Zij herinnert zich nog slechts, dat de eerste bandiet, die met een brandende kaars haar kamer was binnengedrongen, een wit-grauwe jas droeg en een zogenaamde ‘Wetterhaube’ op zijn hoofd had. (Een ‘Wetterhaube’ had het model van een tegenwoordige ijsmuts, die men onder de kin kon dichtknippen). Hij sprak ‘hoogduits’. Hoe de anderen gekleed waren en welke taal zij spraken had Beatrix in haar angst niet meer kunnen vaststellen. De 35-jarige naaister Elisabeth Salden kan het gerecht nadere details over de kleding van de bandieten vertellen. Zij wordt door 3 man in haar slaapkamer overvallen. Een van hen heeft een brandende lamp bij zich. Hij draagt een bruine muts, die hij om zijn hals heeft dicht geknoopt, en een wit-grauwe jas. Hoe de twee andere mannen gekleed zijn kan Elisabeth in het duister niet onderscheiden. Zij weet wel met zekerheid, dat de mannen geen kielen aan hebben. De man, die haar knevelt, vraagt zacht in ‘hoogduits’, waar zij haar geld bewaart. Als zij vertelt, dat zij geen geld heeft, laat de man haar met rust. Na enige tijd komt de huishoudster bij haar en snijdt de koorden om haar handen en benen los.
Uit de verklaringen van de Bokkerijders Erke (Arnold) Erkens van Beek blijkt, dat met zekerheid leden van de tweede bende bij deze misdaad betrokken zijn. Hij schildert de gebeurtenissen op de pijnbank als volgt: Tegen het vallen van de avond trekken zij vanaf het Wolfendt uit Beek; over de heide waar een groot aantal complicen zich bij hen voegt, trekken zij naar Grevenbicht. Op bevel van Martin Le Gros, alias de Waal, moet Erke Erkens op de uitkijk gaan staan, drie huizen van de pastorie verwijderd. Als er onraad dreigt moet hij fluiten. De anderen hebben toen bij de pastoor ingebroken. Erke heeft de bewoners van de pastorie om hulp horen roepen en later verneemt hij, dat de pastoor dood is. Nadat hij ongeveer een uur op wacht heeft gestaan, wordt hij door de Waal van zijn post afgeroepen. Hij heeft toen gezien hoe de bandieten pakken uit de pastorie droegen. Voor zijn aandeel krijgt hij van Martin Le Gros 13 shillingen.
Volgens de overlevering kan de pastorie, die vroeger een strooien dak had en op de zgn. Pannesheuvel lag, nooit meer door het vuur verwoest worden.
In de aangrenzende huizen is al eens brand uitgebroken, maar de pastorie zou niet kunnen branden, omdat er een pastoor is vermoord. De overlevering wil ook, dat de huishoudster Beatrix gehoord heeft, dat een van de bandieten riep: ‘Molt den pastoor’. (Het woord mollen is bargoens en betekent doden. Nu, na 220 jaar, wordt het woord mollen nog altijd in Grevenbicht gebruikt).
In Grevenbicht doet ook het verhaal de ronde, dat een boerenknecht in het Voelwammus te Nattenhoven 's morgensvroeg toen hij de oven stookte en naar buiten ging