Masereel
(1995)–Joris van Parys– Auteursrechtelijk beschermdEen biografie
[pagina 326]
| |
Zelfportret, houtsnede, 1959
| |
[pagina 327]
| |
IV
| |
[pagina 328]
| |
Penseeltekening uit Destins, 1943
| |
[pagina 329]
| |
Bestemmingen
| |
[pagina 330]
| |
lijke vervoermiddelen, kanonnen en dieren een chaotisch kluwen vormden. Met woorden kan ik het niet beschrijven - met mijn tekenstift heb ik het af en toe geprobeerd... Zodra ik maar enige beschutting tegen het helse kanonvuur vond, maakte ik kleine schetsen: in greppels, achter muren van platgebrande boerderijen, tussen mensenlijken en kadavers van dieren. Vanaf de dag dat ik in een stadje papier en Oostindische inkt had gevonden - een penseel had ik zelf op zak - begon ik grotere tekeningen te maken, want wat ik wilde, was een gebald getuigenis op papier zetten van wat ik gezien en gehoord, gevoeld en gedacht had, en zonder artistieke pretenties althans een directe algemene indruk van die vervloekte tijd geven.Ga naar eind2
We werden vaak gebombardeerd. We moesten ons schuilhouden in greppels en onder hooioppers die nog op het land stonden. Verder herinner ik mij een door de bewoners in de steek gelaten boerderij, waar we een schuilplaats voor één nacht vonden. In de vroege ochtend maakten we daar een zwaar bombardement mee. Op een andere dag, niet ver van Orléans, zagen we in het open veld een stilstaande trein, waarmee een grote groep spoorwegarbeiders tot hier was geëvacueerd. We wilden met die trein mee, maar aangezien we nergens nog een plaatsje konden bemachtigen, moesten we op de tender klauteren en ons tussen de steenkolen installeren. De trein was nog maar net aan het rijden, toen Italiaanse vliegtuigen opdoken die ons in scheervlucht bombardeerden. Ze vlogen zo laag, dat ik de gezichten van de piloten nog altijd voor me zie. Iedereen vluchtte hals over kop in een veld met koren dat in die junimaand nog niet volgroeid was. Ik heb geholpen om een aantal doden te bergen en kinderen te verzorgen die gewond waren geraakt... Tenslotte moesten we snel de brug over de Loire in Orléans zien te bereiken, want die zouden ze opblazen. Het was een apocalyptische sfeer, alsof het einde van de wereld nabij was.Ga naar eind3 | |
IIIMasereels ‘carnets de route’ vormen een grafisch dagboek van twee dramatische weken op de Route Nationale nr. 20 tussen Parijs en Orléans, en in de stadjes en dorpen verder naar het zuiden. Een dertigtal schetsen zal hij nadien uitwerken en in Parijs publiceren, maar ook de tekeningensuites die tijdens en kort | |
[pagina 331]
| |
na de oorlog in Bern en Zürich zullen verschijnen, zijn het produkt van zijn afschuw en verbijstering over de bombardementen op civiele doelen en over het oorlogsgeweld tegen weerloze vluchtelingen waarvan hij in juni 1940 herhaaldelijk getuige is. Aan een correspondent van de Journal de Genève vertelt hij een jaar later hoe hij met Pauline in paniek uit Parijs is weggevlucht in hun haast zijn ze zelfs vergeten verschoning mee te nemen. Gelukkig is het een uitzonderlijk mild voorjaar, zodat de vluchtelingen tenminste regen en kou bespaard blijven als ze onderweg niet in een schuur of een stationnetje kunnen overnachten, maar onder de blote hemel, in het open veld of in een droge sloot moeten kamperen. Drie dagen doen ze over de 100 kilometer tot Orléans, dat dag en nacht wordt overspoeld door massa's lotgenoten die maar één doel hebben: de overkant van de Loire bereiken. Wat er intussen aan het front gebeurt weet niemand, maar aangezien er geen einde komt aan de stroom vluchtelingen uit het noorden, bestaat daar weinig twijfel over. Ook Alfred Döblin, die dank zij vrienden aan de internering is ontsnapt en hier een paar dagen eerder is gearriveerd, maakt zich geen illusies over de afloop: ‘We konden niet naar de radio luisteren, een krant kregen we maar af en toe in handen. Maar wat er aan het gebeuren was, dat zag je, dat zag je met je eigen ogen: de vijand was niet te stoppen. Niemand hield hem tegen.’Ga naar eind4 Omdat de Loire-brug in Orléans gesloten blijkt voor niet-militair verkeer, lopen de Masereels door tot in St. Hilaire, waar ze eindelijk kunnen oversteken. De Cher, een zijrivier van de Loire, passeren ze op 18 juni in Villefranche, en twee dagen later bereiken ze via Vatan het plaatsje Buzançais aan de Indre. Hoewel Frankrijk intussen heeft gecapituleerd, voelen de vluchtelingen zich pas veilig wanneer ze in de buurt van Limoges komen, hoofdstad van het departement Haute-Vienne, dat bezuiden de demarcatielijn ligt die vanaf de wapenstilstand van 22. juni de grens vormt tussen bezet gebied en de zuidelijke ‘vrije’ zone. Na een odyssee van meer dan 400 kilometer kunnen de Masereels voor het eerst op zoek naar een pleisterplaats voor langer dan één nacht, maar onderdak vinden in de Limousin is geen eenvoudige zaak. Zowel in de hoofdstad als in de wijde omgeving blijkt geen enkele verhuurbare kamer meer vrij, en tenslotte stranden ze op een dertigtal kilometer ten noorden van Limoges in Berneuil, een dorpje bij Bellac, waar ze bij molenaar Boismorand voorlopig op de hooizolder boven de schuur annex koestal | |
[pagina 332]
| |
mogen slapen - ‘sur la paille, dans une grange, mais en bonne santé’Ga naar eind5 schrijft Frans aan Reinhart. Zijn pogingen om een minder primitief onderkomen te vinden hebben geen resultaat, zodat hij met Pauline tenslotte meer dan een maand in de schuur van de Moulin du Pont moet bivakkeren. Omdat eind juli het gerucht de ronde doet dat ook Haute-Vienne bezet zal worden, ziet het er even naar uit dat ze geen ander alternatief hebben dan het voorstel van Reinhart om via Lyon naar Zwitserland te vluchten. Daar hebben ze zich al bij neergelegd wanneer zich in extremis toch nog een andere mogelijkheid aandient. Parijse kennissen in Avignon verzekeren dat ze daar onderdak voor hen kunnen vinden, en aangezien de Masereels er allebei de voorkeur aan geven in Frankrijk te blijven, aarzelen ze geen moment om naar de Vaucluse te vertrekken. | |
IVQu'adviendra-t-il de tout mon travail de 30 années, je ne sais! Je tente de faire mettre tout à l'abri mais c'est bien compliqué. - Ici, je n'ai absolument rien! - Pas un livre, pas une gravure ni une photo ni un dessin. C'est pourquoi je me fais un nouveau petit ‘stock’.Ga naar eind6 Masereel aan Pierre Vorms; Avignon, 24 oktober 1940
Vergeleken met zijn ervaringen van de eerste oorlogsmaanden valt het leven hier erg mee, schrijft Roger Avermaete over Masereels levensomstandigheden in Avignon - ‘la vie y est douce.’Ga naar eind7 In het algemeen gaat het leven hier inderdaad nog zijn vooroorlogse gang, maar voor vluchtelingen als Frans en Pauline is het allesbehalve ‘douce’. De drie jaar die ze in Avignon zullen doorbrengen worden integendeel even hard als hun eerste drie jaar in Genève zijn geweest. Omdat ze nu zoveel ouder zijn - in 1943 wordt Pauline vijfenzestig - valt hier bovendien veel moeilijker met ontberingen te leven dan destijds in Zwitserland. Weliswaar hebben ze nog steeds de Zwitserse spaarrekening die Reinhart in 1924 voor hen heeft geopend, en in de Verenigde Staten een 20.000 dollar die ze in treasure bonds hebben belegd - maar: geld overmaken uit Zwitserland en Amerika kan tijdens de oorlog niet. Uit Parijs valt evenmin iets te verwachten, hoewel Frans nog geld van Vorms tegoed heeft. Die is na zijn demobilisatie in Belvès onder- | |
[pagina 333]
| |
gedoken in de Dordogne, waar hij tot het eind van de oorlog actief zal blijven in de Résistance. Met zijn instemming zal Masereel via een notaris in Parijs tevergeefs proberen zijn werken uit de galerie weg te laten halen voor die geplunderd wordt, of geconfisqueerd omdat Vorms van joodse origine is. Het gevolg van een en ander is, dat de Masereels in Avignon opnieuw in de grootste armoe zullen leven. Eerst een jaar in een slecht verlicht kamertje van een pand in de rue des Trois Faucons dat zo bouwvallig is, dat het eind 1941 wegens acuut instortingsgevaar onbewoonbaar wordt verklaard. Daarna nog bijna twee jaar in ‘une affreuse petite chambre’ in de rue de Thiers, waar Pauline in onvoorstelbare omstandigheden voor henzelf en voor een vijftal lotgenoten het huishouden bereddert. Overleven kunnen ze hier alleen dank zij Georg Reinhart, die via Lissabon voedselpakketten laat bezorgen en zijn vertrouwensman Max Weber niet alleen met tubes verf, penselen en matvernis, maar ook met geld naar Avignon stuurt. Hoe hoog de nood af en toe wel is, illustreert een brief uit november 1941: Pauline ligt met griep in bed, buiten waait een ijzige mistral en zelfs binnen is het zo koud, dat Frans er niet in slaagt zijn handen voldoende warm te houden om te kunnen tekenen. Vijf maanden na het uitbreken van de oorlog komt er eindelijk wel een eind aan de onzekerheid over het lot van Paule en Masereels zus Marie-Louise. De tweede blijkt met haar kinderen tijdens de belegering van Boulogne te zijn geëvacueerd naar Merlimont-Plage, waar ze in het najaar nog altijd in ‘kelders’ huizen. Ook in het vlak bij Boulogne gelegen Equihen zijn er bij de bombardementen van mei veel slachtoffers gevallen, maar Paule en haar Zwitserse vriend Georges Zbinden zijn ongedeerd gebleven en zullen vanaf eind oktober het Parijse appartement van de Masereels in de rue Antoine Chantin bewonen. Omdat Paule geen cent meer bezit en Masereel zelf geen geld kan sturen, wordt de huishuur betaald via Reinhart. Die zal Paulines dochter ook nog te hulp komen nadat ze in 1941 met Zbinden is hertrouwd en teruggekeerd naar Zwitserland. Via onder anderen Paule krijgen Frans en Pauline het nieuws te horen dat nog veel erger is dan de miserabele levensomstandigheden in Avignon: hun huis in Equihen, de enige plek waar Frans ooit echt gelukkig is geweest, bestaat niet meer. Bij een van de bombardementen was het zwaar beschadigd, en daarna is het systematisch leeggeplunderd. De kostbare collectie boeken en manuscripten, de brieven van vrienden, de doeken, aquarellen | |
[pagina 334]
| |
en houtsneden in het atelier en de complete huisraad - alles is verdwenen: ‘A Equihen, il n'y a même plus de plancher dans notre maison.’Ga naar eind8 Het besef dat hij het grootste deel van zijn bibliotheek en archief voorgoed kwijt is en dat hij een aantal onvoltooide werken, een twintigtal doeken waaraan hij zelf bijzonder gehecht was, tekeningen en voorwerpen die hem dierbaar waren, nooit meer terug zal zien, is de reden waarom Masereel, naar eigen zeggen, een paar maanden lang meer drinkt dan goed voor hem is. Wie de plunderaars waren, zal hij nooit te weten komen. Hij kan aannemen dat de straatarme vissers met de huisraad zijn gaan lopen, maar de dieven van boeken en kunstwerken zijn volgens hem buiten het dorp te zoeken. Zelfs de ruïne van ‘la maison du Calvaire’ zal de oorlog niet overleven. In april 1944 ontvangen de Masereels via hun vooroorlogs adres in Parijs een brief waarin de burgemeester van Outreau-Equihen laat weten dat de Duitsers, ‘pour des raisons d'ordre militaire’, een aantal huizen in het dorp, waaronder dat van de Masereels, met de grond gelijk hebben gemaakt. Tussen evacuatiebevel en sloping zijn niet meer dan 48 uur verlopen. Achteraf zal blijken dat de Organisation-Todt de betonnen grondvesten heeft gebruikt als geschutbedding voor een luchtafweerbatterij van de Atlantikwall. De herinnering aan wat er met zijn huis gebeurd is blijft voor Masereel zo pijnlijk, dat hij nooit meer naar Equihen zal willen terugkeren. | |
VJe reçois votre adresse par différents amis communs. On me dit que vous pouvez me faciliter l'obtention d'un visa - special emergency visa - pour moi et ma femme. Inutile je pense, de vous donner les raisons qui motivent ma demande.Ga naar eind9 Frans Masereel aan Hermann Kesten, 17 oktober 1940
Thea Sternheim is na de wapenstilstand vrijgekomen, heeft in Nice haar dochter Dorothea (‘Mops’) teruggevonden en is met haar teruggekeerd naar Parijs.Ga naar eind10 Met Thea blijft Masereel ook gedurende de oorlogsjaren in contact, hoewel dat in 1941 en 1942 beperkt moet blijven tot het informeren naar elkaars gezondheid en het uitwisselen van onschuldige nieuwtjes op zogenaamde interzonale kaarten, de enige toegelaten vorm van communicatie | |
[pagina 335]
| |
tussen de ‘zone libre’ en de ‘zone occupée’. De dingen waarover ze het eigenlijk zouden willen hebben, kunnen ze wegens de censuur niet ter sprake brengen. Voor Masereel is dat in 1941 op de eerste plaats de vraag of hij er goed aan doet het voorbeeld te volgen van Zweig en andere vrienden, die Europa voorgoed hebben verlaten. Wegens het gevaar van een Duitse invasie in Engeland is Stefan Zweig in juni 1940 al met zijn tweede vrouw Lotte naar Zuid-Amerika vertrokken. Zijn eerste vrouw Friderike, die de voorbije jaren in Parijs woonde, is evenals Alfred Döblin en zijn vrouw een paar maanden later via Lissabon naar New York geëmigreerd. Paul Westheim heeft na zijn vrijlating uit het interneringskamp Masereels adres in Avignon weten te vinden en staat op een dag ziek en haveloos als een clochard voor de deur om zijn spaarcenten op te halen. Met de hulp van Masereel komt hij in Marseille terecht bij de vluchtelingenorganisatie die hem aan een plaats op een boot naar Mexico helpt. Kurt Wolff ten slotte ziet Masereel nog in Nice terug voordat de uitgever op 31 december 1940 met vrouw en kind via Spanje naar de Verenigde Staten vertrekt. Ingeval de omstandigheden hem noodzaken te emigreren, kiest ook Masereel voor de Verenigde Staten, want sinds hij van Reinhart heeft vernomen dat de Zwitserse regering ernstig rekening houdt met de mogelijkheid van een Duitse invasie, komt Zwitserland niet meer in aanmerking. Die dreiging voor het vanouds neutrale landje blijkt op een gegeven moment zo reëel, dat het leger de kunstcollectie van Georg Reinharts broer Oskar ergens in Centraal-Zwitserland in onderaardse grotten in veiligheid heeft gebracht. Om in geval van nood onmiddellijk te kunnen vertrekken, probeert Masereel zo snel mogelijk aan een Amerikaans visum te komen, een ‘special emergency visa’. De aanvraag moet gebeuren via het Amerikaanse Emergency Rescue Committee in Marseille, maar hij stuurt ook een brief naar de Duitse auteur Hermann Kesten in New York, in de hoop dat die als contactpersoon van de Duitse immigranten daar de weg kent om de procedure te versnellen. Uiteindelijk blijkt Kesten even weinig te kunnen doen als Masereels Amerikaanse borgstellers Frank Crowninshield van Vanity Fair, directeur George Macy van de Limited Editions Club en het echtpaar Perls, exploitanten van de Newyorkse Perls Gallery.Ga naar eind11 Het duurt tenslotte tot maart 1941 voor zijn aanvraag officieel in Washington wordt ingediend. Gelukkig ontstaat voor hem en Pauline intussen geen echte noodsituatie zoals voor het | |
[pagina 336]
| |
gezin van zijn Belgische vriend Maurice Gaspard, voormalig decorateur van de Groupe Libre, voor wie hij herhaaldelijk de tussenkomst van zowel Kesten als Wolff inroept. | |
VIEndlich habe ich Deine Adresse auf dem Umweg über New York erfahren. Du kannst Dir vorstellen, wie sehr ich mich gefreut habe, Nachricht von Dir zu erhalten. Ich selbst habe England Ende Juni nach den üblichen Schwierigkeiten verlassen und ich weiss jetzt nicht, was aus meinem Haus, meinen Büchern und meinen angefangenen Arbeiten geworden ist.Ga naar eind12 Stefan Zweig aan Masereel; Rio de Janeiro, 23 november 1940
Omdat hij in juni 1941 nog steeds geen nieuws over zijn visum voor de Verenigde Staten heeft, kan Masereel het zich niet permitteren het Zuidamerikaanse alternatief te negeren dat Stefan Zweig hem vanuit Brazilië heeft voorgesteld. Die heeft trouwens al op eigen initiatief contact opgenomen met een landgenoot van hem in Colombia, de Oostenrijkse zakenman en kunstverzamelaar Walter Engel, die na de Anschluss naar Bogota is geëmigreerd en hier in het najaar in de Nationale Bibliotheek een Masereel-expositie met werken uit zijn eigen collectie zal organiseren. Van Zweig ontvangt Engel een brief ‘waarin hij me dringend verzocht Masereel aan een inreisvisum voor Colombia te helpen, omdat hij in Frankrijk ernstig gevaar liep.’Ga naar eind13 Hoewel Colombia officieel geen visa meer afgeeft aan Europese vluchtelingen, zorgen de relaties van Zweig en Engel ervoor dat er voor Masereel een uitzondering wordt gemaakt. Zweig staat op vriendschappelijke voet met de Colombiaanse ambassadeur in Buenos Aires, de auteur German Arciniegas, terwijl de Belgische zaakgelastigde in Bogota, René Van Meerbeke, een goede kennis van Engel en bovendien een Masereel-bewonderaar is - hij houdt de openingstoespraak in de Nationale Bibliotheek. Volgens Engel wordt de visumkwestie dank zij Van Meerbeke op het hoogste niveau afgehandeld: Hij vertelde me dat hij 's anderendaags toevallig voor de lunch uitgenodigd was bij de President van de Republiek, dr. Eduardo Santos, en dat | |
[pagina 337]
| |
hij de inreisvisumaanvraag ter sprake zou brengen. - Om kort te gaan: het visum werd toegestaan en Masereel werd per telegram op de hoogte gebracht.Ga naar eind14 Op 1 augustus laat Zweig weten dat Masereel het visum eerstdaags bij de Colombiaanse consul in Marseille zal kunnen afhalen, maar Masereel zelf blijkt zich nog helemaal niet te hebben verzoend met de gedachte dat hij zal moeten emigreren: ‘comme j'ai confiance et que je crois que la vie va redevenir possible pour un artiste, j'attends encore de partir.’Ga naar eind15 Als het toch zover zou komen, wil hij liever naar Brazilië dan naar Colombia. Waarop Zweig antwoordt dat hij vanuit Bogota veel gemakkelijker dan vanuit Europa een visum voor Argentinië of Brazilië zal kunnen krijgen. Dat Masereel zijn beslissing blijft uitstellen, hangt niet alleen samen met zijn illusie dat het leven in Frankrijk opnieuw leefbaar zal worden. Ongetwijfeld voelt Pauline er absoluut niets voor om naar Zuid-Amerika te emigreren, en allicht heeft hij zelf de grootste twijfels of hij daar wel zal kunnen aarden en als artiest zijn brood verdienen. Dat vraagt Zweig zich trouwens ook af. Over zijn pogingen om vrienden in Europa aan een visum te helpen schrijft hij aan Friderike: ‘Voor Masereel kan het wel geen probleem zijn, hij is Belg en christen, maar zal hij hier kunnen leven?’Ga naar eind16 In de Verenigde Staten was Masereel naar eigen zeggen een leeropdracht in een teken- of schilderklas beloofd, en alleen al wegens het taalprobleem zou dat soort mogelijkheden in Zuid-Amerika veel beperkter zijn. Hoewel Zweig dus alle begrip heeft voor Masereels twijfels, ervaart hij diens uiteindelijke beslissing om in Frankrijk te blijven als een bittere persoonlijke ontgoocheling. Niet omdat hij zich tevergeefs heeft ingespannen voor het Colombiaanse visum, maar omdat hij Masereel sinds de verkoeling van zijn vriendschap met Romain Rolland en de dood van zijn oude Oostenrijkse vrienden Joseph Roth en Erwin Rieger beschouwt als zijn laatste levende band met ‘het Europa waarvan we hadden gedroomd’, het internationalistische, pacifistische Europa dat de oprichters van Demain, Clarté en Lumière voor de geest stond. In 1941 verblijft hij een paar maanden in de Verenigde Staten, en in een Newyorkse hotelkamer schrijft hij hoe gaarne hij Masereel terug zou willen zien en hoe uitgeblust hij zich voelt: ‘Vijfentwintig jaar geleden hadden we meer hoop, meer kracht en meer vertrouwen; en vooral: we waren jonger.’Ga naar eind17 In Petropolis, schitterend gelegen boven Rio de Janeiro, huurt | |
[pagina 338]
| |
Zweig een paar maanden later de kleine villa waar hij zijn autobiografie Die Welt von Gestern voltooit - ‘ook met herinneringen aan jou,’ zegt hij in een brief aan Masereel. Wat zijn Vlaamse vriend voor hem betekent, blijkt zowel uit het verhaal van hun kennismaking in het Genève van 1917 als uit de herinnering aan zijn werkvakantie van 1918 in het kleine Gasthof in Rüschlikon, waar hij alleen ‘de echte vrienden’ ontving: Rolland en Masereel. Nu het er steeds meer op gaat lijken dat hij niet alleen Rolland maar ook Masereel nooit meer terug zal zien, zinkt Zweig reddeloos weg in het moeras van zijn zelfdestructieve somberheid. Dat Lotte de oorzaak van die fatale depressie zou zijn, zoals Claire Goll in haar memoires insinueertGa naar eind18, is een cynische simplificatie, maar volgens Friderike miste Stefan in Brazilië inderdaad vooral het gezelschap van zijn oude vriend Masereel, bij wie hij in vanzelfsprekend vertrouwen zijn hart had kunnen luchten en nieuwe energie opdoen. Het valt trouwens op dat Masereel in Zweigs brieven aan Friderike telkens weer ter sprake komt. ‘Voor Masereel moeten we nog proberen,’ schrijft hij op 24 juli. En op 17 september: ‘Masereel heeft me laten weten dat hij liever naar Brazilië dan naar Colombia zou willen, maar ik hoop dat hij niet lang meer aarzelt, want in Frankrijk zullen ze hem het leven moeilijk maken.’Ga naar eind19 De laatste brief waarin hij hem noemt dateert van 20 november: ‘de vrienden, waar zijn ze - onbereikbaar zoals Rolland, Masereel, onder de grond zoals Roth en Rieger.’Ga naar eind20 Drie maanden later, op 22 februari 1942, laat hij Lotte kort na de middag in de slaapkamer van hun villa in Petropolis een dodelijke dosis veronal innemen, en daarna drinkt hij zelf het gif uit de mineraalwaterfles met het misleidende etiket Salutaris. In een afscheidsbrief aan Friderike zegt hij dat hij te moe was om verder te kunnen leven in een compleet geworden geestelijk isolement, met als enige zekerheid, dat de oorlog nog jaren zal duren. Friderike zal blijven geloven dat de aanwezigheid van Masereel het onheil had kunnen voorkomen. Masereels eerste reactie is te vinden in een brief van 2 maart aan Reinhart. Hij is ‘diep getroffen door het nieuws van de zelfmoord van onze goede Zweig’, en hij voegt er een bezwering in zijn typische stijl aan toe: ‘Que Dieu et le diable nous préservent du désespoir!’Ga naar eind21 Zijn inleiding voor een Zweig-herdenking in Parijs in februari 1946 besluit hij met de constatering dat Stefan helaas geen vechtersnatuur was, te weinig ‘batailleur’ om de plaag van het nazisme te willen overleven. Voor het overige blijft Zweigs beslissing ook voor hem een mysterie. In een korte bij- | |
[pagina 339]
| |
drage in de bundel Stefan Zweig: sein Leben, sein WerkGa naar eind22 schrijft hij in 1949 dat hij nog vaak aan Stefan denkt en zich dan altijd afvraagt hoe het mogelijk is dat iemand als hij, ‘een echte Lebenskünstler’, op die manier is kunnen heengaan - ‘C’ est le drame de l'homme au désespoir.’ | |
VIIJ'ai beaucoup travaillé depuis que je suis ici. J'ai d'abord mis au point mes croquis de la retraite - on en a vu!! - et ensuite fait une trentaine d'aquarelles - je ne trouve ni couleurs à l'huile ni toile. Je compte faire aussi une série de grands dessins sur la guerre.Ga naar eind23 Masereel aan Pierre Vorms; Avignon, 24 oktober 1940
Wat Masereel in deze uitzichtloze jaren overeind houdt is de gedachte dat zelfs Hitler niet het eeuwige leven heeft. Vooral die taaie overlevingswil verklaart waarom hij erin slaagt aan het werk te blijven, al heeft hij op de vraag waartoe het allemaal dient geen ander antwoord dan dat het zijn enige verweer is tegen de absolute somberheid die Tucholsky, Zweig en een aantal andere vrienden en kennissen fataal is geworden. ‘Als ik niet zou kunnen werken, zou het heel erg met me gesteld zijn,’Ga naar eind24 bekent hij in 1943 aan Thea. Vandaar dat hij vanaf de eerste maanden in Avignon een koortsachtige activiteit ontplooit. In september en oktober 1940 ontstaan tientallen tekeningen naar de schetsen die hij in juni heeft gemaakt, plus een dertigtal gouaches die eveneens geïnspireerd zijn door eigen oorlogservaringen of verhalen van andere vluchtelingen. Vanaf eind oktober werkt hij aan de voorstudies voor ‘een serie grote tekeningen over de oorlog’, en begin november tekent hij de zeven kleine illustraties die hem zijn eerste inkomsten opleveren. De opdracht dankt hij aan Louis Piérard, die hij in oktober in Nîmes heeft teruggezien. Evenals uitgever Armand Henneuse (Les Ecrivains Réunis) is Piérard bij het uitbreken van de oorlog naar Lyon gevlucht, maar begin november verhuist hij naar Cassis-sur-Mer, bij Marseille. Een van de eerste Lyonese uitgaven van Henneuse is een lang oorlogsgedicht van Piérard, een ,Ode à la France meurtrie, waarvoor Masereel vier buitentekstillustraties en drie sluitvignetten heeft getekend. | |
[pagina 340]
| |
In Avignon en elders in Zuid-Frankrijk ontmoet Masereel intussen ook een aantal vrienden uit het Parijse Volksfront-milieu, zoals Georges Dudach, met wie hij de Cahiers de la Jeunesse heeft opgericht, en de dichters Pierre Seghers en Benjamin Crémieux. Contact heeft hij vooral met Seghers, ‘un garçon charmant, très dynamique’, die in Villeneuve-lès-Avignon woont, een glashandel exploiteert en voor menig vluchteling en lid van het verzet de redder in nood wordt. Louis Aragon en Elsa Triolet bijvoorbeeld, die van meet af aan bij de verzetsbeweging betrokken zijn, vinden zowel in december 1940 als in de loop van 1942 onderdak bij het echtpaar Seghers. Masereels vriendschappelijke relatie met Aragon gaat terug op hun vooroorlogse samenwerking bij Aragons krant Ce Soir en bij de activiteiten van het Parijse Maison de la Culture, maar ze zullen elkaar ook in Avignon herhaaldelijk ontmoeten. In het exemplaar van Cantique d'Elsa dat hij Frans en Pauline in 1942 cadeau doet, schrijft Aragon: ‘à mes amis Masereel/ l'amitié seule est réelle/ Louis.’ Masereels ontmoetingen met Aragon hebben onder andere te maken met hun medewerking aan het tijdschrift Poésie, waarmee Seghers in Villeneuve is gestart. In het nummer van mei-juni van Poésie 41 is een voorstudie te vinden van een van de 25 tekeningen uit de suite Danse macabre, die Masereel een paar weken tevoren heeft voltooid, en in het najaar illustreert hij als eerste boekuitgave van Seghers' tijdschrift een editie van Jugement, hoogtepunt van het monumentale 17de-eeuwse gedicht Les tragiques van Thédore-Agrippa d'Aubigné over de vervolging van de hugenoten. Danse macabre is Masereels derde serie eigentijdse variaties op het middeleeuwse dodendans-thema. Eind 1916 heeft hij in Les Tablettes onder dezelfde titel zijn allereerste suite van hout- of linoleumsneden gepubliceerd, en in maart 1935 is een eveneens gelijknamige suite van 30 tekeningen ontstaan, waarvoor hij voor de oorlog geen uitgever meer heeft gevonden. Het is niet onmogelijk dat de 25 tekeningen uit het voorjaar van 1941 nieuwe versies zijn van tekeningen die hij in Parijs heeft achtergelaten. Anders dan voor de oorlog wekt de titel Danse macabre in 1941 de interesse van Herbert Lang, uitgever en boekhandelaar in Bern. In juli krijgt Masereel bezoek van een medewerker van Lang, en behalve een contract voor de uitgave van Danse macabre levert dat ook perspectieven op voor verdere samenwerking - een vooruitzicht dat voor Masereel het enige lichtpunt vormt in deze weken die tot de somberste van de hele oorlog behoren: op | |
[pagina 341]
| |
13 juni is op bevel van de regering in Vichy de massale internering van joden in de ‘zone libre’ begonnen, en na de Duitse inval in de Sovjetunie op 22. juni ziet het er aanvankelijk naar uit dat Oost-Europa even snel onder de voet zal worden gelopen als Midden- en West-Europa. Voor de Masereels valt de nieuwe escalatie in de door Hitler geregisseerde ‘danse macabre’ samen met de weken waarin ze de details over de plundering van hun huis in Equihen te verwerken krijgen en op zoek moeten naar een alternatief voor het kamertje in de rue des Trois Faucons, waar hun de huur wordt opgezegd. Wegens hun benarde financiële situatie hebben ze drie maanden later nog steeds geen anderonderkomen gevonden - ‘toujours dans cette maison en démolition. Une vie de cochon,’Ga naar eind25 schrijft Frans op 6 oktober - en wanneer ze het pand begin december moeten verlaten, zullen ze acht dagen in een hotelletje moeten logeren voor ze een ‘Voorlopig’ adres in de rue de Thiers vinden. De werkelijkheid ziet er dus minder pittoresk uit dan de lezer van de Journal de Genève zich wellicht voorstelt wanneer hij op de voorpagina van de zondagse bijlage van 12 oktober naast een artikel van Louis Piérard over de 50ste sterfdag van Rimbaud een stuk aantreft waarin de Franse auteur Louis GilletGa naar eind26 het verhaal doet van een kort bezoek aan Masereel in Avignon, ‘in een oud pand van de charmante oude rue des Trois-Faucons.’ Hoewel hij hem ‘le premier graveur vivant’ noemt, is het duidelijk dat de Académicien niet meer dan oppervlakkige kennis van Masereels werk heeft. Waarschijnlijk zijn bezoek en verslag in de Geneefse krant een vriendendienst aan zijn Belgische collega Louis Piérard, die Masereel in september heeft ontmoet om afspraken te maken over een tweede illustratieopdracht: elf tekeningen voor zijn boekje Les réfugiés, dat in 1942 in Grenoble zal verschijnen. Van belang is Gillets artikel alleen vanwege het verhaal over de omstandigheden waarin de tekeningen van Juin 40 zijn ontstaan en omdat het stuk de aandacht trekt van de Parijse uitgever en boekhandelaar Eric Somogy, die tijdens de oorlog in St. Raphael verblijft. Somogy reageert prompt met het voorstel om de tekeningen uit te geven, maar wegens de censuur en de papierschaarste loopt de produktie telkens weer vertraging op, zodat Juin 1940 pas anderhalf jaar later zal kunnen verschijnen - overigens met het impressum van Somogy's Parijse collega Pierre Tisné, een naam die in Masereels correspondentie niet één keer voorkomt. Dat in het bezette Parijs een boek in de handel kan komen van een tekenaar wiens werk in Duitsland zelf al jaren op de | |
[pagina 342]
| |
zwarte lijst staat, is even onverklaarbaar als het feit dat De Sikkel in dat zelfde jaar 1942 in het bezette Antwerpen een tweede druk van de Masereel-editie van Ulenspiegel uit 1937 kan uitbrengen. Met de titel Politische Zeichnungen voor de selectie uit zijn Geneefse anti-oorlogssatiren is Masereel zelf nooit erg gelukkig geweest, aangezien die tekeningen wat hem betreft geen politiek maar een louter humanitair karakter hadden. Dat laatste geldt nog meer voor de tekeningensuites die vanaf 1941 in Avignon ontstaan, al was het alleen maar omdat de politieke vrijheid in de ‘zone libre’ erg relatief is en antinaziprenten zoals Masereel er in de jaren dertig heeft getekend natuurlijk nooit door de censuur zouden komen. Eigenlijk zijn de verschillen tussen Juin 1940 en Danse macabre vergelijkbaar met die tussen de tekeningen uit 1914 in La guerre en Belgique en de prenten uit 1917 in Les morts parlent en Debout les morts: tegenover het bijna journalistieke beeldverslag staan de groteske fantasieën waarin Masereel de angst en afschuw verbeeldt die de waanzin van het oorlogsgeweld bij hem opwekt. Overigens zijn de moorddadige knekelmannen die in een paar tientallen satiren in La Feuille als personificatie van de oorlog worden opgevoerd niet te vergelijken met de pentekeningen in Danse macabre. In Genève haalde Masereel zijn inspiratie uit communiqués en persberichten. Nu hij zelf dagenlang in de apocalyptische verschrikkingen van de oorlog heeft rondgedwaald, is hij niet in staat de distantie te bewaren die de satiricus nodig heeft. ‘J'étais plus ému que critique, plus témoin que juge,’ constateert hij wanneer hij jaren later terugkijkt op de tekeningen uit Avignon. | |
VIIINotre départ en USA devient problématique!... On m'offre un visa pour la... Colombie! On verra! En attendant je travaille beaucoup - peinture - linoléum (en l'absence de bois) et dessins.Ga naar eind27 Frans Masereel aan Pierre Vorms; Avignon, 6 juli 1941
Het meest bizarre aspect van Masereels situatie in Avignon is het contrast tussen de enge behuizing in de rue des Trois Faucons en de rue de Thiers, en de zaal in het 14de-eeuwse pauselijk paleis die hij vanaf begin mei 1941 als atelier mag gebruiken: een enorme zaal van het Palais des Papes, die archivaris Chauveau hem | |
[pagina 343]
| |
met instemming van het stadsbestuur ter beschikking stelt. Hier vindt hij alle ruimte, licht en rust die hij nodig heeft, en vanuit de vensters heeft hij een schitterend uitzicht op de oude stad en het Rhône-landschap. Bovendien houden de dikke muren van de paleisvesting de mediterrane hitte buiten, zodat hij hier ook 's zomers in geprivilegieerde omstandigheden kan werken - dat wil zeggen: voor zover hij over het nodige materiaal beschikt. Aangezien olieverf en schilderslinnen onvindbaar dan wel onbetaalbaar zijn, moet hij zich als graficus behelpen met linoleum, als schilder met ‘carton fort, que je prépare moi-même’.Ga naar eind28 Een van de weinige doeken uit de oorlogsjaren is, opvallend genoeg, ‘Souvenir d'Equihen’ uit het voorjaar van 1941. Naast de oorlogsherinneringen ontstaan in Avignon een aantal sfeerbeelden van de oude stad en de eerste werken waarop de typische vrouwenfiguren met volle ronde vormen verschijnen die, zoals Thomas Mann in 1948 schrijft, geïnspireerd zijn door Masereels ‘Liebesneigung zum jungen Blut, wie seine Jahre sie mit sich brächten.’Ga naar eind29 Voor de man van middelbare leeftijd die Masereel in de jaren veertig wordt, is ‘het jonge bloed’ dat hem stimuleert en inspireert zijn nieuwe vriendin Laure Malclès, dochter van een schilder en beeldhouwer die geboortig is uit Avignon maar carrière heeft gemaakt in het Parijse kunstonderwijs. Vandaar dat Laure geboren is in Parijs, waar ze in 1930 het diploma van de schilderschool Elisa Lemonnier heeft behaald. Wanneer ze Frans eind 1940 in Avignon leert kennen, is hij eenenvijftig, zij zelf pas negenentwintig. Ondanks dat leeftijdsverschil van meer dan twintig jaar zal uit hun ‘oorlogsliaison’ een vaste relatie groeien die de grootste problemen zal overleven. In de winter van 1941-42 werkt Masereel elke ochtend in zijn zaal in het Palais des Papes, hoewel de thermometer hier in februari niet meer dan 12° Celsius wijst en de verwarming wegens de steenkoolschaarste ieder moment helemaal kan uitvallen. In december is hij met Pauline uit de rue des Trois Faucons moeten verhuizen, maar aangezien ze op hun nieuwe adres in de rue de Thiers al even eng en armelijk behuisd zijn, willen ze zo snel mogelijk iets anders zoeken. Dat ze bijna twee jaar later nog altijd in dezelfde schamele kamer huizen, bewijst hoe precair hun financiële situatie blijft. Kort voor de verhuizing naar de rue de Thiers hebben ze opnieuw bezoek gekregen van Max Weber, die 30.000 FF voor hen op zak had, en hen namens Reinhart uitnodigde voor een paar weken vakantie in Winterthur. In volle oorlog lijkt dat een nogal | |
[pagina 344]
| |
Vals paspoort, op 14.4.1943 in Avignon afgegeven aan ‘François Laurent’
Masereel voor zijn portret van Romain Rolland in het Palais des Papes in Avignon, 1942
| |
[pagina 345]
| |
onwezenlijk idee, maar de invloed van de Reinharts reikt zo ver, dat Masereel in juli 1942 bij het Zwitserse consulaat in Marseille tenslotte toch de nodige papieren kan afhalen. Bij hun aankomst in Zwitserland zien Frans en Pauline eruit als ondervoede landlopers. Dank zij de liefdevolle zorgen in Winterthur en de gastvrijheid van vrienden en kennissen in Bern, Zürich en Genève voelen ze zich een maand later stukken beter, en wanneer ze eind augustus naar Frankrijk terugkeren, torsen ze drie koffers vol kleren en proviand. Dat ze met al die bagage geen problemen krijgen aan de grens, hebben ze voornamelijk te danken aan Masereels vroegere Geneefse uitgever William Kundig, die goede contacten heeft met zowel officiële instanties als het verzet dat in het Frans-Zwitserse grensgebied actief is. Na de vredige maand in Zwitserland is de confrontatie met de rauwe oorlogsrealiteit in Frankrijk een zware schok. Op 31 augustus, een paar dagen nadat Frans en Pauline in Avignon zijn teruggekeerd, organiseert de collaborerende Vichy-regering in het naburige Villeneuve-lès-Avignon een ware jodenjacht, en een paar maanden later is het helemaal en definitief uit met de relatieve rust en veiligheid in de Vaucluse: op 11 november, na de invasie van de geallieerden in Noord-Afrika, wordt de ‘zone libre’ door Duitse en Italiaanse troepen bezet. Tot de eerste slachtoffers behoort Wilhelm Friedmann, die op 10 december bij een poging om over de Spaanse grens te vluchten in handen van de Gestapo valt en 's anderendaags zelfmoord pleegt. Georges Dudach is al in mei wegens zijn verzetsactiviteiten opgepakt en gefusilleerd. Armand Henneuse wordt in Lyon gearresteerd en naar Mauthausen gestuurd. Benjamin Crémieux wordt door een infiltrant in de Résistance verklikt en in een café in Marseille gearresteerd. Bij een ultieme vluchtpoging raakt hij zwaar gewond en tenslotte wordt hij afgevoerd naar Buchenwald, waar hij in april 1944 zal overlijden. Dat soort drama's en alle andere onheilstijdingen waarover Masereel dag in dag uit hoort en leest vormen de achtergrond van Destins (‘lotsbestemmingen’), de suite van 40 tekeningen die in het voorjaar van 1943 in Zürich bij Oprecht zal verschijnen. De enige verklaring die Masereel heeft voor het feit dat hij zelf voorlopig ongemoeid wordt gelaten, is de gebrekkige coördinatie tussen de Franse politie en de Duitse bezetter. Omdat hij vroeg of laat ook in Avignon op een zwarte lijst terecht zal komen, zorgt hij ervoor dat zijn naam alvast uit het stedelijke bevolkingsregister verdwijnt: in april 1943 bezorgen medestanders van de Résis- | |
[pagina 346]
| |
tance bij de regionale politie en administratie hem een vals paspoort waarmee hij zich voortaan kan legitimeren als François Laurent, Fransman, geboren in Equihen. | |
IXNous avons quitté Avignon et nous avons installé dans un ‘;bled’ assez beau, très inconfortable, mais nourrissant. Le boire et le manger ne quittent pas la table. Adieu le régime des aubergines!Ga naar eind30 Frans Masereel aan Romain Rolland, 2 november 1943
In maart 1943 verschijnt in Parijs eindelijk Juin 1940, in april brengt Oprecht in Zürich Destins in de handel, en in mei ontstaan de laatste van de 65 tekeningen voor een populaire editie van Victor Hugo's Travailleur de la mer, die eveneens in Zürich door de Büchergilde Gutenberg wordt uitgegeven. Ondertussen werkt Masereel in opdracht van Somogy aan illustraties voor een Hamlet-vertaling en, in opdracht van Reinhart, aan de ontwerpen voor de houtsneden voor een bibliofiele uitgave van de eerste acht hoofdstukken van het bijbelse boek Genesis, die in Verona in Mardersteigs Officina Bodoni zal worden gedrukt. Wegens de chaos vlak voor en na het einde van de oorlog zal het boek pas eind 1948 het licht zien: 25 exemplaren van de privé-druk Die Schöpfung voor Reinhart, 125 exemplaren van de Amerikaanse vertaling The Creation voor Pantheon Books Inc, de uitgeverij waarmee Kurt en Helen Wolff in 1942 in New York zijn gestart. Tot de allereerste Pantheon-uitgaven behoren overigens een ‘piraateditie’ uit 1942 van Masereels Danse macabre en een Amerikaanse Ulenspiegel uit 1943, The glorious adventures of Tyl Ulenspiegel, met reprodtikties van de houtsneden uit de jaren twintig en een voorwoord van Camille Huysmans. Naar aanleiding van een illustratieopdracht voor een Franse editie van Aischylos' godentragedie Promethée enchainé (‘Prometheus geboeid’) heeft Masereel zich in het najaar van 1942 verdiept in de Griekse en Romeinse mythologie. Zo sterk blijft die bizarre wereld vol existentiële tragiek hem intrigeren, dat zijn volgende bundel anti-oorlogstekeningen een eigentijdse variatie wordt op de mythe van de god Saturnus, die zijn eigen kinderen verslindt: La terre sous le signe de Saturne is een suite van 20 grotesken waarin een dolgedraaide vraatzuchtige Aardbol de hele | |
[pagina 347]
| |
mensheid opvreet. De tekeningen heeft Masereel klaar in augustus 1943, en onmiddellijk laat Lang weten dat hij de bundel gaarne wil uitgeven, allicht omdat Danse macabre intussen een bescheiden verkoopsucces is geworden. In augustus voltooit Masereel ook de Hamlet-illustraties en onderneemt hij een eerste poging om als illustrator greep te krijgen op Lesfleurs du mal. Omdat hij zich te veel door de gedichten laat intimideren en omdat de dagelijkse beslommeringen het hem hoe langer hoe moeilijker maken zich op zijn werk te concentreren, vindt hij de resultaten weinig bevredigend. Naast de Fleurs du mal zijn er trouwens nog andere projecten die hem bezighouden - begin juni schrijft hij dat hij nooit zoveel ideeën heeft gehad als nu, ‘maar ze zijn merendeels onuitvoerbaar wegens het gebrek aan materiaal en omdat vaak het “waarom” in de weg staat, de onontkoombare vraag waartoe het allemaal nog dient.’Ga naar eind31 Daarnaast is er de groeiende angst om herkend en opgepakt te worden, en de meer dan hachelijke voedselsituatie, waardoor de Masereels vanaf mei de facto overleven op een dieet van tomaten, aubergines, courgettes en bonen. Voor tijdelijk soelaas zorgt Piérard, die met zijn Belgische vriendin, de actrice Eve Francis, naar het kasteeltje Boynet in het departement Lot-et-Garonne is verhuisd en de Masereels in juli uitnodigt voor een tweeweekse ‘cure de bouffe’. Eind september komt Masereel definitief tot de conclusie dat het de hoogste tijd is om, nu het nog kan, uit Avignon te vertrekken en onder te duiken in een veiliger en ‘Voedzamer’ omgeving. Omdat Lot-et-Garonne aan beide voorwaarden lijkt te voldoen, valt de keuze op dit dunbevolkte gebied ten oosten van Bordeaux, dat hij op de reis naar Boynet heeft leren kennen. ‘Niet zonder moeite’ slaagt hij erin met Pauline uit Avignon weg te komen, en op ii oktober laat hij Reinhart weten dat ze voorlopig in een dorpsherberg in de i3de-eeuwse bastide Monflanquin logeren, in de buurt van Paulhiac, waar ze al drie dagen op zoek zijn naar woongelegenheid. Gezien hun financiële situatie is de keus beperkt en zullen ze uiteindelijk nog maar eens genoegen moeten nemen met het meest primitieve ‘aanbod’: een afgedankte watermolen op het riviertje de Laussou, in de directe omgeving van Boynet maar op zeven kilometer van het dichtstbije dorp. Het voornaamste is natuurlijk dat ze zich in de ‘moulin de Bézis’ veilig voelen en dank zij de gulheid van de boeren in de omgeving eindelijk weer voldoende te eten hebben, maar al snel gaan het complete isolement en de afwezigheid van alle comfort zwaar wegen. Omdat Frans elke dag kilometers heen en weer moet fiet- | |
[pagina 348]
| |
sen om proviand te halen, houdt hij nauwelijks tijd over om te tekenen. In het najaar blijkt bovendien dat het interieur van de molen bijna niet te verwarmen is, zodat de Masereels vanaf begin december vlak bij de open haard moet blijven zitten om niet te vergaan van de kou. ‘Hopelijk duurt dit niet lang meer. Leve de centrale verwarming!’Ga naar eind32 schrijft Frans aan Thea. Haar antwoordbrief met het verhaal van de arrestatie van Mops herinnert hem eraan dat hem voorlopig in elk geval erger bespaard is gebleven. | |
X... je l'ai échappé belle, peu avant la libération. Il y a eu des rafles, des morts et des tas de cruautés dans les environs de ma bicoque. C'est un miracle d'y avoir échappé.Ga naar eind33 Frans Masereel aan Romain Rolland, 6 oktober 1944
Het duurt niet lang voor de Masereels ondervinden hoe bedrieglijk de middeleeuws landelijke rust in de omgeving van de moulin de Bézis wel is: juist omdat de streek zo afgelegen, dun bevolkt en bosrijk is, blijkt ze het uitverkoren terrein van het maquis, dat hier vaak wapens en munitie laat parachuteren en daarvoor een aantal schuilplaatsen en depots heeft gebouwd. In het voorjaar van 1944 raakt Masereel trouwens zelf betrokken bij de verzetsactiviteiten. Zijn watermolen dient vaak als pension voor één nacht en vooral als ‘brievenbus’ voor de uitwisseling van allerlei informatie. Omdat de Duitsers weten dat de streek maquisgebied is, zijn er herhaaldelijk razzia's, en een van die klopjachten na een dropping in de directe omgeving wordt Masereel bijna fataal: Ik hoor, ik zie ze nog komen. Als bij mirakel hebben de soldaten hun zoekactie gestaakt toen ze nog maar een honderd meter verwijderd waren van de plek waar ik een toevlucht had gezocht. Ik had me verscholen in de kelder van de molen, ik stond met mijn voeten in het water, klaar om ervandoor te gaan. Door het grootst mogelijke toeval hebben ze vlak bij de molen rechtsomkeert gemaakt. Maar ze hebben in de omgeving razzia's gehouden en een vijftigtal gijzelaars genomen, van wie de meesten nooit zijn teruggekomen.Ga naar eind34 Gelukkig gaan de bezetters in Lot-et-Garonne minder driest te | |
[pagina 349]
| |
werk dan in het 100 km noordelijker gelegen Haute-Vienne, waar op 10 juni de complete bevolking van het dorpje Oradour-sur-Glane door een SS-divisie wordt uitgemoord. Reeds op 6 juni, de dag van de geallieerde landing in Normandië, wordt in Lot-et-Garonne door de lokale Résistance de 4de Republiek geproclameerd, maar voor Frans en Pauline betekent zelfs de bevrijding van Parijs op 25 augustus nog niet dat hun oorlogsmisère voorbij is: omdat hun appartement in de rue Antoine Chantin sinds het vertrek van Paule allang doorverhuurd is, moeten ze eerst iets anders zien te vinden, en dat zal een nog veel groter probleem blijken dan voor de oorlog. Eigenlijk is de enige reden waarom Masereel zo snel mogelijk naar Parijs terug wil, de verwachting dat hij als artiest alleen daar behoorlijk zijn brood zal kunnen verdienen. Anders zou hij liever in het zuiden blijven, schrijft hij aan Romain Rolland. Voor zover dat mogelijk was, heeft hij geprobeerd contact met Rolland te houden, maar omdat de gezondheid van zijn oude vriend tijdens de oorlogsjaren snel achteruitgaat, zijn de hiaten in hun briefwisseling steeds langer geworden. In november 1943 vraagt de auteur zich af of ze elkaar nog ooit zullen terugzien: ‘vous avez le temps d'attendre. Mais moi, à 78 ans (en janvier), je suis pressé.’Ga naar eind35 Zijn 78ste verjaardag zal Rolland nog beleven, zijn 79ste niet meer. En Masereel zal hij niet meer terugzien. Het laatste teken van leven uit Vézelay is een kaartje van 2 november 1944, in een haast onleesbaar handschrift. Masereels laatste brief dateert van 24 december, een week voor Rolland overlijdt. Op het bericht van zijn dood reageert de Parijse pers niet anders dan ze de voorbije 25 jaar op de naam Rolland heeft gereageerd: met eenstemmig stilzwijgen. Vandaar het inderhaast door Aragon opgerichte Comité Romain Rolland, dat de auteur wil laten begraven in het Panthéon. Een plan dat niet alleen op verzet stuit bij Rollands tegenstanders maar ook bij een aantal vrienden uit de jaren twintig die hem niet zijn gevolgd in zijn keuze voor het communisme. In een brief aan Masereel gaat Aragon te keer tegen wat hij beschouwt als hypocriete tegenmaneuvers van mensen als Arcos.Ga naar eind36 Om dezelfde reden lopen de reacties ook in het buitenland sterk uiteen - naar aanleiding van een door Thomas Mann voorgezeten herdenking in de Newyorkse Carnegie Hall heeft George Grosz het over ‘Rollandowitsj’. Rolland wordt en blijft begraven in Vézelay, het stadje in de Bourgogne waar hij zijn eerste en zijn laatste levensjaren heeft doorgebracht, maar na de Panthéon-affaire voelt de regering zich | |
[pagina 350]
| |
moreel verplicht tot een vorm van eerherstel, en in juli 1945 wordt het grote Rolland-portret dat Masereel in 1938 heeft geschilderd aangekocht door de Franse Staat. De verkoop van dat grote doek, die 60.000 FF opbrengt, dankt Masereel aan Jean Cassou, de nieuwe conservator van het Parijse Musée National d'Art Moderne, die hij voor de oorlog als medewerker van Aragon in het Parijse Maison de la Culture heeft leren kennen. Een paar maanden eerder heeft het Franse Ministerie van Onderwijs nog drie andere werken aangekocht, maar wat Masereel daaraan en aan zijn Zwitserse publikaties verdient blijft veel te weinig om de huur van een Parijs appartement met een behoorlijk atelier te kunnen betalen. Bij zijn eerste naoorlogs bezoek in de hoofdstad, in december 1944, heeft hij zelf geconstateerd hoeveel harder en duurder het leven daar nog is dan voor de oorlog, en in de loop van 1945 wordt zijn eigen eerste indruk alleen maar bevestigd. ‘La jungle de Paris est plus féroce que jamais,’ schrijft Elsa Triolet hem. ‘Ça pique, ça mord, ça vous déchire. Des gens de notre espèce sont craints ou haïs, c'est selon.’Ga naar eind37 Pierre Vorms blijft nog tot oktober in militaire dienst. Bij zijn terugkeer in Parijs constateert hij dat zijn galerie verkocht is en dat de ‘garde-meubles’ waar hij de kostbaarste stukken van zijn inboedel had ondergebracht is leeggeplunderd: meubelen, boeken, schilderijen en het archief van zijn galerie zijn verdwenen. Wat er precies gebeurd is blijft een raadsel. In november al had Masereel via notaris Albert Fraysse vernomen dat de galerie gesloten en verkocht was, maar dat de koper onvindbaar bleek. Anderhalf jaar later zal aan het licht komen dat de nieuwe eigenaar van het pand de doeken die in de galerie waren achtergebleven allang heeft versjacherd. Geen eigen huis en atelier meer in Equihen, geen appartement in Parijs, de vrucht van jaren werk verloren, een uitgedunde vriendenkring waaruit behalve Zweig en Rolland ook tientallen goede bekenden voorgoed verdwenen zijn: voor Masereel is dat de catastrofale balans van de voorbije vijf jaar. Maar zijn eigen misère verzinkt in het niets bij hetgeen hij in juli 1945 te zien krijgt in het verslagen Duitsland. Nadat hij als gast van het eerste Franse Leger van generaal De Lattre twee weken in de Franse en de Amerikaanse sector heeft rondgereisd, vindt hij geen woorden voor de toestanden die hij heeft aangetroffen: ‘Que de ruines, de désastres, plus rien ne marche là-bas... et quel bordel!’Ga naar eind38 |
|