| |
| |
| |
IX
De Bokkerijders hebben onder leiding van Mathias Ponts ruim veertien jaar lang ongestoord hun wandaden kunnen bedrijven. De justitie van Merkstein lukt het uiteindelijk een waardevolle vangst te doen, die leidt tot het bijna volledig uitroeien van de bende, zowel in het land van Valkenburg, 's Hertogenrade, Gulick en Gelderen.
De rijke boer Johannes Frijns uit Bardenberg krijgt in januari 1741 bezoek van de Bokkerijders. Hij is er niet zo erg gelukkig mee, want de bandieten dringen op vier plaatsen tegelijk zijn huis binnen en ontvreemden waardevolle goederen.
Zo veranderen boter, levensmiddelen, schoenen, kleren en linnengoed van eigenaar. De bewoners merken pas iets van de inbraak als zij de volgende morgen hun ogen open doen. Nauwelijks twee maanden later, in maart 1741, heeft boer Frijns de Bokkerijders opnieuw in huis.
De bewoners slapen ook nu zo vast, dat de Bokkerijders ongestoord hun gang kunnen gaan. De buit is deze keer nog groter. Ondanks het feit, dat niemand iets gehoord of gezien heeft, valt al spoedig de verdenking op de gebroeders Joannes en Peter Douven. De broers wonen op de Hosterd (Hofstad bij Nievelstein). Joannes Douven is enige tijd geleden bij boer Frijns als houthakker in dienst geweest. Joannes is gehuwd met Anna Barbara Pennaerts, een dochter van de beruchte Bokkerijder Joannes Pennaerts en zijn vrouw Gertrudis Dautzenberg.
Geheel onverwacht doet de schout van Merkstein in de nacht van de 9e juli 1741 een huiszoeking bij de familie Douven. De vrouw van boer Frijns, die de schout vergezelt, herkent enkele goederen, die uit haar huis zijn weggehaald. Johannes Douven en zijn vrouw Anna begaan de grootste domheid van hun leven. In paniek willen zij nog enkele goederen onder hun kleding verbergen. Gerichtsbode Kelleter ziet de verdachte bewegingen van het echtpaar. Hij visiteert beiden en haalt de goederen onder hun kleding vandaan. Voor de schout zijn deze feiten voldoende om Joannes, Peter en Anna aan te houden.
Nog dezelfde nacht worden zij in het kasteel te Herzogenrath opgesloten. Voor de rechters probeert Anna nog te redden, wat er te redden is. Zij vertelt het smoesje, dat zij de goederen van haar buurman Joseph Brouwers heeft gekocht. Omdat ze in de gaten heeft gekregen, dat het
| |
| |
gestolen waar betreft, wil ze die goederen toch niet kwijt raken. Ze heeft ze immers betaald.
De schout gelast nu een huiszoeking bij Joseph Brouwers en ook daar vindt men goederen van boer Frijns. Joseph Brouwers heeft al lang lont geroken en om niet hetzelfde lot te ondergaan als zijn buurman heeft hij bijtijds het hazepad gekozen.
Uit de verhoren van de drie arrestanten blijkt, dat Anna de grote stimulatrice van de misdrijven is geweest. Peter Douven verklaart, dat hij wel vijftig keer door Anna is aangespoord op het dievenpad te gaan. Anna is in Bardenberg geweest en heeft gezien, dat er bij boer Frijns het een en ander te halen is. Anna is in een milieu van misdaad opgegroeid. Haar vader en broer Nicolaas zijn beruchte Bokkerijders, die naast de kerk en de pastoor in Mariënberg een huis bewonen. Anna heeft ook haar man Joannes vaak verweten, dat hij geen poging doet zich door middel van diefstal te verrijken. Het dagelijkse gesprek in huize Douven draait altijd om hetzelfde onderwerp. ‘Waart gij niet te voul om uyt te gaan stelen, alsdan hadden wij broodt in het huys’. Een opmerking, die bij Anna vooraan in de mond ligt.
Op de pijnbank tenslotte geven Joannes en Peter toe, dat zij de diefstal bij boer Frijns hebben gepleegd. In de gevangenis wachten zij op hun berechting. In die tijd horen zij, dat hun neef Peter Douven uit Kerkrade en hun buurman Joseph Brouwers een geslaagde ontvluchtingspoging hebben gedaan.
Voor de beide broers is dit voldoende om deze twee mannen, getrouw aan de Bokkerijderseed, slechts als medeplichtige te verraden. De volledige ontdekking van de bende wordt hiermee nog even uitgesteld, want straks zal blijken dat juist neef Peter de man is, die een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het oprollen van de bende.
De justitie verkeert tot dat ogenblik nog in de veronderstelling, dat het hier om een individuele diefstal gaat. Zij maakt korte metten met de aangeklaagden. Nog geen maand na hun arrestatie, op 8 augustus 1741, worden Joannes en Peter Douven opgehangen. Anna wordt voor eeuwig verbannen. Doet zij toch een poging terug te keren, dan sterft zij onmiddellijk aan de galg.
Het vonnis van de gebroeders Douven maakt bijzonder weinig indruk op de Bokkerijders. In de nacht voor de terechtstelling presteren zij het zelfs om vlak in de buurt bij Joannes Thoeren te Ritzerfeld in te breken en de bewoners op een beestachtige manier te mishandelen. De vrouw van Joannes Thoeren, Agnes Eygelshoven, wordt hierbij gekneveld, geslagen en met strofakkels zo lang geroosterd tot zij de plaats van het geld aanwijst.
Mathias Ponts is degene, die zich bij deze taferelen in beestachtigheid onderscheidt. Met deze inbraak willen de
| |
| |
Bokkerijders laten zien hoe zeker zij zich voelen. In hetzelfde jaar begaan zij hun grootste misdrijven.
Na een jaar keert neef Peter Douven naar Kerkrade terug. Hij verkeert in de mening, dat de bui overgetrokken is en hij weer in pais en vree te werk kan gaan. Hij vergist zich echter deerlijk. Prompt wordt hij aangehouden en opgesloten in het kasteel te Herzogenrath.
Het einde van de eerste bende van de Bokkerijders is hiermee aangebroken.
Peter Douven is op de Kaffeberg bij Chèvremont geboren. Op het moment van zijn arrestatie is hij 25 jaar. Sinds 2½ jaar is hij gehuwd met Maria Catharina Crijns uit Kerkrade. Samen met zijn vrouw oefent hij het vak van wolspinner uit. Enige tijd geleden heeft hij samen met de geëxecuteerde Peter Douven bij een graaf op de hof Rouwenhof te Strijthagen gewerkt. Gedurende zijn vlucht heeft hij in Maastricht bij Christiaan Kicken in Scharn als paardeknecht gewerkt. Over de bende wil Peter Douven in eerste instantie niets los laten.
Op de pijnbank slaat hij echter door. Hij onthult de geheimen van de bende en noemt Nicolaas Peters (het Blokmanneke van de Groenstraat) als complice. Na deze bekentenis wordt het Blokmanneke onmiddellijk in hechtenis genomen.
Op 8 januari 1743 kent de justitie meer dan honderd leden van de Bokkerijders. De namen heeft het Blokmanneke allemaal losgelaten. In de middaguren van de 8ste januari beginnen de arrestaties. Een van de eerste arrestanten zijn Andries Consten en zijn halfbroer Willem Quaedtvliegh uit Chèvremont. De verbannen Anna Pennaerts heeft tegen alle waarschuwingen in toch haar neus in deze contreien laten zien. Zij belandt op 28 februari voorgoed in de cel. Het Blokmanneke is in zijn belastende verklaringen niet meer te stuiten.
Hij verraadt complicen uit Kerkrade, Heerlen, Schaesberg, Hoensbroek, Schinnen, Ubach, Merkstein, Nieuwstadt, Echt, uit het Land van Ter Heyden en het Guliks gebied.
De justitie van Ubach, onder wier jurisdictie het Blokmanneke staat, brengt de immense sneeuwbal aan het rollen. Zij stuurt dagvaardingen naar de diverse rechtbanken. Dagelijks worden her en der in dit gebied arrestaties verricht. Ook de kopstukken de herbergier Joannes Vincken van Merkstein en de vilder Mathias Ponts uit Hoensbroek vallen in handen van de justitie. ‘De Vinck’ geeft zich echter niet zo vlug gewonnen. Hij weet uit de gevangenis in het kasteel van Herzogenrath uit te breken. Hij vlucht naar Luik, leeft nog enige tijd in vrijheid, maar wordt dan ook opgepakt en sterft aan de galg.
Anna Pennaerts laat zich bij het noemen van andere ben-
| |
| |
| |
| |
deleden niet onbetuigd. Op de pijnbank zorgt zij er voor, dat de justitie nieuwe bendeleden leert kennen. Op 31 augustus wordt zij aan dezelfde galg opgehangen, waaraan haar man Joannes Douven kort geleden de dood heeft gevonden. De arrestaties, folteringen en terechtstellingen nemen nu in volle hevigheid toe. De justitie is bijna twee jaar lang intensief bezig de Bokkerijders op te ruimen. Met de regelmaat van de klok sterven Bokkerijders aan galgen, die op tal van plaatsen in dit gebied voor dat speciale doel worden opgericht. Op de Heesberg in Heerlen heeft men zelfs twee galgen nodig om zo effectief mogelijk te werken. In Kerkrade worden 35 Bokkerijders opgehangen en in Schaesberg sterven er 16 aan de galg.
In 1745 keert de rust weer enigszins terug. De bende is echter nog niet helemaal uitgeroeid, zelfs niet in de vuurhaard, het land van Herzogenrath. Velen weten de galg te ontkomen. Ondanks dat is de lijst van Limburgers, die als Bokkerijders aan de galg sterven indrukwekkend te noemen. De lijst namen, die wij nu laten volgen, is niet volledig. De Bokkerijders uit de plaatsen, die buiten de provincie Limburg liggen, worden niet genoemd. Voor de goede orde rangschikken wij de gehangenen naar de plaats, waar hun galg heeft gestaan.
| |
Ubach over Worms
Op 10 september 1743 werden twaalf Bokkerijders terecht gesteld. In de processtukken worden uit dit district 17 personen genoemd. De gehangenen zijn:
Christoffel Kleynen uit de Groenstraat. Hij was gehuwd met Cornelia Beuckers. |
Catharina Bemelmans uit Hoensbroek. Zij is op 22 maart 1688 geboren. Op 1 augustus 1734 trouwde zij met de Bokkerijder Nicolaas Elven uit de Rötsch. |
Nicolaas Peters, alias het ‘Blokmanneke’. Hij is op 7 december 1700 in Kunrade geboren. Op 15 oktober 1734 huwde hij met Odilia Frijn uit Kunrade. Hij bewoonde een huis in ede Groenstraat. |
Odilia Frijns, de echtgenote van Nicolaas Peters. |
Maria Peters, 18 jaar oud. Zij is een dochter van het echtpaar Nicolaas Peters en Odilia Frijns. Het meisje werd gebrandmerkt en voor eeuwig verbannen uit de bank Ubach. |
Joannes Korvers uit de Groenstraat. |
Leonard Erens uit de Groenstraat. |
Renier Wulken uit Over-Broekhuizen (bij Rimburg). |
Gabriel Bruhl uit Over-Broekhuizen. |
Anna Werden uit de Groenstraat. |
Jacob Triebels. |
Jacob Hanssen uit de Nachtigaal Groenstraat. |
Nicolaas Hansen, een broer van Jacob. |
| |
| |
| |
Eygelshoven
Vijf Bokkerijders werden aangehouden, niemand hoefde de gang naar de galg te maken. De Bokkerijder Alexander Ross werd pas bij de tweede bende gevonnist. De namen van de arrestanten zijn Simon Römgens, Gerard Jungschlaeger, Simon Ghijsen, Alexander Ross en Joannes Nelissen.
| |
Kerkrade
Op 9 oktober 1743 stierf een groot aantal Bokkerijders aan de galg te Chevremont. De gehangenen zijn:
Andries Consten, geboren te Alsdorf. Hij woont bij zijn moeder Gisbertha Herpers te Chèvremont. Hij is 36 jaar geworden. Kort voor zijn arrestatie is hij soldaat en ingelijfd bij het garnizoen, dat in Maastricht ligt. |
Willem Quaedtvlieg, een halfbroer van Andries Consten. |
Anthoon Quaedtvlieg, een zoon van Willem. |
Arnold Souren uit Chèvremont, een buurman van Andries Consten. |
Joannes Moulen (33), onderkapitein van de bende. Hij woont in de Wijngracht te Kerkrade. Hij is van beroep mijnwerker op de Bostrop. Hij is gehuwd met Anna Catharina Ritzerveld. |
Christiaan Kerckhoffs (48) uit Chèvremont. Van beroep is hij hoefsmid. Hij is gehuwd met Catharina Schmetz. |
Willem Kerckhoffs, geboren te Simpelveld. Op 31 januari 1737 huwde hij met Anna Catharina Schiffeler te Kerkrade. |
Christiaan Kerckhoffs (45) een broer van Willem. Hij was gehuwd met Ida Vinken. |
Joannes Vinken, woonde in de Wijngracht te Kerkrade. Hij was een zoon van Areth Vinken. Op 13 augustus 1736 lauwde hij met Maria Ploum. Van beroep is hij bakker en kolengids (kolenhandelaar). |
Willem Bock (32), geboren te Merkstein. Een van de taaiste Bokkerijders. Hij bekende zijn wandaden op de pijnbank. Hij heeft 18 jaar lang in Kerkrade gewoond. Zijn beroep: mijnwerker. Hij was gehuwd met Gertrudis Lenaerts uit Kerkrade. Zijn vrouw stierf al op zeer jeugdige leeftijd in 1738. |
Mattys Creuwen (29). Hij was vrijgezel en woonde aan de Vierenschat (Terwinselen-Onderspekholz). Zijn beroep was smid. |
Nicolaas Pelsers is van beroep kleermaker. Hij was gehuwd met Anna Maria Arnoldi uit Heerlen. |
Joannes Onversagt uit Bleijerheide. |
In de processtukken van Kerkrade worden 76 bendeleden genoemd, waarvan er 36 geëxecuteerd werden. De andere
| |
| |
Bokkerijders uit Kerkrade, die niet aan de galg te Chèvremont zijn gestorven, zijn:
Wilhelm Bahnen (30), geboren te Merkstein. Hij woonde in Kerkrade. Hij was van beroep mijnwerker op de Bostrop. Op 6 juli 1743 werd hij gearresteerd en opgesloten in het kasteel te Herzogenrath. Hij wist uit de gevangenis te ontsnappen en vluchtte naar Gelderen. In Gelderen meldde hij zich bij de commandant van de vesting en werd soldaat. Hij werd ingedeeld bij de infanterie onder kolonel Kroecher. In december 1743 werd zijn uitlevering gevraagd en in 1744 werd hij weer opgesloten in het kasteel te Herzogenrath. Hij werd ter dood veroordeeld. Vermoedelijk is hij begin maart opgehangen. |
Leonard Vrancken (40) was smid. Hij woonde aan de Vierenschat te Onderspekholz en was gehuwd met Maria Ritzerveld. Hij stierf aan de galg te Onderspekholz.
De galg van Onderspekholz-Spekholzerheide stond vlak achter de vroegere marechausseekazerne. Het gebouw staat er nog. Op 28 januari 1745 is hier een groot aantal Bokkerijders gestorven. Behalve Leonard Vrancken waren dit: |
|
Nicolaas Werren, geboren in Chèvremont. Hij woonde te Onderspekholz. |
Jacob Creuwen, woonde te Spekholzerheide. |
Matthias Crombach, geboren te Spekholzerheide. Hij was een zoon van Joannes Crombach. Hij was van beroep wolwever, had enige jaren in Aken gewerkt en was vervolgens soldaat in het Hollandse leger. Hij huwde in 1740 met Maria Anna Hilgers uit Kerkrade. Hij bekende zijn misdaden al op de pijnbank op 1 okt. 1743. |
Merten Scheeren, een broer van de vrouw van de beruchte veldbode van Drievogels, Joannes Kersten. Hij was de laatste, die in de bank Kerkrade werd terechtgesteld. |
Matthias van den Hoff, een zoon van Hendrik van den Hoff. |
Matthias van den Hoff, een zoon van Merten van den Hoff. |
Joannes Augenbroe uit Spekholzerheide. Hij werd op 28 september 1743 gearresteerd. Op 25 november 1736 huwde hij met Maria Catharina Theilen. Hij woonde in der Wiebig (Gracht-Spekholzerheide). |
Johannes Rehaan, naaldenmaker. Hij woonde in de Kalbert (aan de Drie Vögel). Hij was gehuwd met een zus van de gebroeders Kersten, Anna Maria Kersten. |
Michiel Kersten, woonde aan de Gracht te Spekholzerheide. Op 26 mei huwde hij met Gertrudis Crombach. Hij was een broer van Joannes Kersten, de beruchte veldbode. |
| |
| |
Christiaan Geilen werd te Sippenaken (België) geboren. Hij woonde in Kaalheide (‘in het hangen van de Kaalheiderberg’) aan de rechterkant van de weg, richting Kerkrade. Zijn buurman was de Bokkerijder Joannes Mertens. Zijn beroep was ‘moutheuvelsvänger’ (mollenvanger). Hij werd op 16 december 1743 op de Nullanderberg te Kerkrade terechtgesteld. |
Anna Barbara Barwasser, een stiefdochter van de mollenvanger Christiaan Geilen uit Kerkrade. Zij huwde op 23 september 1742 in Kerkrade met de soldaat Wilhelm Thielen uit Hamm. Het huwelijk duurde slechts een jaar, want op 16 december 1743 werd Anna op de Nullanderberg onthoofd. |
Johannes Esser, uit Kerkrade. Hij stierf aan de galg. |
Baltus Wevels, werd op 7 mei 1710 in Kerkrade geboren. Op 4 oktober 1744 huwde hij met Thecla Vincken. Hij woonde op de Kohlberg. Met Anna Rutten had hij een onwettig kind, dat in 1732 werd geboren. Baltus werd opgehangen. |
Laurens Rheimkens was gehuwd met een dochter van de veldbode Joannes Kersten aan de Drie Vögel. Hij werd opgehangen. |
Jacob Crombach was smid aan de Graaf. Hij werd opgehangen. |
Caspar Hoogkirchen (41), werd geboren te Keulen-Deutz. Sinds 1725 woonde hij te Kohlberg in Kerkrade. Hij was gehuwd met Anna Cremers. Zijn beroep: kolengids en bakker. Hij werd opgehangen. |
Jannes Stepkens, mijnwerker op de Bostrop. Hij was gehuwd met een zus van Anna Rutten. Hij werd opgehangen. |
Anna Rutten (40), woonde te Kohlberg. Zij werkte aan de ‘brikken’ en soms op de ‘kool kuylen’. Zij was ongehuwd en had in 1732 met Bokkerijder Wevels een onwettig kind gekregen. Zij werd op 28 januari aan de galg te Spekholzerheide opgehangen. |
Peter Haan, opgehangen. |
Simon Offermans, uit Kohlberg. Opgehangen. |
Johannes Worms, uit Kohlberg. Opgehangen. |
| |
Schaesberg
In de processtukken van Schaesberg worden 45 bendeleden genoemd. Hiervan werden er 19 geëxecuteerd. De galg van Schaesberg stond ten noord-westen van de Lichtenberg. De plek heet thans nog ‘aan het galgenbeumke’. In latere jaren werd er een windmolen gebouwd. De molen is thans ook verdwenen. Op 16 september 1743 stierven elf Bokkerijders op de gerechtsplaats te Schaesberg. Hun namen zijn:
Peter Caspar ter Koning, op 31 juli 1716 in Schaesberg
|
| |
| |
geboren. Hij was een zoon van Joannes Ter Koning en Anna Veronica Janson. In 1741 huwde hij met Maria Muris van Scherpenseel. Zijn vrouw was een dochter van Peter Muris, het borstelenmanneke van Scherpenseel. Peter Ter Koning werd op 15 juni 1743 gearresteerd. Hij had de bijnaam: ‘De koning van den Scheid’. Tijdens zijn gevangenschap op het kasteel te Schaesberg schreef hij het zogenaamde Nederlandse Bokkerijderslied. Hij was een van de grote verraders van de eerste bende. Hij noemde meer dan 100 namen van complicen. Hij werd verbrand aan het galgenbeumke. |
Michiel Arets, was gehuwd met Mergen Arets uit Schaesberg. Hij werd op 21 juni 1743 aangehouden en opgesloten in het kasteel te Schaesberg. Hij werd verbrand. |
Servaas Arets, op 4 september 1718 geboren te Schaesberg. Hij was een zoon van Michiel Arets. Hij huwde met Maria Melskens, een zus van de Bokkerijder Herman Melskens. Hij werd op dezelfde dag als zijn vader gearresteerd. Hij werd opgehangen. |
Joannes Dircks, bijgenaamd ‘Den Dok’, geboren te Nieuwenhagen. Hij woonde vanaf 1733 in Schaesberg. Hij was gehuwd met Gertrudis Arets, een dochter van Michiel Arets en Mergen Arets. Hij werd gevierendeeld. |
Mergen Arets, de vrouw van Michiel Arets. Zij werd op 19 juli 1743 aangehouden. Zij kreeg een uitzonderlijk zware straf: zij werd geradbraakt. De vrouw kreeg deze straf, omdat zij bijgestaan door haar schoonzoon ‘Den Dok’, haar eigen dochter Christina had gewurgd. De vrouw kwam tot deze gruwelijke daad omdat Christina een onwettig kind verwachtte van ‘Den Dok’. |
Hendrik Pötgens, ongehuwd, van beroep azijnhandelaar. Hij werd op 6 juli 1743 aangehouden en op 16 september opgehangen. |
Willem Peuskens, op 12 januari 1717 gehuwd met Catharina Moor uit Nieuwenhagen. Hij werd op 6 juli 1743 gearresteerd. Hij stierf aan de galg. |
Joannes Muyters, geboren te Caumer in Heerlen, van beroep handelaar. Hij woonde sinds 1731 te Schaesberg. Hij werd op 6 juli 1743 gearresteerd. Hij was gehuwd met Catharina van den Esschen. Hij werd verbrand. |
Peter Caspar Muyters (17), azijnhandelaar. Hij stierf aan de galg. |
Joannes Dirxs (50), geboren te Schinveld. Sinds 1728 woonde hij in de Kamp-Lichtenberg te Schaesberg. Hij was gehuwd met Maria Hanssen. Hij werd verbrand. |
Leonard Degens geboren te Heerlen. Op 31 januari 1741 huwde hij met Gertrudis Werry te Schaesberg. Hij werd opgehangen. |
Op 21 oktober 1743 werden de gruwelijke tonelen aan de
| |
| |
gerechtsplaats te Schaesberg voortgezet. Nu vinden acht Bokkerijders er de dood. Hun namen zijn:
Anthoon Crijns van beroep wever. Hij werd op 31 juli 1743 aangehouden. Hij woonde te Palemich onder de gemeente Schaesberg. Hij werd opgehangen. |
Renier Crijns, een broer van Anthoon Crijns. Hij was eveneens wever. Op 4 september 1731 huwde hij met Elisabeth Frederichs. Het echtpaar woonde op de berg te Palemich. Hij werd opgehangen. |
Willem Wilms (35), geboren te Scherpenseel (Dld.), zijn beroep: dagloner en brandewijnbrouwer. Hij was gehuwd met Elisabeth Ketels uit Palemich. Hij werd op 1 augustus 1743 gearresteerd en stierf op dezelfde dag als de andere zeven Bokkerijders aan de galg. |
Anthoon Haselier, op 6 september 1719 in Merkelbeek geboren. Hij was een zoon van Matthias Haselier en Maria Jeurissen. Op 29 oktober 1733 huwde hij met Geertruid Peuskens te Schaesberg. Van beroep was hij messenkoopman. Zijn bijnaam was: ‘De Schrout’ (kalkoen). Op 17 augustus werd hij gearresteerd. Hij stierf aan de galg. |
Alexander van den Hoff, op 8 december 1700 in Schaesberg geboren. Op 31 juli 1732 huwde hij met Odilia Beckers te Schaesberg. Zijn beroep was messencremer en zijn woonplaats op de Lichtenberg. Hij werd opgehangen, nadat hij op 1 augustus 1743 was gearresteerd. |
Herman Cornips (19) messenkoopman. Hij was een zoon van Nicolaas Cornips en Catharina van Aust. Hij was vrijgezel. Op 17 augustus 1743 aangehouden, stierf hij aan de Schaesbergse galg. |
Willem Peuskens, werd op 6 juli 1743 aangehouden. Hij wist echter uit zijn gevangenis te ontsnappen. De justitie kon hem niet berechten, want hij bleef tot zijn natuurlijke dood onvindbaar. |
Hendrik Pleytzers, wist ook te ontsnappen en zich voor de duur van zijn leven te verbergen. |
Gielis Vreuls, droeg de bijnaam ‘Het Ventje’. Zijn beroep was ‘haarsnijder’. Hij woonde aan de poel bij de ‘Eenweyde’ te Schaesberg. Na zijn arrestatie wist hij uit het kasteel te Schaesberg te ontsnappen. De justitie van Gulick achterhaalde hem echter en bracht hem aan de galg ter dood. |
Peter Heuts (17), de vierde Bokkerijder, die uit het kasteel Schaesberg kon uitbreken. Hij stierf aan de galg te Gangelt (Dld.). |
| |
Heerlen
De processtukken van de Bokkerijders van Heerlen zijn allemaal verdwenen. Het is zodoende onmogelijk om bij- | |
| |
zonderheden te vermelden over hun arrestatie, terechtstelling, tortuur en dergelijke. Uit processtukken van andere banken is gebleken dat er in Heerlen 27 Bokkerijders uit de eerste bende woonden. Hiervan werden er 16 terechtgesteld. De overigen zijn gevlucht of konden wegens gebrek aan bewijs niet vervolgd worden.
Joannes Kersten, geboren op de Gracht-Spekholzerheide. Op 21 oktober 1719 huwde hij met Maria Scheeren van de Drie Vögel. Hij was een broer van de Bokkerijder Michiel Kersten, die op 28 januari 1745 in Onderspekholz werd opgehangen. Joannes werd op 26 juni 1743 gearresteerd en opgesloten in de gevangentoren van Heerlen. Enkele dagen later werd hij overgebracht naar Valkenburg. Daar werd hij op ‘den Landhuyze van Valkeborg’ ingesloten. Op 12 mei 1744 stierf hij aan de galg op de Heesberg te Heerlen. |
Maria Scheeren, de echtgenote van Joannes Kersten. Zij werd op 27 juni 1743, een dag na haar man, aangehouden. Bij haar arrestatie deed zij nog een poging te vluchten. Een schot met een pistool bracht haar echter tot staan. Zij werd in Valkenburg opgesloten. Op dezelfde dag als haar man stierf zij aan de galg op de Heesberg. |
Christiaan Neander, geboren te Coblenz (een gehucht van Heerlerheide). Op 24 oktober 1728 huwde hij met Maria Vernaus. Hij droeg de bijnaam: ‘de zoon van de Coblenzer’. (Coblenz heet eigenlijk Couvelens, maar het volk heeft het verbasterd tot Coblenz). Christiaan werd op 5 september 1743 gearresteerd en twee dagen later opgesloten te Valkenburg. Op 12 mei 1744 werd hij in Heerlen opgehangen. |
Joannes Hellewig, droeg de bijnaam ‘de oude Vanensmid van Heerlen’. Zijn beroep was bedelaar en hoefsmid. Hij woonde op de Akerstraat te Heerlen. (Een vanensmid was tot het einde van de eerste wereldoorlog een hoefsmid, die in militaire dienst werkte). Joannes was gehuwd met Elisabeth Kreiten uit Heerlen. Na het overlijden van zijn vrouw huwde hij op 21 februari 1740 voor de tweede keer met Sophia Beckers. Zijn tweede echtgenote was de weduwe van Leonard Bruls uit Robroek-Heerlerheide. Hij werd op 12 mei 1744 in Heerlen opgehangen. |
Nicolaas Souren, woonde in de Caumer in Heerlen. Hij werd op 1 augustus 1743 aangehouden en in Valkenburg opgesloten. Op 12 mei 1744 stierf hij aan de galg te Heerlen. |
Herman Senden, op 26 april 1683 in Voerendaal geboren. Op 26 januari 1716 huwde hij met Jasperina Pijls uit de Koningsbeemd te Heerlen. Op 1 augustus 1743 werd hij gearresteerd en ingesloten te Valkenburg. Op 3 juli 1744 stierf hij in de gevangenis. Het verzoek van Jas- |
| |
| |
| |
| |
perina Pijls het lijk van haar man te mogen begraven, willigde de justitie in. |
Joannes van den Esschen, werd op 1 augustus 1743 gearresteerd en overgebracht naar Valkenburg. Hij woonde aan de Locht in Heerlen. Hij stierf op 30 juni 1744 in de gevangenis te Valkenburg. Zijn lijk werd aan zijn vrouw afgestaan en op 2 juli 1744 begraven. |
Joannes Oberjé, droeg de bijnaam ‘De zoon van het Welsch Wijfken’. Hij werd op 1 augustus 1743 gearresteerd en naar Valkenburg overgebracht. Op 7 oktober 1742 was hij met Anna Catharina Wetzels gehuwd. Op 27 juli 1744 was zijn proces nog niet geëindigd. Na november 1744, de exacte datum staat niet vast, werd hij in Heerlen opgehangen. |
Joannes Vincken, droeg de bijnaam ‘De Fleck’. Hij werd geboren te Weustenrade onder de gemeente Klimmen. Hij werd op 1 augustus 1743 gearresteerd. Hij was soldaat. Na november 1744 werd hij in Heerlen opgehangen. |
Hendrik Gerrits, bijgenaamd ‘Selp Jannekens zoon’ werd gearresteerd op 1 augustus 1743. Hij werd te Valkenburg ingesloten. Hij werd na november 1744 opgehangen. |
Peter Douven, werd op 4 december 1743 aangehouden en in de gevangenis van het oude gemeentehuis te Maastricht opgesloten. Zijn bijnaam: ‘Den schelen soldaat van Heerlen’. Hij was soldaat in het Hollandse leger en was bij zijn arrestatie gelegerd in het garnizoen van Namen (België). Hij woonde aan de veemarkt te Heerlen. Vermoedelijk werd hij begin maart 1744 in Heerlen opgehangen. |
Stefanus Voncken, woonde in de Uilegats te Heerlen, waar hij herbergier was. Hij was in Ubachsberg geboren. Op 17 februari 1731 trad hij met Elisabeth Cornips uit Heerlen in het huwelijk. Toen hij er lucht van kreeg, dat de justitie van plan was ook hem te arresteren, vluchtte hij op 1 maart 1744 naar Luik. Daar werd hij echter een dag later gegrepen en opgehangen. |
Willem Hoenen, woonde te Schandelen in Heerlen. Hij huwde op 6 oktober 1720 met Odilia Doutzenberg uit Heerlerheide. Hij vluchtte naar Luik, waar hij opgepakt werd toen in gezelschap van Steven Voncken. Over hem is bekend, dat hij op 2 maart 1744 nog in de Luikse gevangenis zat. In begin november van dat jaar zat hij in de cel te Heerlen. Op de pijnbank bekende hij op 17 november zijn misdrijven. Na december 1744 werd hij op de Heesberg te Heerlen opgehangen. |
Peter Arnoldi, bijgenaamd ‘Den snacken Peter’, werd op 4 augustus 1743 gearresteerd. Hij belandde in de cel te Valkenburg. Peter was twee keer getrouwd. De eerste keer huwde hij op 4 november 1708 met Maria Wetzels,
|
| |
| |
de tweede keer werd Sibilla Heynen op 12 oktober 1738 de gelukkige bruid. Peter werd aan de galg te Heerlen opgehangen. |
Hendrik Meyers, woonde in de Plaarstraat te Heerlen. Hij droeg de bijnaam ‘Den Plaar’. Hendrik was soldaat in het regiment van de garde te voet onder kapitein Raeders. Hendrik stond bekend als een uiterst gevaarlijk man. In 1738 zat hij reeds in de cel in de Schelmentoren te Heerlen. Hij had toen twee inbraken op zijn geweten: een bij Jacob Claesen en een bij de pottenbakker Valentijn Turk, bij wie hij een kandelaar had gestolen. Op 15-jarige leeftijd vermoordde hij bijna zijn moeder. Hij schoot meteen geweer op haar. De kogels troffen echter geen doel. Hij werd voor dit feit tot een lijfstraf veroordeeld, maar moest wegens gebrek aan bewijs na drie maanden uit de gevangenis ontslagen worden. Hendrik maakte zich voorts schuldig aan een reeks mishandelingen. Als Bokkerijder onderscheidde hij zich in beestachtigheid. Hij werd 1743 gegrepen en waarschijnlijk opgehangen. |
Hendrik Cornips, bijgenaamd ‘Den Uil’. Hij woonde in de Uilengats te Heerlen tegenover voogd Momboir van Heerlen. Hij was gehuwd met Maria Lemmens. Hendrik was een neef van Steven Voncken, de waard uit de Uilengats aan de ‘Schlaegboom’ in Heerlen. De mannen woonden naast elkaar. Het is niet met zekerheid te zeggen, wanneer Hendrik Cornips geëxecuteerd werd. Hij moet in ieder geval voor 1746 zijn opgehangen. |
Ondanks het feit, dat er geen processtukken over de Heerlense leden van de eerste bende bewaard zijn gebleven, kan toch met zekerheid gesteld worden, dat er op 12 mei 1744 in Heerlen Bokkerijders aan de galg zijn gestorven. Uit de volgende feiten, kan dit vastgesteld worden.
De gerichtsbode Caspar Hertzog van Heerlen klopt op 11 mei 1744 bij pachter Meens van de Geleenhof aan. Hij vraagt hem de volgende dag om 9 uur met zijn paard en wagen bij de gevangenboren aanwezig te zijn. Hij moet daar Bokkerijders ophalen en ze naar de galg op de Heesberg vervoeren. De eigenaar van de Geleenhof, baron Vincent Philips Antoon van der Heyden, bijgenaamd ‘Belderbusch’ stuurt tegen dit bevel een protestbrief. De baron beroept er zich op, dat hij de hof en landerijen op 2 juni 1742 vrij van alle rechten heeft gelkocht van jonkvrouw Anna Maria van Slijpe. Hij moest er toen 18.400 gulden (Maastrichtse koers) voor betalen. Het verzoek van de baron wordt niet ingewilligd, omdat de Bokkerijders reeds op 12 mei 1742 gevonnist zijn. Mathias Meens moet de Bokkerijders de volgende dag toch naar de galg rijden. Hij doet het zelf ook met ontzettende tegenzin, omdat
| |
| |
hij uit een bekende Heerlense familie stamde, waarover nu geroddeld zou worden. Het vervoeren van Bokkerijders naar de galg was beslist geen erebaantje. Op 30 mei 1744 wordt de pachter door de justitie schadeloos gesteld.
| |
Hoensbroek
In de processtukken van Hoensbroek worden 21 bendeleden met naam en toenaam genoemd. Hiervan werden elf Bokkerijders ter dood veroordeeld. De anderen vluchtten of moesten bij gebrek aan bewijs vrijgelaten worden. De namen zijn:
Mathias Ponts, kapitein van de eerste bende. Hij werd op 12 november 1743 geëxecuteerd. |
Peter Ponts, een zoon van Mathias. Hij werd op 7 februari 1716 geboren. Hij stierf op dezelfde dag als zijn vader. |
Maria Ponts, een dochter van Mathias. Zij werd op 15 januari 1721 geboren. Ook voor haar betekende de 12e november de dood. |
Joannes Klinckers, bijgenaamd ‘het Pijpekopje’. Hij was een zoon van Christiaan Klinckers en Joanna Daemen. Zijn beroep was wever. Hij woonde aan de Muisberg te Hoensbroek. Hij werd op 12 november 1743 opgehangen. |
Christiaan Klinckers, de vader van Joannes. Hij werd op dezelfde dag als zijn zoon opgehangen. |
Joannes Kraens, woonde in Kouvenrade in Hoensbroek. Zijn beroep was wever. Hij werd op 12 november 1743 opgehangen. |
Joannes Ponts, een zoon van Mathias. Hij werd op 26 maart 1713 in Hoensbroek geboren. Zijn beroep was vilder. Hij vluchtte naar België. Hij werd echter door de Belgische justitie gegrepen en in de zomer van 1744 in Rekem opgehangen. |
Hendrik Ponts, werd op 23 mei 1718 in Hoensbroek geboren. Hij was een zoon van Mathias. Hij kon de sterke arm der wet ontkomen. In 1742 zat hij in Gulick enkele keren in de gevangenis. |
Christiaan Reumkens, werd op 3 september 1743 gearresteerd. Hij moest drie dagen lang op de pijnbank doorbrengen, op 3, 4 en 5 oktober 1743. Daarna wist hij echter de benen te nemen en kon zijn gevangenis in het Kasteel Hoensbroek voorgoed vaarwel zeggen. De justitie liet het er niet bijzitten en veroordeelde Christiaan bij afwezigheid ter dood. Op 2 juni 1744 werd hij ‘in effigie’ opgehangen. Het ophangen ‘in effigie’ betekent, dat een stropop met de kleren van de gevluchte Christiaan aan de galg werd opgehangen. |
Houbert Palmen, werd te Vaesrade onder de gemeente Hoensbroek geboren. Hij woonde in Vaesrade en huwde op 15 april 1723 met Gertrudis Krans. Op 24 ok- |
| |
| |
tober 1743 viel hij in handen van de justitie. Zijn buurman Melser Bemelmans, ook een Bokkerijder, ging er vandoor, toen de justitie Palmen kwam arresteren. De echtgenote van Palmen en zijn bloedverwanten voerden maandenlang processen om Houbert vrij te krijgen. Zij hadden echter geen succes, want in 1744 stierf hij aan de galg te Hoensbroek. |
Christiaan Langenberg, woonde aan de Muisberg te Hoensbroek. Hij werd waarschijnlijk op 12 november 1743 opgehangen. |
Leonard Knooren, werd geboren te Vaesrade onder de gemeente Hoensbroek. Zijn beroep was wolspinner. Hij werd op 20 januari 1744 gearresteerd en in het kasteel Hoensbroek achter slot en grendel gezet. In 1744 werd hij opgehangen. |
Lambert Philips uit Vaesrade onder de gemeente Hoensbroek. Zijn bijnaam was het ‘Duivelke’. Het ‘Duivelke’ was met Houbert Palmen bezig tarwe op het veld te stelen, toen zij op heterdaad betrapt werden. Twee personen hadden het ‘Duivelke’ herkend. Om niet het gevaar te lopen, dat hij door het ‘Duivelke’ verraden zou worden, besloot Houbert Palmen hem te vermoorden. Hij durfde het echter niet alleen aan en riep de hulp in van de Bokkerijders Melser Bemelmans, Joannes Schoerens van Thull en Lins Knooren. Lambert Philips werd door dit viertal met knuppels doodgeslagen en in het Naenhoverbos begraven. Houbert betaalde Schoerens hiervoor 4 pattacons. |
| |
Schinnen
In Schinnen worden 42 Bokkerijders in de processtukken genoemd. Slechts 16 werden terechtgesteld of stierven al voor de uitvoering van het vonnis in de gevangenis. De namen zijn:
Joannes Schoerens, woonde te Thull-Schinnen, waar hij ook op 6 juli 1692 geboren werd. Hij was gehuwd met Ida van de Weyer. Zijn beroep was dagloner en landbouwer. Hij had de welluidende bijnaam ‘Het Scheuerke’. Op 9 november 1743 werd Joannes gearresteerd en op 17 december 1743 aan de galg op de Danikerberg te Schinnen opgehangen. |
Joannes Catsberg, werd op 21 november 1680 in Schinnen geboren. Hij woonde te Nagelbeek-Schinnen. Joannes was gehuwd met Maria Frissen. Zijn beroep was vilder en speelman op de viool. Hij werd op 8 oktober 1743 gearresteerd. De bijnaam van Joannes luidde: ‘de rode speelman van Nagelbeck’. Hij stierf op 17 december 1743 op de Danikerberg aan de galg. |
Joannes Catsberg, een zoon van de vorige Bokkerijder. Hij
|
| |
| |
was van beroep bedelaar en had de aardige bijnaam ‘Henske van Nagelbeck’. De justitie arresteerde hem op dezelfde dag als zijn vader, terwijl hij ook op de 17e december de gang naar de galg moest maken. |
Anthoon Winckens, werd op 29 maart 1704 in Schinnen geboren, waarna hij in Wolfhagen-Schinnen woonde. Op 5 februari 1726 huwde hij met Helena Daniels, een zus van onderkapitein Geerling Daniels van Wolfhagen. Zijn beroep was slotenmaker en bedelaar. Anthoon had de bijnaam: ‘Teunke uit de beemden’. Op 11 november 1743 viel hij in handen van de justitie en werd hij oo het kasteel Ter Berg-Schinnen gevangen gezet. Op 17 december 1743 werd hij opgehangen op de Danikerberg, waarna zijn lijk werd verbrand. |
Anthoon Winckens, een zoon van Anthoon en Helena. Hij huwde op 15 april 1747 met Barbara Catsberg in Schinnen. Hij oefende het edele handwerk van schoenlapper uit in zijn huis te Nagelbeek. Op 26 april 1751 werd hij gearresteerd, maar wist enkele dagen later te ontsnappen. Hij werd ‘in effigie’ op 28 augustus 1753 opgehangen. |
Joannes Winckens, een broer van Anthoon, de schoenlapper. Hij woonde op de weg van Puth naar Doenrade te Puth. De Bokkerijders noemden hem ‘Stubben Hans van Puth’. Joannes oefende het beroep van bedelaar uit. Hij kon op tijd vluchten. |
Hendrik Witmakers, werd op 22 februari 1687 in Schinnen geboren. Hij was veldbode en woonde achter de kerk te Schinnen, naast de gats. In de wandeling werd hij ‘Hendrik de Wit’ of ‘Marien Hentien’ genoemd. Hendrik werd op 22 oktober 1743 aangehouden en stierf op 17 december 1743 aan de galg op de Danikerberg. |
Richard Witmakers, op 22 februari 1681 in Schinnen geboren. Hij huwde op 22 november 1717 met Catharina Kleinjans. Zijn bijnaam was ‘Rijkske van gen Heek’. Hij woonde te Hegge-Schinnen. Omdat hij in die tijd van de veelvuldige arrestaties ziek was, pakte de justitie hem niet op. Op 16 november 1743 stierf hij aan de tering. |
Winandus Wijnen, werd in Vaesrade geboren en was gehuwd met Maria Winckens. Hij woonde te Wolfhagen-Schinnen. Hij beschikte over een geweldige lichaamskracht. Zijn beroep was slotenmaker. Op 13 oktober 1743 viel hij in handen van de justitie. Zijn gevangenschap duurde echter niet lang. Dankzij zijn enorme krachten wist hij zich in de nacht van de 22e oktober 1743 van zijn dwangbuis te ontdoen en zijn boeien los te rukken. Met zijn blote handen trok hij een dichtgemetseld raam uit de muur en verdween in de donkere nacht. Op 22 juli 1750 werd hij opnieuw opgepakt en op 15 mei 1751 op de Danikerberg opgehangen. |
| |
| |
Geerling Daniels, werd op 8 april 1696 in Wolfhagen-Schinnen geboren. Hij was een zoon van Joannes Daniels en Marie Klinckhamers. Op 4 februari 1727 huwde hij met Anna Winckens. Zijn beroep was dagloner. Hij werd gegrepen, vluchtte en werd weer opgepakt. Dat gebeurde te Landsraad-Gulpen op 23 januari 1751. Zes dagen later stierf hij in de gevangenis op het kasteel Ter Borg aan een ‘inflammatie’ (een ontsteking van een wond). |
Leonard Jessen, werd op 1 december 1695 in Geleen geboren. Hij was een zoon van Peter Jessen en Helena Crags. Hij woonde in de nabijheid van de kerk te Schinnen. Op 26 april 1751 werd hij gearresteerd, maar wist te ontkomen. Hij werd op 28 augustus 1753 in effigie opgehangen. |
Hendrik Schreyen, werd op 3 maart 1689 in Schinnen geboren. Op 25 november 1716 trad hij met Maria Cremers in het huwelijk. Zijn beroep was schoenmaker en ‘houterkersmaker’ (onze voorouders kenden geen lucifers. Zij gebruikten houten spaanders, zgn. schnupperen, om vuur te maken). Op 14 maart 1751 werd hij aangehouden en op 15 mei 1751 op de Danikerberg opgehangen. |
Gerard Custers, werd op 16 maart 1720 te Daniken-Schinnen geboren. Op 29 januari 1749 huwde hij met Maria Catharina Klinckberghs in Geleen. Maria Klinckberghs was afkomstig uit Lengensdorf bij Düren (Dld.). Zijn beroepen waren soldaat, landbouwer en dagloner. Hij was het elfde kind van de twaalf kinderen uit het huwelijk van Jacob Custers en Anna Gielen. Hij werd op 5 april 1752 gearresteerd en op Ter Borg ingesloten. Op 16 mei 1752 stierf hij aan de galg op de Danikerberg. |
Opmerking: volgens voorschrift moest het lijk van een gehangene aan de galg blijven hangen tot het grotendeels vergaan was. De resten werden door de beulsknecht onder de galg begraven. Kerkelijk behoorde Daniken onder Geleen en gerechtelijk bij Schinnen. Iemand, die aan de galg was gestorven, mocht nooit op gewijde grond begraven worden. Volgens het vonnis van de schepenbank van Schinnen moest de verdachte aan de galg worden opgehangen tot de dood volgde, waarna zijn goederen verbeurd werden verklaard. Het vonnis van Gerard Custers hield deze bepaling niet in. Hij mocht derhalve op een kerkhof in Geleen begraven worden. Vanuit die tijd stamt het gezegde: ‘Die van Daniken: in Schennen aen de galg en in Gelaen op 't kirckhof’.
Jacques Du Jardin, werd in de parochie Sint Jean te Faubourg St.-Antoine te Parijs geboren. Hij was een zoon van Jean Baptiste Du Jardin en Elisabeth Bajeul. Op 14 oktober 1747 trad hij met Beatrix Latin in Geleen in het huwelijk. Zijn beroep was marskramer en goo- |
| |
| |
chelaar. In de wandeling heette hij derhalve ‘De Keukelaar’ (goochelaar). Hij woonde te Hommert onder Schinnen. Op 16 mei 1750 werd hij gearresteerd en op 9 februari 1751 op de Danikerberg opgehangen. |
Lambert Cremers, werd op 26 april 1688 in Schinnen geboren. Hij was een zoon van Peter Cremers en Elisabeth Pijls. Hij vluchtte en werd op 28 augustus 1753 in effigie opgehangen. |
Melser Pricken, werd in 1718 in Schinnen geboren. Op 21 oktober 1738 huwde hij met Catharina Kisters uit Zweychuizen. Hij was al vanaf 1743 voortvluchtig. Begin 1751 werd hij in effigie opgehangen. |
Nol Caldenberg (19) was bedelaar van beroep. Hij was een zoon van Leonard Caldenberg en Gertrudis Daniels (een zus van Geerling Daniels). Hij vluchtte naar zijn oom Saveur in Ulestraten. Op 27 oktober 1750 werd hij daar gearresteerd en toen aan de justitie van Schinnen uitgeleverd. Zijn bijnaam was ‘de trouwe jongen’. Op 15 mei 1751 stierf hij aan de galg op de Danikerberg. |
Anthoon Hamers, werd op 10 oktober 1721 in Schinnen geboren als zoon van Anthonius Hamers en Gertrudis Meens. Zijn beroep was bedelaar en schoenlapper. Hij woonde op de Winterraak onder Schinnen. Op 12 mei 1750 viel hij in handen van de justitie en belandde op 30 september op de pijnbank. Enkele dagen later, op 6 oktober, was hij de kwellingen moe en ontsnapte uit Ter Borg. Op 29 mei 1754 werd hij in effigie opgehangen. |
Frans Hamers, werd op 5 december in Schinnen geboren. Hij was een broer van Anthoon. Op 5 december 1750 werd hij gearresteerd en op 9 februari 1751 op de Danikerberg opgehangen. |
Henricus Ramaekers, werd op 9 augustus 1704 te Schuiteneinde-Schinnen geboren. Hij was een zoon van Peter Ramaekers en Maria Debets. Hij was gehuwd met Catharina Borvelts uit Hegge. Hij verdiende de kost als landbouwer en grondeigenaar. Hij vluchtte, maar april 1751 meldde hij zich vrijwillig bij de justitie. Hij belandde op 4 december 1751 toch op de pijnbank, waar hij 's morgens om elf uur flauw viel en overleed. Zijn lijk werd op gewijde grond in Schinnen begraven. |
Mathias Swinnen, werd in 1700 in Klimmen geboren. Hij werkte als landbouwer en was gehuwd met Anna Daniels. Op 21 september 1750 werd hij door de justitie gegrepen en op 9 februari 1751 opgehangen. |
| |
Geleen
In de processtukken van de schepenbank Geleen komen de namen van 32 bendeleden voor. Twaalf Bokkerijders zijn ter dood gebracht. De namen zijn:
Joannes Ronden, werd op 18 februari 1713 in Geleen ge- |
| |
| |
boren. Hij was een zoon van Giel Ronden en Wilhelmina Cremers. Joannes woonde op de Pesch te Geleen. Hij droeg de bijnaam ‘de Pijp’. Op 6 augustus 1751 kreeg de justitie hem te pakken en belandde hij in de cel op het kasteel Sint Jans-Geleen. Twee weken later nam hij de benen. De vrijheid duurde maar even, want dezelfde dag keerde hij weer terug in de cel. Op 11 december 1751 werd hij te Lutterade opgehangen. (De galg van Geleen stond aan de raadskuil te Lutterade aan de grens van de gemeente Sittard en Geleen ongeveer 300 meter ten westen van de spoorlijn Lutterade-Sittard). |
Peter Tacken, woonde te Spaubeek, waar hij op 9 oktober 1751 werd gearresteerd. Op 14 mei 1752 stierf hij aan de galg te Lutterade. |
Bernard Spirlet, een Waal, die te Krawinkel woonde. Hij verdiende de kost als ‘spencelencremer’ (marskramer). Hij was een zwager van de ‘Keukelaar’ uit Hommert, doordat hij getrouwd was met een zus van de echtgenote van de ‘Keukelaar’. Op 23 augustus 1751 stierf hij aan de galg te Lutterade. |
Joannes Raets, werd in Einighausen geboren. Hij was gehuwd met Joanna Zelis. In de wandeling werd hij de ‘Hekselsnijder’ genoemd. (hekselsnijden is het snijden van stro voor veevoeder). Joannes woonde in de Peterstraat te Geleen. Op 16 december 1751 werd hij te Lutterade opgehangen. |
Joannes Bisschops, werd te Munstergeleen geboren. Hij was gehuwd met Elisabeth Custers van Daniken. Hij was slotenmaker en werkte als knecht bij Willem Nijsten te Daniken. Hij woonde te Krawinkel aan de kant van de heide. In de nacht van 25 op 26 april 1751 ontsnapte hij uit het kasteel St.-Jansgeleen, waar hij sinds 13 maart opgesloten zat. Hij vluchtte naar Düsseldorf. 9 juni 1751 beging hij echter de domheid naar Krawinkel terug te keren, waar hij opnieuw in handen van de justitie viel. De Bokkerijders noemden hem spottend: ‘Lijbeman de Kont van Munstergeleen’. Op 23 augustus 1751 hing zijn lijk aan de galg te Lutterade. |
Mevis (Bartholomeus) Offermans, werd in Spaubeek geboren. Hij was soldaat in het Hollandse leger en verdiende zijn boterham als wolspinner. Mevis was een zwager van de beruchte Bokkerijder uit Spaubeek, Peter Schots. Op 23 augustus stierf hij aan de galg te Lutterade. |
Peter Schols, werd in Spaubeek geboren. Hij huwde in 1724 met Maria Nijsten. Hij bewoonde het laatste huis op het ‘geböschelke’ in de richting van Printhagen. Op Pinkstermaandag 1751 werd hij gearresteerd te Veurt (Susteren). Hij werd overgebracht naar Sittard en daarna opgesloten in het kasteel St.-Jansgeleen. Peter was
|
| |
| |
een vagebond, die met landlopers, zigeuners en dieven door het land trok. Soms was hij jaren van huis weg. Bedelaars, landlopers en dieven vanaf de Rijn tot de Maas en de hele provincie Noord-Brabant kenden Peter Schols. Hij was medeplichtig aan de moord op de pastoor van Grevenbicht in de nacht van 28 op 29 januari 1751. In 1743 werd hij in Luik de eerste keer aangehouden, waar hij werd gegeseld, gebrandmerkt en voor eeuwig uit het land en de stad Luik verbannen. Op 16 december 1751 kwam een einde aan zijn misdaden. Hij stierf toen aan de galg te Lutterade. |
Michiel Hennix (50), wist niet waar hij geboren was. Hij woonde eerst te Beker-Genhout, daarna in Spaubeek. Hij was met Maria Brouns uit Beker-Genhout gehuwd met wie hij negen kinderen kreeg. Vijf bleven er in leven. Zijn kinderen heetten: Joanna, Peter, Joannes, Willem en Elisabeth. Peter Tacken was zijn zwager. Op 27 juli 1742 werd hij voor eeuwig uit het Land van Valkenburg verbannen. Samen met zijn vrouw had hij vijf maanden in de gevangenis van Valkenburg gezeten wegens diefstal. Zoon Peter werd toen voor de duur van tien jaar verbannen. Op 16 augustus 1751 werd hij ter dood veroordeeld. Het vonnis kon echter niet meer uitgevoerd worden, omdat hij twee dagen later aan een ziekte stierf. Zijn lijk werd onder de galg te Lutterade begraven. |
Joannes Hennix (18), een zoon van Michiel Hennix, werd op 10 maart 1751 gearresteerd en werd op 23 augustus 1751 te Lutterade opgehangen. |
Peter Hennix, een broer van Joannes, werd eveneens op 10 maart tegelijk met zijn vader en broer aangehouden. Zijn beroep was wolspinner en schoenlapper in welke kwaliteit hij zijn vader hielp. Hij stierf op dezelfde dag als zijn broer Johannes aan de galg. |
De overlevering wil, dat het huis van de drossaard Corten, gelegen in de Geenstraat te Lutterade in 1751 door de Bokkerijders in brand is gestoken. Dit is echter niet juist. Corten was in 1751 geen drossaard, maar secretaris van de schepenbank te Geleen. Bij de terechtstelling van Michiel Hendrix en zijn zonen Joannes en Peter gebeurde het volgende:
Op de avond van 20 augustus 1751, de dag waarop Michiel Hennix onder de galg in Lutterade is begraven, gaat zijn dochter Marie Jenne naar Peter Tacken in Spaubeek. Zij vraagt hem een brandlont te leggen in het huis van drossaard Duyckers in Raath (gemeente Bingelrade), omdat hij er schuldig aan is, dat haar vader en twee broers onschuldig ter dood zijn veroordeeld. Peter Tacken schakelt de Bokkerijder Willem Caldenberg in. Dit drietal gaat op weg naar de Bokkerijder Jan Jeurissen, bijgenaamd het ‘Rood Jancken’ of ‘Hondtsjanc- | |
| |
ken’ van Merkelbeek. Willem Caldenberg heeft ook een lont meegenomen. De drie zonen van Jeurissen moeten mee naar het huis van de drossaard Duyckers. Het zestal steekt de lonten aan en even later brandt het huis van de drossaard als een fakkel. Marie Jenne wordt voor dit feit op 18 december 1751 aangehouden en op het kasteel St.-Jansgeleen in de cel gezet.
Hendrik Glaesmakers verdiende zijn brood als scharenmaker. Hij was gehuwd met Maria Custers van Daniken. Hendrik woonde op de Pesch te Geleen. Nadat hij op 4 januari 1751 in handen van de justitie was gevallen, werd hij op 23 augustus van hetzelfde jaar te Lutterade opgehangen. |
Jonkheer Willem de Garavelle, werd op 25 januari 1692 als zoon van Renier Philip de Garavelle en Maria Muris in Stein geboren. Op 25 februari 1718 huwde hij de eerste keer met Anna Maria van Hoven uit Geleen. Op 16 mei 1734 werd Anna Josepha Olieslagers zijn tweede vrouw. Zij overleed op 20 december 1746. Jonkheer Willem wist aanvankelijk naar Duitsland te ontkomen, maar toen hij later terugkeerde werd hij onmiddellijk in hechtenis genomen. Hij overleed in de gevangenis van het kasteel te Amstenrade in 1760, waarna hij onder de galg in Treebeek werd begraven. |
Jonkheer Joannes Winandus Duprez, werd op 11 september 1720 als zoon van Balthasar Duprez en Maria Agnes van Hoven in Geleen geboren. Hij wist de dans te ontspringen. |
Willem Caldenberg, werd in Spaubeek geboren. Hij had de bijnaam: ‘De schele Willem’. Hij vluchtte naar Aken. |
Matys Crul, werd in Mason (Frankrijk) geboren. Hij was gehuwd met Barbara Evers en woonde te Hobbelrade-Spaubeek. Zijn beroep was schoenlapper. Tijdens de belegering van de vestiging Namen deserteerde hij en nam de wijk naar Spaubeek. Toen de justitie hem wilde aanhouden, vluchtte hij over de Maas maar werd te Leuth (België) gearresteerd en opgehangen. |
Leonard Willems, verdiende de kost als slotenmaker. Hij woonde aan het Einde te Geleen. Hij vluchtte. |
Joannes Latin was van beroep spencelencremer. Op 30 juni 1745 huwde hij met Joanna Spirlet. Hij was een zoon van Martin Latin. Joannes had vier woonplaatsen in Krawinkel, Hijsterburg, Schinnen en Spaubeek. Hij vluchtte. |
Martin Latin, de vader van Joannes. Hij had ook verschillende woonplaatsen. |
| |
De Onderbanken
(Amstenrade, Brunssum, Doenrade, Schinveld, Merkelbeek, Oirsbeek, Jabeek, Gracht (Oirsbeek) en Bingelrade).
| |
| |
In de processen, die op het kasteel te Amstenrade werden gevoerd moeten in totaal 19 Bokkerijders terecht staan. Voor zover bekend werden er slechts 6 terecht gesteld. Vijf Bokkerijders kwamen uit Schinveld, twee uit Doenrade, een uit Amstenrade, twee uit Oirsbeek, twee uit Brunssum en zeven uit Merkelbeek. De veroordeelden zijn:
Hendrik Melers, werd op 27 juni 1720 als zoon van Joannes Melers en Maria Klinckaerts in Merkelbeek geboren. Op 27 januari 1743 huwde hij met Anna Neyssen uit Puth-Schinnen. Het huwelijk heeft slechts enkele maanden geduurd, want op 22 oktober 1743 werd hij gearresteerd. Hendrik werd op 19 november gewurgd en in Amstenrade verbrand. |
Weyn Melers, een broer van Hendrik, was een ‘gehingenmaker’ (slotenmaker). Hij werd op 1 maart 1717 in Merkelbeek geboren. Op het kasteel te Amstenrade belandde hij in de cel, waar hij op 11 en 12 november 1743 moest kennis maken met de pijnbank. Zijn recollectie was op 18 november. Hij werd op dezelfde dag als zijn broer gewurgd en verbrand. |
Margaretha Melers, een zus van Hendrik en Weyn, werd op 27 juli 1714 in Merkelbeek geboren. Zij werd op 19 november 1743 in Amstenrade opgehangen. |
Joannes Janssen, bijgenaamd de ‘Tamboer’ was geboortig en woonachtig te Schinveld. Hij werd op 19 november 1743 te Amstenrade opgehangen. |
Leonard Janssen, bijgenaamd ‘Leonard van Brunssum’, woonde te Brunssum. Hij stierf op 19 november 1743 aan de galg te Amstenrade. |
| |
Nieuwstadt
De negen Bokkerijders, die in de processtukken van Nieuwstadt genoemd worden, zijn allemaal terechtgesteld. Hun namen zijn:
Bernhard Beckx, werd in 1700 in Nieuwstadt geboren. Hij was van beroep vilder. Op 15 oktober 1743 werd hij gearresteerd en op 23 december 1743 levend geradbraakt en verbrand. |
Hendrik Beckx, een broer van Bernhard. Hij was ook vilder. In 1708 werd Hendrik geboren. Hij werd op dezelfde dag als zijn broer aangehouden en op 23 december 1743 verbrand. |
Johanna Honnofs, de vrouw van Bernhard Beckx, was te Klein-Gladbach op 23 mei 1701 geboren. Op 3 oktober 1742 huwde zij met Bernhard in Klein-Gladbach. Zij werd op 15 oktober 1743 gearresteerd en werd op 31 januari 1744 opgehangen. |
Hendrik Cleven, werd in 1700 geboren. In 1734 huwde hij met Maria Schanen. Hij werd in het kasteel te Mont- |
| |
| |
fort opgesloten. In de nacht van 10 op 11 december 1743 pleegde hij in de gevangenis zelfmoord: hij hing zich aan zijn broekriem op. Zijn lijk werd op 14 december 1743 met één been aan de galg gehangen. |
Matthias Cörvers, werd te Breberen geboren. Hij was een broer van de vilder Hendrik Cörvers, die op 10 juni 1750 op de markt te Aken werd opgehangen. Tegelijkertijd werd zijn vrouw Petronella Timmermans terechtgesteld. Matthias was vilder. Hij werd op 21 oktober 1743 te Nieuwstadt aangehouden en twee maanden later op 23 december verbrand. |
Gerard Roye, werd in 1693 te Nieuwstadt geboren. Op 13 februari 1725 huwde hij met Elisabeth Blockhuis. Hij woonde op de wal te Nieuwstadt. Op 23 december 1743 stierf hij aan de galg. |
Johannes Gardeniers, werd in 1690 geboren. Op 5 november 1724 huwde hij met Maria Smits. De justitie kreeg hem op 13 november 1743 te pakken, waarna hij een maand later op 23 december werd opgehangen. Johannes was een bekende bedelaar. |
Lens (Laurentius) Lenssen, werd in 1683 te Nieuwstadt geboren. Hij was gehuwd met Gebel (Gabriella) Meyers. Hij stierf op 20 december 1743 bij een poging uit de gevangenis te ontsnappen. Lens sneed zich de pezen van zijn polsen en voeten door toen hij zich van zijn boeien probeerde te bevrijden. Aan deze verwondingen is hij overleden. Zijn lijk werd op 21 december aan de galg gehangen. Het gezicht werd zwart gemaakt. |
Joannes Lenssen, een broer van Lens, was schepen te Nieuwstadt. Hij was gehuwd met Cornelia Brauns. Joannes werd op 23 december 1743 terechtgesteld. |
| |
Nuth
De galg van Nuth stond te Kathagen, links van de Geleenbeek. In de processtukken worden de namen van acht Bokkerijders genoemd. Hiervan zijn er twee terechtgesteld. Hun namen zijn:
Steven Drummen, werd in Meerssen geboren. Hij was schoenlapper en woonde in de Mentstraat te Nuth. Steven was gehuwd met Gertrudis van Eel uit Wijnandsrade. Op 17 oktober 1743 werd hij opgesloten in het kasteel te Reymersbeek. Als 12-jarige jongen raakte hij al op het slechte pad. Hij stal bij Joannes Sijben uit Nuth vier shillingen en ontvreemdde tarwe bij hem op zolder. Steven had de bijnaam ‘Bracken Steven’. In de schaapstal van Wolter Limpens te Aalbeek pleegde hij op jeugdige leeftijd sodomie. Steven stierf op 16 juni 1744 aan de galg te Nuth. |
Arnoldus Coenen, bijgenaamd ‘Frenskens Nol’ werd te Hellebroek-Nuth geboren. Hij was ongehuwd. Op 17
|
| |
| |
oktober 1743 werd hij in het kasteel te Reymersbeek opgesloten. Op 12 juni 1744 werd de doodstraf uitgesproken. Hij stierf echter dezelfde dag in de gevangenis. Zijn lijk werd naar de galg gesleept en onder de galg begraven. |
| |
Gulpen
In de processtukken van Gulpen worden de namen van vijf Bokkerijders genoemd. Niemand hoefde de gang naar de galg te maken.
| |
Ulestraten
In de processtukken van Ulestraten wordt één Bokkerijder genoemd. Hij werd niet terechtgesteld.
| |
Sittard
Negen Bokkerijders staan in de processtukken van Sittard. Niemand werd ter dood veroordeeld.
| |
Echt
In Echt werden twee Bokkerijders terechtgesteld. Het zijn:
Joannes Honnofs, was gehuwd met Ida Ponts.
Hij werd op 29 januari 1744 geëxecuteerd. Met een tang werd eerst een stuk van zijn tong afgeknipt, daarna werd hij levend verbrand. |
Ida Ponts, de vrouw van Joannes Honnofs, werd op 17 februari 1712 in Hoensbroek geboren. Zij was een dochter van de vilder Mathias Ponts en Barbara Bemelmans. Zij stierf op dezelfde dag als haar man aan de galg. |
In totaal zijn in Limburg en Duitsland 435 Bokkerijders in handen van de justitie gevallen. Over hen zijn processtukken samengesteld. Aangezien echter veel processtukken van de eerste bende zijn verdwenen, is het aannemelijk, dat meer bendeleden aangehouden en terechtgesteld zijn dan nu bekend. Er werden in ieder geval 176 Bokkerijders geëxecuteerd.
De bendeleden zijn berecht. De justitie hoopt, dat het in deze streken weer rustig wordt. Niets is echter minder waar. In de tijd van 1745 tot 1755 gebeuren her en der nog inbraken. Ze zijn weliswaar niet van die omvang en bruutheid, die de leden van de eerste bende ten toon spreidden. In verhouding tot hetgeen in de afgelopen jaren is gebeurd kan deze periode tot een vrij kalme gerekend worden. Die rust is als volgt te verklaren. Door het
| |
| |
ingrijpen van Frankrijk komt de Oostenrijkse successieoorlog ook in deze landen.
De slag bij Laefeld in 1747, sten westen van Maastricht is een sprekend voorbeeld.
|
|