitein een groot aantal onderkapiteins, die de verantwoording droegen voor de bendeleden uit een bepaalde streek. Zoals bij de meeste Limburgers nog bekend is was chirurgijn Joseph Heinrich Kerckhoffs uit Herzogenrath de grote leider. Op 28 februari 1753 keerde hij uit militaire dienst terug. Vrijwel onmiddellijk daarna werd hij kapitein van de Bokkerijders.
Aanvankelijk beschikte hij slechts over een beperkt aantal leden, ofschoon het op 31 december 1755 (de inbraak bij Joseph Wielders op Ten Esschen) al tot een respectabel aantal was gestegen. Ongeveer honderd man was bij deze inbraak met mishandeling betrokken. De onderkapiteins van Joseph Kerckhoffs waren keurig in afzonderlijke rayons verdeeld. Zo had de schoenmaker Baltus Kerckhoffs uit Merkstein, een broer van chirurgijn Joseph, de leiding over de leden van Ubach, Kerkrade, Herzogenrath en Merkstein. De vilder Nicolaas Herseler van Schrijversheide te Heerlen was de leider van bendeleden uit Heerlen, Heerlerheide en Schaesberg. De glazer Anthoon Bosch in de Heek (bij Valkenburg) had de leiding in Klimmen, De Heek, Valkenburg, Hulsberg Arendsgenhout en Schimmert. Het district van de glazer was het grootst. In de praktijk kwam het er op neer, dat de Bokkerijders uit bijna geheel Zuid-Limburg zijn bevelen dienden op te volgen. Zijn gebied was zo uitgestrekt, dat hij als onderkapitein, nieuwe onder hem staande leiders aanstelde.
Hendrik Akkermans uit Meerssen voerde zodoende de leden van Meerssen, Haesdal en Genhout aan, terwijl Walter Penders de verantwoordelijkheid droeg in Beek, Neerbeek, Elsloo en Stein.
Een van de topfiguren onder Kerckhoffs was verder de ontvanger van de tol, Herman Luyten uit Geleen. Hij had de leiding over de benden van Geleen en Schinnen. Caspar van Mechelen stond aan het hoofd van de Schinnerbende (bedoeld is Schin op Geul, Walem en Strucht), terwijl hij de bevelen van Herman Luyten en de glazer Anthoon Bosch moest opvolgen.
Anthoon Brassé van Margraten was leider van de bende van Margraten, Gulpen en Wijlre. Later woonde hij naast Caspar van Mechelen tegenover de kerk van Schin op Geul.
| |
| |
De binnenplaats van de boerderij, waar de Bokkerijders de echtgenote van Joseph Wielders bewusteloos hebben geslagen en haar aan de haren door de ‘mistpoel’ naar de slaapkamer hebben gesleept. De deur naast het hondje geeft toegang tot de slaapkamer, van waaruit Joseph en zijn vrouw geprobeerd hebben op straat hulp te halen.
Een van de kopstukken uit het land van 's Hertogenrade was herbergier Willem Ploum uit de beruchte herberg ‘De Vivat’. De herberg was gelegen tussen Merkstein en Ubach. Willem Ploum bood de Bokkerijders alle mogelijke diensten aan. Hij verborg vagebonden, kocht gestolen goed op en ging meestal te paard met de Bokkerijders op strooptocht. Na zijn dood - zijn leven eindigde aan de galg - werd de herberg op last van de schepenbank afgebroken. Volgens verklaringen van Hendrik Akkermans, die hij op de pijnbank aflegde, zou Jacob Ritzen uit Heerlen ook een ‘hoger geplaatste’ bij de Bokkerijders geweest zijn.
Bij de gewelddadige overval op het huis van Joseph Wielders op Ten Esschen waren onder meer Nicolaas Herseler, Frans Willem Heuschen, Johannes Monen, Jacobus Bosch en Joannes Cordewener uit Heerlen betrokken. Op de pijnbank verklaarde Frans Willem Heuschen, dat de overval op Ten Esschen de eerste misdaad was,
| |
| |
waaraan hij zich schuldig had gemaakt. Voor Jacobus Bosch was het ook de eerste diefstal die hij pleegde zoals hij eveneens op de pijnbank te Valkenburg verklaarde.
Jacobus Bosch had een ‘kromme’ voet. Op aanraden van de landsdokter mochten hem daarom op de pijnbank de ‘scheenschruiven’ niet opgezet worden. Hij werd onmiddellijk onder de stroppade gebracht. Jacobus was gehuwd met een dochter van Pieter Hendriks. Bij het proces van Jacobus ligt een acte van zijn 85-jarige moeder. In deze acte verklaart de oude vrouw, dat de eigendommen haar toebehoren. (De goederen van een veroordeelde werden door het gerecht verkocht om daarmee de gerechtskosten te betalen). Zij schrijft verder, dat in een maand tijd haar man en de vrouw van Jacobus zijn gestorven.
Door zijn ‘verteer’ heeft haar zoon haar veel verdriet bezorgd. Zonder dat zij het wist heeft Jacobus ook bij de koopman Roussaer 600 gulden en bij de Franse voorlezer Wellen uit Maastricht 200 gulden en 96 pattacons geleend. Om de door haar zoon veroorzaakte schuld te vereffenen had zij akkerland ter waarde van 1000 gulden moeten verkopen. Sedert de dood van haar man had haar zoon er 3000 gulden door gejaagd. Om aan alle schulden te voldoen moest zij nog eens 3 morgen land verkopen.
Bij de tortuur op 12 juni 1775 te Valkenburg zegt Jacobus Bosch van Arendsgenhout, dat de glazer Anthoon Bosch uit de Heek hem op het misdadige pad heeft gebracht. Hij ging toen nog naar school in Hulsberg. Om in Klimmen kermis te vieren gaf Anthoon Bosch hem een croon. Een jaar later hielp hij de glazer bij een metselkarwei toen deze hem vroeg: ‘Je moet eens mee gaan naar Ten Esschen, dan gaan we daar eens een kan bier drinken in een herberg en dan kun je die croon, die ik je het vorig jaar heb gegeven terug verdienen’. Op de bewuste avond was hij bij de glazer thuis gekomen. Er waren drie andere Bokkerijders aanwezig, de gebroeders Nijst, Stas en Gerard Paekbier. Om 21 uur ging het vijftal op weg naar Ten Esschen. Zij liepen langs den Crutsboom, het kalf en het kasteel Ter Vieren. Vandaar kwamen zij op Ten Esschen. Jacobus zag hier een grote menigte op straat staan. Hij schatte, dat er meer dan honderd mensen aanwezig waren. Op bevel van Anthoon Bosch moest hij met de drie andere complicen uit de Heek achter een heg, niet ver van het dorp, blijven wachten. Anthoon zei: ‘Ick moet daer in een huys wat geld gaen invorderen’. De glazer liet de mannen staan en haastte zich in de richting van het dorp. Terwijl het groepje achter de heg stond te wachten, kwamen verscheidene vreemde lieden langs. Zij wensten hen goedenavond en verdwenen in de richting van Ten Esschen.
Twee tot drie uur verstreken tot Anthoon Bosch zich
| |
| |
De huidige bewoners van de geteisterde boerderij op Ten Esschen, de familie Veldstra-Jacobs hebben in de gang een stuk balk opgehangen, dat van de zolder afkomstig is. In deze balk is een vrome wens van de eerste bewoners gekerfd om de boerderij voor onheil te bewaren. De balk is in 1738 bewerkt. Zeventig jaar later houden de Bokkerijders er op een beestachtige manier huis, de vrome wens ten spijt. De letterlijke tekst luidt: ‘Dit huis stat in Gots hant God beware voor fuir en brant Anno 1738 den 30 iunius i p lan Boest - Anna Vernau’.
| |
| |
weer bij de mannen achter de heg voegde. Hij zei: ‘Ick heb 't gene gekregen, waarom ick ben uytgeweest. Het is nu te laat om een kan bier te gaan drinken.’ Het vijftal ging terug naar de Heek, waar zij tussen twee en drie uur in de morgen arriveerden.
Nicolaas Herseler van de Schrijversheide te Heerlen was een gevaarlijke bandiet. Hij had veel diefstallen verzwegen en werd herhaaldelijk getortureerd. Tenslotte bekende hij ook de diefstal op Ten Esschen. Op deze tocht had hij zich gewapend met een knuppel en een zakpistool. Toen hij bij het huis van Wielders kwam was de voordeur reeds geopend. Verder kon hij geen inlichtingen geven, omdat hij, zoals hij zei, aan de deur op de uitkijk was gezet. Cobus Ritzen stond bij de buitenste deur, die toegang gaf tot de ‘misthof’, op wacht. De overige bandieten drongen het huis binnen en droegen alles wat zij konden vinden naar buiten. Bernhard Kempenaars en Driek Rosenboom droegen elk een pak, waarin winkelwaren, stoffen, linnengoed en kleren zaten. Bernhard en Driek konden de gestolen goederen in Aken verkopen. Nicolaas kreeg van Driek uit het straatje (Heerlerheide) voor zijn aandeel 5 shillingen. Hier liegt Nicolaas, want de pakken werden naar zijn huis op de Schrievershei gebracht en pas een week later door hemzelf in gezelschap van Hendrik Kreyten (Driek) en Bernhard in Aken verkocht. Nicolaas Herseler, die in deze serie nog vaker zal opduiken, werd op 10 november 1773 op de Heesberg te Heerlen geradbraakt.
Uit de bekentenissen van Bokkerijder Frans Willem Heuschen komt de justitie te weten, wie er zoal bij de overval op Joseph Wielders en zijn echtgenote betrokken waren. Hij noemde onder meer de namen van Paulus Drummen van Cardemig uit Retersbeek, Servaas Baumans uit Retersbeek, Joseph Kerckhoffs, Pieter Theunissen uit Valkenburg. Hij woonde op Capel (Strucht). Frans Heuschen kreeg voor deze diefstal twee copstukken in munten.
Volgens Joannis Cordewener uit Heerlen had een gedeelte van de bende zich aan de ‘Struyver’ verzameld, vanwaaruit zij naar Ten Esschen waren getrokken. Zij waren gewapend met stokken en ‘schietgeweer’, aldus Cordewener. Op de Kruysstraat moest hij op wacht gaan staan. Hij kon derhalve de juiste toedracht van de inbraak niet beschrijven. Wel wist hij, dat de Bokkerijders alles wat los en vast zat uit het huis van Wielders hadden meegenomen, zoals linnengoed, koper en tin, geld, vlees en tal van andere goederen. Men had hem verteld, dat er goed bier in het huis van Wielders te krijgen was. Van de ‘Horrebedor’ (Leonard Maas) uit Heerlen kreeg hij anderhalf copstuk.
|
|