Masereel
(1995)–Joris van Parys– Auteursrechtelijk beschermdEen biografie
[pagina 351]
| |
Tussen twee werelden
| |
[pagina 352]
| |
lampje heeft moeten behelpen. Gelukkig is er nog altijd Georg Reinhart, die de ‘kasteelbewoners tegen wil en dank’ uitnodigt om de donkerste dagen, van eind november tot medio januari, in Winterthur door te brengen. Bij Boynet vergeleken is Tössertobel het aards paradijs. Tijdens die wintervakantie maakt Masereel in Bern afspraken met Herbert Lang over La Colère en Remember, twee bundels antioorlogstekeningen die evenals een herdruk van Danse macabre in de loop van 1946 zullen verschijnen. Dat de duizend exemplaren van Remember nauwelijks verkocht raken, schrijft Lang toe aan de veranderende tijdgeest - volgens hem heeft het publiek genoeg van ‘alles wat aan de nachtmerrie van 39/45 herinnert’Ga naar eind4 - en aan de opdeling van het bezette Duitsland in militaire sectoren waartussen voorlopig weinig of geen contact mogelijk is. Intussen laat Masereel zich noch door zijn materiële misère, noch door ‘cette époque maudite’ remmen in zijn voornemen om eindelijk werk te maken van projecten die hij tot nu toe noodgedwongen heeft moeten laten liggen. Hoewel allerlei praktische besognes het grootste deel van zijn tijd in beslag nemen, slaagt hij erin elke dag twee à drie uur te tekenen, te schilderen of te ‘kappen’, zoals hij het houtsnijden in het Gents blijft noemen. In maart en april 1946 voltooit hij eindelijk de illustraties voor een dertigtal gedichten uit Les fleurs du mal, en daarop aansluitend snijdt hij een ‘Hommage à Baudelaire’, zijn eerste grote houtsnede sedert 1938. Terwijl in juni en juli in de galerie van Katia Granoff aan de Quai de Conti zijn eerste naoorlogse Parijse expositie loopt, werkt hij aan de houtsnedensuite Jeunesse en aan de illustraties voor Zola's Germinal. In september ontstaan nieuwe illustraties voor een Hamlet-editie. Een volgende houtsnedenboek, Les âges de la vie, dateert uit de eerste helft van 1947 maar zal evenals Jeunesse pas in 1948 het licht zien. Zowel Germinal als Les âges en Jeunesse zijn Zwitserse uitgaven, terwijl de tekeningensuites Des Anges en Apparitions in 1947 in Saarbrücken worden uitgebracht - op dat moment een half verwoeste stad in de Franse militaire zone. De publikatie valt samen met het begin van Masereels activiteit als leraar aan de Staatliche Saarländische Schule für Kunst und Handwerk, die een Duitse vriend, de schilder Hermann Henry Gowa, een jaar eerder in Saarbrücken heeft opgericht. | |
[pagina 353]
| |
Houtsnede uit Les fleurs du mal, 1946
| |
[pagina 354]
| |
IIGowa est un peintre de talent - surtout bon organisateur et administrateur. C'est lui qui, avec un ministre Sarrois, a fondé la ‘Staatliche Schule’ etc., où je suis... professeur, mais surtout porte-drapeau et ‘éminence grise’ - Ceci entre nous!Ga naar eind5 Frans Masereel aan Georg Reinhart, 18 juni 1948
In de zaal van het Maison de la Culture van Nice, waar Masereel in het voorjaar van 1938 een lezing over ‘L'art et les hommes’ kwam houden, was de Duitse emigrant Henry Gowa waarschijnlijk de meest geïnteresseerde toehoorder - tot het weinige wat hij in de emigratie heeft meegenomen behoren een paar boekjes van Masereel die hij ‘meine kleine Bibel’ noemt. Naar Gowa zelf vertelt, is na hun eerste kennismaking in Nice een blijvende vriendschap ontstaan, en ‘toen ik tot directeur van de Schule für Kunst und Handwerk in Saarbrücken werd benoemd, was er mij veel aan gelegen hem tot medewerking te bewegen.’Ga naar eind6 Voor Gowa is die medewerking niet alleen belangrijk omdat Masereels vooroorlogs arbeidersatelier in Parijs een diepe indruk op hem heeft gemaakt, maar ook omdat hij de nieuwe school ziet als een unieke kans om aan de Frans-Duitse grens te starten met de democratische heropvoeding van jonge mensen die zijn opgegroeid onder de nazi-dictatuur. ‘On compte beaucoup sur moi là-bas pour un tas de choses,’Ga naar eind7 schrijft Masereel een paar dagen voor hij met de opening van een eigen expositie in de school op 1 mei 1947 zijn officiële entree in Saarbrücken maakt. Bereid zijn om als internationaal bekend antifascist vlak na de oorlog leraar te worden aan een Duitse school, is een gebaar van verzoening waarvoor de Saarlandse minister-president hem veertig jaar later nog altijd dankbaar zal zijn: ‘Duitsers werden toen voor bijna 100% geïdentificeerd met de nazi's. En daarom was het optreden van de grote figuur Frans Masereel in Duitstalig gebied... een daad van grote politieke betekenis.’Ga naar eind8 Bij zijn allereerste contact met zijn leerlingen ondervindt Masereel onmiddellijk hoe grondig hun nazi-opvoeders te werk zijn gegaan. Zodra hij binnenkomt, klinkt het als uit één mond: ‘Guten Morgen, Herr Professor!’, terwijl de hele klas roerloos in de houding blijft staan. Op Masereels vraag waarom ze niet gaan zitten, antwoordt de oudste dat ze ‘op zijn bevelen wachten’. Binnen de kortste keren zorgt Masereel ervoor dat de drie groe- | |
[pagina 355]
| |
pen waaraan hij les geeft in zijn aanwezigheid ongedwongen leren bewegen en praten en dat ze met die nieuwe vrijheid ook leren omgaan door zijn manier van lesgeven. Die komt erop neer dat hij niet dicteert hoe het moet, maar hen voortdurend stimuleert om in hun werk zichzelf te zijn. Voor zijn meestercursussen - schilderen, tekenen en houtsnijden - zijn er ook inschrijvingen van ‘Heimkehrer’, Duitse dienstplichtigen in de leeftijd van zestien tot veertig die uit de oorlog zijn teruggekeerd met de grootste twijfels aan de zin van hun verdere leven. De uitdaging om voor die ‘Verloren’ generatie nieuwe perspectieven te openen, is voor Masereel de voornaamste reden waarom hij Gowa met volle overtuiging steunt en er heel wat voor over heeft om zijn Saarbrückse verbintenissen na te kunnen komen: de lange treinreizen vanuit Le Laussou, de verplichting om bij het Franse oppercommando in Duitsland telkens een laissez-passer aan te vragen en zich ook te domiciliëren in Saarbrücken, hoewel hier sinds de bombardementen een acute woningnood heerst. Om het vermoeiende en tijdrovende heen en weer reizen tot een minimum te beperken, logeert hij vanaf 1948 in een mansardekamertje in de school zelf of in een ‘nogal sinister’ hotelkamertje in de stad. Daar staat tegenover dat Saarbrücken hem elke maand de kans geeft het isolement van Boynet gedurende een of twee weken te doorbreken en het hem bovendien gemakkelijker maakt zijn relatie met Laure Malclès te organiseren - die allicht door zijn toedoen lerares van de Saarbrückse modeklas is geworden. Aangezien Pauline onmogelijk alleen in Boynet kan achterblijven, logeert zij tijdens zijn afwezigheid meestal bij haar dochter Paule in Zwitserland of in ‘le petit auberge de Monflanquin’. Dat er van Masereels en Gowa's oorspronkelijk enthousiasme twee jaar later weinig overblijft, is vooral het gevolg van lokale politieke intriges, die de vrije ontwikkeling van de school in de weg staan, en van kleingeestige reacties van leraren die hun bekende collega zijn speciale status benijden. Een en ander verklaart waarom Masereel eind 1949 in een brief aan Henry Van de Velde schrijft dat hij ‘met grote tegenzin’ voor een maand naar Saarbrücken vertrekt. Uit solidariteit met Gowa zal hij nog een paar jaar doorgaan, maar na diens ontslag in 1951 zal ook hij definitief opstappen. Een ontgoocheling over de hele linie is Saarbrücken beslist niet - daarvoor zal hij te veel goede herinneringen bewaren aan de jonge mensen die in de meest ondankbare omstandigheden pro- | |
[pagina 356]
| |
beren hun talent tot ontplooiing te brengen. Hoewel er constant moet geïmproviseerd worden - tekenen bijvoorbeeld gebeurt op restanten drukpapier van de Saarbrücker Zeitung en niet zelden wordt er les gegeven in open lucht, tussen de ruïnes - wordt er gewerkt met een toewijding die Masereel telkens weer verrast. Dank zij hem komen er ook betaalde opdrachten om ontwerpen voor fresco's en mozaïeken te tekenen. Zelf verdient hij daar niets aan, maar het geld is meer dan welkom voor zign leerlingen, die merendeels een hongerbestaan leiden. Vier van de kartons zijn bestemd voor grote mozaïekpanelen die in de loop van 1949 zullen worden uitgevoerd in samenwerking met de Saarlandse tegelfabrikant Villeroy & Boch. Een ervan, een 2,5x2,5 m grote ‘Hoorn des overvloeds’ (‘Füllhorn’) komt tegen een gevelmuur van V&B in Mettlach, een tweede gaat naar het Parijse kantoor van de fabriek. De andere twee zijn de ‘Mijnwerker’ (‘Bergmann’) voor de lokethal in een bank in Saarlouis, die bij verbouwingswerken in de jaren zeventig wordt verwijderd, en de ‘Arbeiterfamilie’ in de trappenhal van het Saarbrückse gebouw van de Arbeiterwohlfahrt, een equivalent van de Franse Maisons du Peuple. Daar wordt het door Masereel ontworpen werk aangebracht op de plaats waar Käthe Kollwitz in 1930 een graffito had gemaakt dat een paar jaar later door de nazi's is vernietigd. | |
IIIAndererseits ist es im Augenblick ja immer noch so, dass in Deutschland über die Zonengrenze hinweg der Bildertransport sehr schwierig ist und wenn sie nicht von Saarbrücken aus nachhelfen können, so werden wir, fürchte ich, noch eine zeitlang mit Ausstellungen in der englisch und amerikanisch besetzten Zone Deutschlands war ten müssen.Ga naar eind9 Carl Georg Heise aan Frans Masereel, 8 juli 1947
Niet alleen het succes van de expositie in Saarbrücken bewijst dat de naam Masereel in Duitsland nog evenveel betekent als voor de oorlog. In mei 1947 wordt hem een ‘Meisterklasse’ aan de pas opgerichte Hochschule für angewandte Kunst in Berlijn aangeboden, en uit alle hoeken van het land komen er opdrachten en verzoeken om te exposeren of mee te werken aan tijdschriften. In de Allgemeine Zeitung van Mainz verschijnt kort voor de expositie in | |
[pagina 357]
| |
Saarbrücken het stuk ‘Frans Masereel, Ein Revolutionär des Herzens’ van Carl Georg Heise, die in 1933 in Lübeck door de nazi's is ontslagen en in het najaar van 1945 tot directeur van de Hamburgse Kunsthalle is benoemd. Naar eigen zeggen heeft Heise het artikel minder voor het publiek geschreven dan voor Masereel zelf, ‘zodat u ziet dat er in Duitsland nog oude vrienden zijn die u en uw kunst nog even genegen zijn als vroeger.’Ga naar eind10 Heise zou de Saarbrückse expositie willen overnemen, maar omdat zijn Kunsthalle een puinhoop is en Hamburg bovendien niet in de Franse maar de Britse zone ligt, zal hij met de organisatie van een Masereel-tentoonstelling moeten wachten tot 1950. Zijn aanhankelijkheidsverklaring is wel de reden waarom Masereel zou willen dat hij zijn ‘homme de confiance pour mes affaires allemandes’ wordt. In Frankrijk krijgt Masereel in de eerste jaren na de oorlog kleine eenmansexposities in Parijs en Straatsburg, maar belangrijker is zijn opvallende aanwezigheid op de tentoonstelling ‘Les peintres et graveurs belges contemporains’ van juni en juli 1947 in het Musée de la Peinture van Bordeaux, waar een hele zaal is gereserveerd voor een dertigtal schilderijen en veertig houtsneden van hem. Zo verwonderlijk is dat overigens niet. Hij is nog altijd de bekendste levende Belgische graficus, en als inwoner van het departement Lot-et-Garonne, dat tot het achterland van Bordeaux behoort, wordt hij hier tegelijk een beetje als ‘artiste du pays’ beschouwd. Tussen de schilderijen - merendeels olieverf op karton - zijn trouwens titels te vinden als ‘Eglise du Laussou’ en ‘Paysage du Lot-et-Garonne’. In vergelijking met zijn vooroorlogs werk valt vooral het lichtere palet op, dat onmiskenbaar een zuiderse invloed verraadt. ‘Het zuiden zal mijn werk zeker beïnvloeden,’ schreef hij in 1942 al in Avignon. ‘Ik werk meer en meer met zuivere tonen, de kleur wordt feller en lijkt me daardoor meer in overeenstemming met mijn tekening, die altijd al vrij onstuimig was.’Ga naar eind11 Van de schilderijen uit de eerste jaren na de oorlog bestaat bijna drie kwart uit vrouwelijke naakten en sensuele taferelen met vrouwen aan hun toilet, zoals ‘Femme se lavant les jambes’ en ‘Femme au miroir’. De naam Laure duikt slechts in één titel op (‘Laure à la cape provençale’, 1947), maar zij is het, die al die intieme werken inspireert. Door het overlijden van Frank Crowrninshield in 1948 verliest Masereel zijn eerste en grootste bewonderaar in Amerika. Voortaan kan hij ginder alleen nog rekenen op de Newyorkse uitgevers Heritage Press en Lear Publishers, en op de bemiddeling | |
[pagina 358]
| |
van Duitse emigranten zoals Paul Westheim, Kurt Wolff en Friderike Zweig. Westheim blijkt de initiatiefnemer van de houtsnedenexpositie van november 1949 in Mexico, in de Biblioteca Cervantes van het Nationaal Museum, terwijl de Masereel-exposities in New York en Los Angeles het resultaat zijn van Wolffs contacten met galeriehouder Otto Kallir. Bij Lear Publishers verschijnt in 1948 Passionate Journey, de eerste eigenlijke Amerikaanse editie van Mon livre d'heures, en Wolffs Pantheon Books brengt dat zelfde jaar in samenwerking met Mardersteigs Officina Bodoni de bibliofiele editie The Creation in de handel, met de 24 illustraties van Masereel en de King James-versie van de eerste acht hoofdstukken van het boek Genesis. Maar dat alles is niet voldoende om ervoor te zorgen dat Masereel op de naoorlogse Amerikaanse kunstmarkt een naam blijft die meetelt. ‘Hij is hier tragisch genoeg bijna vergeten,’Ga naar eind12 zegt George Grosz wanneer hij eind 1948 Du noir au blanc voor het eerst in handen krijgt. Vanwege de grilligheid van de internationale kunsthandel blijft Masereel intussen op zoek naar alternatieve bronnen van inkomsten. Het hernieuwde contact met Mardersteig naar aanleiding van de Genesis-uitgave brengt hem zelfs op het idee om, naar het voorbeeld van de Officina Bodoni, in Noord-Italië een kleine kunstdrukkerij op te zetten. Een oude droom, waar Mardersteig hem voorzichtig uit helpt: ‘Het plan om nu een Masereel-Pers aan het Como Meer te installeren lijkt me nogal gewaagd, vooral omdat het boekenverkeer vanuit Italië nog uiterst gecompliceerd, en naar Duitsland helemaal onmogelijk is.’Ga naar eind13 Twintig jaar nadat hij Carl Theodor Dreyer zijn medewerking heeft moeten weigeren, wordt Masereel betrokken bij een project waarmee een andere filmpionier, Abel Gance, zijn magnum opus Napoléon uit 1927 nog wil overtreffen: in zijn correspondentie met Masereel heeft Gance het over ‘la plus grande oeuvre que le cinéma ait jamais entrepriṣe’.Ga naar eind14 Het oorspronkelijke opzet is een modernistisch-bijbelse triptiek, ‘La divine tragédie’, waarin heden, toekomst en een bijbels verleden elkaar voortdurend doorkruisen. De decor-ontwerpen die Masereel voor de film tekent vindt Gance ‘grandioos’, maar verder dan die fase van tekeningen en maquettes uit 1949 zal het project niet komen. Nadat hij jarenlang al zijn energie in de voorbereiding heeft geïnvesteerd en zichzelf bijna heeft geruïneerd, wordt Gance door zijn geldschieters in de steek gelaten en moet hij het project definitief opgeven. | |
[pagina 359]
| |
IVJ'ai fait venir ici les pauvres choses qui nous restent. C'est assez lamentable et cela représente pourtant trente années de vie! Tout est abîmé, pourri ou noirci. Je fais un tir et dois brûler des quantités de papier. Nous préparons notre déménagement pour Nice.Ga naar eind15 Frans Masereel aan Georg Reinhart; Boynet, 18 april 1949
Tegenover de tweede jeugd die Masereel als bijna-zestiger in het Parijse pied-à-terre van Laure Malclès beleeft, staat de navrante werkelijkheid van Boynet, waar Pauline overgeleverd is aan de totale vereenzaming en zich maar al te goed bewust is van haar fysieke aftakeling. In april 1948, kort nadat ze zeventig is geworden, schrijft ze in een brief aan Thea Sternheim dat ze ‘une très vieille femme’ aan het worden is en dat het niet lang meer zal duren, eer ze zelfs niet meer zal kunnen reizen en zich niet meer zal durven vertonen. Het enige wat zij zich nog wenst, is een klein appartement in Nice, met het minimale comfort dat ze de voorbije acht jaar heeft moeten ontberen. Ook voor Frans heeft Nice alles wat hij zich voor de rest van zijn dagen wenst: de mediterrane zon en vooral de zee, die hij zo vaak mist. Naar Zwitserland emigreren, zoals Reinhart zou willen, of naar een appartement in Belvès verhuizen, zoals Vorms voorstelt, of naar België terugkeren, zoals hij korte tijd zelf heeft overwogen: stuk voor stuk zijn het alternatieven die om diverse redenen niet meer in aanmerking komen. Bij zijn eerste bezoek, begin 1948, in het naoorlogse Gent vindt hij zijn geboorteland zo vreselijk ‘veramerikaniseerd’, dat hij er in geen geval nog zou willen wonen. Zo komt het dat Nice tijdens de lange avonden van januari 1949 - de vierde barre winter in Boynet - voor de Masereels een soort fata morgana wordt, een wensdroom die een paar maanden later dank zij Reinhart onverhoopt snel werkelijkheid zal worden. Via Pierre Abraham, op dat moment nog boekhandelaar in Nice, vinden ze het fraaie pand met de beschermde gevel aan de Quai des Deux Emmanuels dat ooit het paleis van de laatste twee prinsen van Savoye is geweest, en bij wijze van laatste grote vriendendienst aan de Masereels zorgt Reinhart ervoor dat ze een appartement op de vierde verdieping kunnen kopen zonder daarvoor hun laatste spaarcenten te moeten offeren. Veel te verhuizen hebben ze niet, want een groot deel van de papieren die de voorbije jaren ergens in een kamertje in Parijs opgeslagen heb- | |
[pagina 360]
| |
Masereels ‘Meisterklasse’ in de ruïnes van Saarbrücken, 1947
Masereel met zijn broer Robert op het balkon van het appartement aan de haven van Nice, augustus 1949
| |
[pagina 361]
| |
ben gelegen, blijkt door vocht en vuil verteerd. De grootste beproeving is de hobbelige reis op 24 mei door het Esterel-massief, in een vrachtwagen die hen na een slapeloze nacht geradbraakt in Nice aflevert. Twee weken later publiceert Abraham in de lokale krant Le Patriote een ‘Bienvenue à Masereel’, waarin hij de nieuwe ingezetene van Nice uitgebreid verwelkomt en het unieke uitzicht vanaf het balkon van diens atelier roemt: Ach! vrienden, een balkon zoals je dat alleen bij ons vindt. Stel u voor: aan uw voeten, de haven van Nice, met zijn postboot voor Corsica, zijn matineuze vissers, zijn cargo's, zijn zeiljachten. Aan de overkant, het Kasteel en zijn heuvel van smaragd. Links, de Baie des Anges met, 's avonds, de vriendelijk twinkelende lichtjes van Cap d'Antibes. Rechts, de steeds besneeuwde Alpen.Ga naar eind16 Voor de Masereels betekent de verhuizing in de eerste plaats de lang verhoopte terugkeer naar de 20ste eeuw: twee slaapkamers, eetkamer, badkamer, toilet met waterspoeling, keuken met gasfornuis - en voor Frans het ideale atelier: een ruime kamer met twee balkonvensters en uitzicht op de haven. Het enige ernstige ongemak van het historische pand is, dat een lift ontbreekt. Voor Frans vormt de smalle trap naar de vierde verdieping geen probleem, maar voor Pauline zal die trap na haar ongelukkige val in het station van Nice in 1951 een barrière worden die haar contact met de buitenwereld bemoeilijkt en op den duur onmogelijk maakt. Weliswaar zal Paule haar vaak een paar weken gezelschap komen houden wanneer Frans op reis is, maar zelfs na haar tweede echtscheiding voelt de dochter er kennelijk niets voor om bij hen in Nice te komen wonen en haar moeder permanent op te passen.Ga naar eind17 Tot de weinige bekenden van vroeger die Masereel in de eerste weken na zijn verhuizing aan de Côte d'Azur had kunnen bezoeken behoren zijn hoogbejaarde landgenoot Maurice Maeterlinck en de rusteloze reiziger Klaus Mann. Geen van beiden zal hij nog terugzien: Maeterlinck overlijdt op 5 mei in Nice - een afspraak met Masereel heeft hij kort tevoren afgezegd - en de zoon van Thomas Mann maakt op 22 mei in een hotelkamer in Cannes een eind aan zijn leven. Het gezin Mann - Klaus, Erika en hun vader Thomas - heeft Masereel voor het laatst in 1948 in Zürich ontmoet. Thomas Mann heeft het voorwoord voor de suite Jeunesse geschreven, en na hun laatste ontmoeting geeft hij op 11 maart | |
[pagina 362]
| |
1948 in het artikel ‘Der Holzschneider Masereel’ in de Münchense Neue Zeitung nogmaals uiting aan zijn bijzondere waardering. Op het nieuws van Masereels verhuizing en van de komende Masereel-expositie in de Hamburgse Kunsthalle reageert Mann met een briefje dat een laatste sprekende getuigenis van zijn respect en sympathie vormt. | |
VThomas Mann aan Frans Masereel; Pacific Palisades, Californië, 17 november 1949:Ga naar eind18
Waarde Meester Masereel,
Een waar genoegen hebt u mij gedaan met uw blijk van vriendschappelijke gedachtenis. Het doet me goed te weten dat u na enige levensonrust nu in Nice een aangename verblijfplaats hebt gevonden die schone zintuiglijke indrukken en rustige arbeid garandeert. U gaat naar Duitsland... Het is geen goed land, en Europa heeft alle reden om beducht te zijn voor de geest die daar alweer de kop opsteekt en vanuit het buitenland wordt gevoed. Maar ongetwijfeld hebt u ginder vele bewonderaars, die niet alleen uw kunst maar ook de zin en de boodschap van die kunst begrijpen en liefhebben, en uw tentoonstelling zal een groot succes zijn, daar ben ik zeker van. Mijn leven, dat, naar het zich laat aanzien, nog enige tijd door zal gaan, zou ik me privater en minder publiek wensen. Ik word veel beschimpt en bovendien komt per post elke dag de hele wereld op bezoek en geeft me meer te doen dan op mijn jaren en met mijn nog steeds experimenterend werk goed voor me is. Het gespot moet ik dus eigenlijk niet zo serieus nemen. In de lente moet mijn roman Dr. Faustus in Parijs verschijnen, en de uitgever wenst dat ik het événement door mijn komst de nodige ‘luister’ bijzet. O,la,la. Maar als ik gezond ben, doe ik het misschien wel, en dat zou de gelegenheid zijn om elkaar terug te zien. Verblijve, uw Thomas Mann. |
|