Masereel
(1995)–Joris van Parys– Auteursrechtelijk beschermdEen biografie
[pagina 280]
| |
Moskou, mei 1935. Boven, v.l.n.r.: René Arcos, Frans Masereel, Bertolt Brecht, Sergej Tretjakov in de Moskouse parachutistenclub (op de voorgrond Nina Kameneva). Onder: Masereel op bezoek bij het Moskouse tekenaarscollectief Koekriniksi
| |
[pagina 281]
| |
ILiéber Frans, zu den guten Dingen, die ich mir manchmal ausdenke, gehörte eimnal ein Tag, zzuei Tage mit Dir allein am Meer oder in einer Stadt oder aufeiner Reise zit sein... Was ich am liebsten täte, wäre, dass wir in diesem Herbst znsammen auf zwei Monate nach Russland fahren und dorten zusammen ein Buch machen, Darstellung und Zeichnung. Ich garantiere Dir, dass das Buch über die Welt ginge.Ga naar eind1 Stefan Zweig aan Frans Masereel; Salzburg, 13 juni 1931
Terwijl Masereel wegens zijn paspoortaffaire pas vanaf 1929 aan een reis naar Moskou kan denken, is een aantal vrienden en kennissen van hem al eerder in de Sovjetunie geweest. Van George Grosz heeft hij het verhaal over diens reis van 1922 gehoord. In 1927 heeft hij Le voyage de Moscou van Georges Duhamel en L'autre Europe, Moscou et sa foi van Durtain gelezen, en in 1929 Vers l'austre flamme. Après seize mois dans l'URSS van Panaït Istrati - de eerste communist die een kritisch reisverslag schrijft en daarom tot aan zijn dood in 1935 door zijn vroegere partijvrienden wordt verketterd. En tenslotte heeft ook Zweig hem het een en ander over het Rusland van de jaren twintig kunnen vertellen. In 1927 zijn in Leningrad de eerste delen van Zweigs verzameld werk verschenen - met een inleiding van Maxim Gorki in het eerste deel en een door Masereel getekend portret in het tweede - en in september 1928 is de auteur uitgenodigd om de viering van het looste geboortejaar van Tolstoj bij te wonen. Op een kaart aan Masereel schrijft hij: ‘Mon cher Frans, je suis à Moscou et nous pensons avec ferveur à toi. Quelle merveille! Il faut venir!’ De kaart is mee ondertekend door etser en houtsnijder Alexej Kravtsjenko, die zich ‘votre admirateur lointain’ noemt, en door dichter en kunsttheoreticus Abram Efros, die Masereel in Parijs heeft leren kennen.Ga naar eind2 Wegens de systematische onderdrukking van alle individuele vrijheden en rechten houdt Zweig aan zijn bezoek in Moskou ge- | |
[pagina 282]
| |
mengde gevoelens over, maar hij blijft ervan overtuigd dat alleen in de Sovjetunie de vitaliteit voorhanden is voor de verjongingskuur die Europa nodig heeft. Een injectie met de energie die de Russische Revolutie mogelijk heeft gemaakt lijkt hem het enige middel om Europa af te helpen van zijn oude kwalen. ‘Ex oriente lux, alleen uit Rusland kan de vernieuwing voor dit bouwvallige Europa komen’Ga naar eind3 zo concludeert hij in juni 1931 in een brief aan Masereel. Een conclusie waaraan hij het voorstel vastknoopt om in het najaar samen voor een paar maanden naar de Sovjetunie te reizen en hun ervaringen te boek te stellen: een reportage in woord en beeld die eerst als artikelenserie in een krant of tijdschrift en daarna in boekvorm zou verschijnen. Van zijn Amerikaanse uitgever denkt Zweig zonder moeite de nodige voorschotten los te krijgen om de reis te financieren: ‘ik denk dat we in zes, acht weken aan de Chinese grens in Turkestan en op de Krim zouden kunnen staan, dat zou geweldig zijn.’Ga naar eind4 Op de vraag of hij er zelf wel echt zin in heeft, antwoordt Masereel dat hij natuurlijk enthousiast is en dat ze liefst zo snel mogelijk een afspraak moeten maken om de praktische details te bespreken - ‘Ik zie ons al op de Krim.’Ga naar eind5 In 1922 is een soortgelijk project van George Grosz en de Deense auteur Martin Andersen Nexö al kort na hun vertrek gestrand omdat de twee absoluut niet met elkaar konden opschieten. Bij Zweig en Masereel is dat risico onbestaande, maar hun plannen zullen om andere redenen in het water vallen. De Amerikaanse uitgever haakt in extremis af, en de Duitse kranten die Zweig polst hebben vanwege de crisis evenmin geld over voor het project. Omdat hij vasthoudt aan zijn weigering om ‘ook maar één roebel subsidie’ te accepteren, wordt de reis uitgesteld en tenslotte afgesteld. Overigens zou ze in elk geval niet zijn doorgegaan, want zelfs in het voorjaar van 1934 nog weigert België Masereel de nodige vergunning om met een paar Franse schilders op uitnodiging van Moskouse collega's naar Rusland te reizen. Een weigering die nog steeds verband houdt met zijn theoretische militaire verplichtingen, die pas op zijn 45ste verjaardag vervallen. Vanaf 31 juli 1934 kan Brussel zijn vrijheid van reizen niet meer beperken, zodat niets hem belet in te gaan op een nieuwe uitnodiging uit Moskou, naar aanleiding van de derde Masereelexpositie die het Museum voor Moderne Westerse Kunst, de latere Tretjakov Galerie, in mei en juni 1935 zal organiseren. | |
[pagina 283]
| |
Quant á ton voyage en Russie, j'ai peur que cela ne te nnise pour la vente de tes oeuvres... Le brult court dèjà (tu m'as dit qu'il était faux) que tu sois communiste; un voyage en Russie aux frais des bolchéviques sera pour beaucoup de gens la preuve que ce bruit est fondé.Ga naar eind6 Georg Reinhart aan Frans Masereel; 7 april 1933
Reinharts bezwaren tegen een reis naar de Sovjetunie heeft Masereel in 1933 al weggewuifd. Om te beginnen zal hij niet de eerste met-communist zijn die Rusland bezoekt, en bovendien denkt hij er niet aan ‘op kosten van de bolsjevieken’ naar Moskou te gaan. De uitnodiging is trouwens niet afkomstig van een partij-instantie maar van de VOKS, de Moskouse Dienst voor culturele betrekkingen met het buitenland, en de reis wil hij zoveel mogelijk betalen van de opbrengst van de werken die hij aan het Museum voor Moderne Westerse Kunst en het Poesjkin Museum heeft verkocht. Op het gerucht dat hij communist zou zijn, reageert hij met de laconieke opmerking dat hij daar alvast in Parijs nog niets van heeft gehoord. Hij had er nog bij kunnen zeggen dat het in communistische milieus beter dan waar ook bekend moet zijn dat hij zich niet bezighoudt met politiek en dat zijn geïsoleerde positie als artiest evenzeer het gevolg is van de doctrinaire kunstopvatting van communisten als van de desinteresse van de Parijse kunsthandel. In het eerste nummer van het in 1929 opgerichte blad Die Linkskurve bijvoorbeeld distantieert KPD-dichter Johannes R. Becher zich van ‘links-burgerlijke’ auteurs als Ernst Toller en Kurt Tucholsky, en zelfs van Henri Barbusse, omdat hij vindt dat ‘proletarische literatuur’ alleen kan worden geproduceerd door auteurs die zelf uit het proletariaat stammen, niet door sympathiserende collega's van burgerlijke afkomst. Het aardige van dat axioma is, dat Becher als zoon van een rechter niet voldoet aan zijn eigen criterium voor een ‘proletarisch-revolutionaire’ kunst en literatuur. Per definitie is daarin evenmin plaats voor Masereel, die behalve zijn burgerlijke afkomst ook zijn anarchistische overtuiging tegenheeft en bovendien het tegendeel van een klas se gebonden kunst voorstaat. In de jaren 1933 tot 1935, de periode waarin de Masereels en de emigranten Johannes en Lilly Becher in de me Antoine Chantin onder hetzelfde dak wonen, ontstaat niettemin een vriendschappelijke relatie, die alle verschillen van mening zal overleven. | |
[pagina 284]
| |
Intussen wordt Masereel in de Sovjetunie zelf niet zo dogmatisch beoordeeld: in de catalogus van de Moskouse Masereel-ex-positie van 1930 noemt Anatoli Loenatsjarski de Vlaamse houtsnijder ‘een van de meesters van de proletarische grafische kunst van de toekomst’. Hoe komt het dan dat er geen Russische edities van de houtsnedensuites verschijnen? Natuurlijk is Idée voor het stalinisme niet minder subversief dan voor het nazisme, en allicht is de anarchistische inslag in Mon livre d'heures en Le soleil de voornaamste reden waarom de censuur ook die boekjes uit de handen van Russische Masereel-bewonderaars houdt. Maar waarschijnlijk is er nog ten minste één andere reden, die kan verklaren waarom zelfs 25 Images de la passion d'un homme nooit in Moskou is uitgegeven. ‘Als je onze boeken leest en onze films ziet,’ zegt Ilja Ehrenburg in 1965, ‘dan hebben een jongen en een meisje die op elkaar verliefd zijn, tot voor kort niets beters te doen gehad dan hand in hand patriottische liederen te zingen.’Ga naar eind7 Aangezien Masereels jongens en meisjes mensen van vlees en bloed zijn, is het niet verwonderlijk dat de puriteinse sovjetmoralisten zijn beeldromans totaal ongeschikt vinden voor een orthodoxe revolutionaire opvoeding van het proletariaat. In elk geval zorgen zij ervoor dat de naam Masereel in de Sovjetunie hoofdzakelijk wordt geassocieerd met de anti-kapitalistische pacifist van de satiren uit de Geneefse oorlogsjaren en met de grote houtsneden, tekeningen en aquarellen die het decadente materialisme van de westerse maatschappij hekelen. Masereel doet zijn best om het politiek-propagandistische aspect van zijn Russische reis te negeren, maar het spreekt vanzelf dat de Moskouse instanties die hun fiat hebben moeten geven hem wel degelijk een plaatsje in hun propagandapuzzel hebben toebedacht. De reisformaliteiten worden vervuld door eerste secretaris Socholin van de Parijse ambassade, een voormalig medewerker van Loenatsjarski, en de eigenlijke uitnodiging ontvangt Masereel van schrijver-diplomaat Aleksandr Arosev, die in december 1934 naar Parijs komt en de VOKS-delegatie aanvoert die hem zes maanden later op het perron in Moskou verwelkomt. | |
[pagina 285]
| |
IIIComme Faust, je vendrais mon âme á tous les diables pour n'avoir que vingt ans. Si vous étiez ici, vous penseriez comme moi, j'en suis certain. On m'afait ici une réception très chaude et depuis je vis dans un tourbillon impossible à décrire. Je ne dors que quatre a six heures par nuit. Je prends sur mon repos le temps nécessaire á faire des dessins qu'on me demande trois fois par jour.Ga naar eind8 Frans Masereel aan Romain Rolland; Moskou, 7 mei 1935 Het briefje dat Masereel twee weken na zijn aankomst in Moskou aan Romain Rolland schrijft, doet denken aan ‘de permanente hoogspanning’ waarin Zweigs verblijf zeven jaar eerder verliep, aan ‘de nevel van een lichte geestelijke roes’Ga naar eind9 die hem beving toen hij werd ondergedompeld in een maatschappij waarin alles constant in beweging scheen. Net als Zweig toen voelt Masereel zich overrompeld door de impulsieve hartelijkheid waarmee hij overal wordt ontvangen. Elke begroeting gaat gepaard met broederlijke omhelzingen en betuigingen van vriendschap die des te aandoenlijker zijn omdat hij geen woord Russisch verstaat en zijn bewonderaars meestal geen andere taal spreken. ‘Met de meesten kon je niet praten,’ schrijft Zweig, ‘maar je begreep elkaar toch. Soms stond er een op, kwam naar je toe, noemde de titel van een van je boeken, wees naar zijn hart om uit te drukken “ik vind het heel mooi”, pakte dan je hand en schudde die alsof hij uit louter liefde al je gewrichten wilde kraken.’Ga naar eind10 Ongetwijfeld maakt Masereel vergelijkbare situaties mee, want behalve zijn Moskouse exposities van 1926 en 1930 hebben ook het in 1923 uitgegeven bundeltje ‘politieke’ tekeningen uit La Feuille (Polititsjeskie Rizoenki) en de Russische edities van onder andere Liluli en Hôtel-Dieu ervoor gezorgd dat zijn naam hier algemeen bekend is. Vandaar de uitgebreide aandacht van de Moskouse pers voor zijn bezoek, met artikelen en interviews in de Izvestia, de Literatoernaja Gazeta en Journal de Moscou en de Duitstalige emigrantenbladen Internationale Literatiir en Deutsche Zentral-Zeitung. ‘Hier in Moskou noemen jullie mij een revolutionair kunstenaar,’ zegt hij in een van de interviews, ‘terwijl de meeste artiesten in Parijs vinden dat ze revolutionair bezig zijn als ze met vormen experimenteren... Tendenskunst is in hun ogen geen kunst. Ze vergeten welke rijke oogst bijvoorbeeld de middeleeuwse tendenskunst heeft voortgebracht.’Ga naar eind11 Maar ook over het ‘socialistisch rea- | |
[pagina 286]
| |
lisme’ op de exposities van soyjetkunst die hij in Moskou bezoekt heeft hij zo zijn mening: ‘Veel te vaak trof ik een fotografisch naturalisme aan. Bij een aantal artiesten zag ik veel talent en een goede techniek, maar hun werk heeft geen diepgang en ze beperken zich vaak tot een oppervlakkig “afschilderen”. Ze schilderen een arbeider op exact dezelfde manier als een appel op een bord.’Ga naar eind12 In de inleiding voor de catalogus van zijn eigen expositie schrijft hij dat kunst het beste in de mens naar boven moet brengen en hem inspireren en steunen in de strijd voor een wereld waarin geen plaats is voor oorlog en onderdrukking. Op de opening van de expositie, op 17 mei, is zo wat elke Moskouse graficus van naam present: van houtsnijder Alexej Kravtsjenko en affiche-ontwerper Dmitri Moor tot de tekenaars Mikhail Koeprianov, Porfiri Krilov en Nikolaj Sokolov - het trio van het collectief Koekriniksi - die een unieke functie hebben als erkende leveranciers van satiren op de bureaucratie en de ‘Lijanden van de Staat’. Nog gedenkwaardiger is de kennismaking met schilder en decorontwerper Pjotr Kontsjalovski, met theatermaker Aleksandr TairovGa naar eind13 en met Sergej Tretjakov, toneelauteur en vertaler van Bertolt Brecht - die overigens zelf van maart tot mei in Moskou verblijft. Tot de Duitse communisten die hier na 1933 permanent asiel hebben gevonden, behoort de graficus Heinrich Vogeler. Hij interviewt Masereel voor de Deutsche Zentral-Zeitung en schrijft naar aanleiding van de expositie een stuk voor het pas opgerichte blad Die Internationale Literatur van Becher, die begin 1935 naar Moskou is verhuisd. In 1937 zal Vogeler een Russische Masereel-monografie publiceren. Een bijzondere verrassing tenslotte betekent het weerzien met oude bekenden uit de Geneefse kolonie van vluchtelingen, ballingen en beroepsrevolutionairen zoals Grigori Sokolnikov, die in 1935 al een indrukwekkende carrière achter de rug heeft: van 1921 tot 1926 was hij minister van Financiën en daarna achtereenvolgens minister van de Olie-industrie, ambassadeur in Londen en onderminister van Buitenlandse Zaken. De initiatiefnemer van zijn eerste twee Moskouse tentoonstellingen ziet Masereel niet meer terug. In 1933, vier jaar na zijn ontslag als minister van Onderwijs en Cultuur, was Loenatsjarski benoemd tot ambassadeur in Spanje, maar die post heeft hij nooit bekleed: toen hij in juli van dat jaar naar Madrid reisde, is hij onderweg in Menton overleden. In tegenstelling tot zijn reiskameraad René Arcos, die ‘hier een beetje verloren loopt’, laat Masereel zich in Moskou niet des- | |
[pagina 287]
| |
oriënteren door de dimensies en proporties van een land dat in feite een subcontinent is. ‘Alles is hier enorm, helaas ook het gebrek aan stiptheid,’ grapt hij wanneer hij constateert dat hij voor iedere afspraak, ontvangst of bijeenkomst ten minste een uur te vroeg arriveert. Hoewel hij elke dag op drie, vier verschillende adressen verwacht wordt en ook nog tijd moet zien te vinden om de tekeningen te maken waar redacties en uitgevers van alle mogelijke publikaties hem om smeken, ziet hij toch kans af en toe gewoon de straat op te gaan en zich door zijn tolk Niba Medlova - een Georgische die als kind met haar ouders in Parijs heeft gewoond - allerlei aspecten van de stad te laten tonen waarvoor in het gestroomlijnde programma van de Intourist-reiziger en de officiële genodigde geen plaats is. Behalve de kerken en paleizen van het Kremlin, de historische parken en pleinen en het moderne centrum, dat door de hoogbouw razendsnel aan het veranderen is, ziet Masereel ook de oude stadsbuurten vlak buiten het centrum, waar kippen en varkens nog op straat rondscharrelen tussen schamele houten huisjes. Hier lijkt het wel of Moskou nog altijd een groot dorp is waar de tijd stil staat, maar de gloednietiwe metro - opengesteld op 27 april - is een even indrukwekkend bewijs van het tegendeel als de massademonstratie van 1 mei op het Rode Plein. Naast zijn Frans sprekende tolk Nina heeft Masereel in Moskou een exclusieve Engelstalige gids: niemand minder dan Ivy Low, echtgenote van minister van Buitenlandse Zaken Litvinov. Zij is de dochter van een Engels journalist, is voor de oorlog in Londen getrouwd met beroepsrevolutionair Maksim Litvinov maar heeft haar Britse nationaliteit nooit opgegeven, zodat ze als enige buitenlandse in de gesloten wereld van de Kremlin-elite een status heeft weten te behouden die haar naar sovjetnormen een benijdenswaardig grote persoonlijke vrijheid garandeert. Masereel ontvangt een uitnodiging voor een privé-bezoek, en op een middag neemt mevrouw Litvinov hem mee de stad in om hem te laten zien hoe de boekhandel hier werkt: de winkel waar ze haar boeken koopt blijkt zo goed als leeg, en met een aantal andere leeshongerige Moskovieten moeten ze in de rij wachten tot vrachtwagens de volgende levering aanvoeren. Een paar uur later is de zaak opnieuw leeggekocht. Op 26 mei vertrekt Masereel voor een tiendaagse treinreis naar de Oekraöne, waar hij sinds zijn exposities van 1931 in Odessa, Kiëv en Charkov even bekend is als in Moskou. Op het programma staan bezoeken aan de grote steden en vanzelfsprekend een | |
[pagina 288]
| |
bezichtiging van de in 1932 voltooide stuwdam op de Dnjepr, het pronkstuk van het eerste vijfjarenplan. Terwijl de grootse landschappen voorbijschuiven, heeft hij er geen vermoeden van dat twee jaar eerder duizenden boerengezinnen uit dit vruchtbaarste gebied van Rusland zijn gedeporteerd en duizenden anderen zijn gecrepeerd tijdens de hongersnood die het directe gevolg was van de gedwongen collectivisatie van de landbouw. Wanneer hij twee weken later in Moskou terugkeert, blijkt de belangstelling voor de Masereer-expositie zo groof, dat de organisatoren hebben besloten ze twee weken te verlengen. Eind juni zal ze verhuizen naar de Georgische hoofdstad Tbilisi. Ook daar wordt Masereel voor de opening verwacht, maar na zes hectische weken voelt hij niets meer voor de lange treinreis naar het zuiden - trouwens ook niet voor een luchtreis, want zijn vertrouwen in Russische vliegtuigen is niet erg groot. Bovendien wil hij in elk geval nog voor een paar dagen naar Leningrad, een stad die hem wegens haar kosmopolitisch karakter veel meer zal aanspreken dan Moskou. Hij maakt lange wandelingen langs de Neva-rivier, bezichtigt de eilanden en het Marijinski Theater - later omgedoopt tot Kirov Theater - en zwerft uren rond in het Hermitage, in het oude Winterpaleis, waar hij vooral onder de indruk komt van de Rembrandts. Wat hij bijzonder aandoenlijk vindt, zijn de groepen arbeiders en boeren die duidelijk voor het eerst in hun leven een museum bezoeken. In de zalen van het Hermitage komt hij ze overal tegen, onwennig, op grote vilten pantoffels achter de gids aan sloffend, kijken en luisteren ze met de gretigheid van iemand die een achterstand van eeuwen in één keer wil ophalen. Die leergierigheid, die hem ook bij andere gelegenheden opvalt, lijkt Masereel een van de onomkeerbare positieve resultaten van de Revolutie. Hoe aanstekelijk het vooruitgangsoptimisme op hem heeft gewerkt, blijkt uit de brief die hij de dag na zijn terugkeer in Parijs, op 15 juni, aan Rolland stuurt. In zijn euforie heeft hij het gevoel dat hij een verjongingskuur heeft ondergaan en dat hij als kunstenaar in de Sovjetunie zijn ware roeping heeft ontdekt: Voor mij liggen ginder alle mogelijkheden open, en ik heb er ttoee maanden lang geleefd in een sfeer die ik moeilijk onder woorden kan brengen... In elk opzicht zoas deze reis een leerzame ervaring. Ze heeft ervoor gezorgd dat een aantal dingen die ik aanvoelde mij definitief duidelijk zijn geiworden. Ik voel me jonger en optimistischer dan ooit. Ginder heb je iets om voor te leven en te werken, terwijl je hier... Ik voelde mijn hart ineenkrimpen toen ik het grondgebied van de Sovjetunie verliet!Ga naar eind14 | |
[pagina 289]
| |
De permanente demonstratie van enthousiaste vastberadenheid, noch het grenzeloze vertrouwen in de toekomstige heilstaat hebben hun effect gemist op de gevoelsmens en de idealist-tegen-beter-weten-in die Masereel is gebleven. Bovendien is hij teruggekeerd met de levensgrote illusie dat het stalinisme niet meer is dan een overgangsfase in een revolutionair proces dat zal resulteren in een wereld zonder onderdrukking en geweld. In het voorjaar van 1935 schijnt die illusie des te geloofwaardiger omdat uitgerekend tijdens zijn verblijf in Moskou de Volksfront-campagne is gestart waarmee Stalin het buitenland ervan wil overtuigen dat hij een respectabel staatsman is, dat hij van de Sovjetunie een democratie wil maken en met de socialisten front wil vormen tegen Hitler. Vandaar de relatieve tolerantie die het regime zichzelf een paar jaar lang oplegt - dat wil zeggen: voor het oog van de buitenwereld, want tegelijk beginnen de massale zuiveringen binnen de Partij. Het cynische toeval wil, dat Masereel als gast van de Litvinovs aan tafel heeft gezeten met de man die het boegbeeld van Stalins Volksfront-politiek is maar de buitenlandse sympathie die hij daarmee oogst uitsluitend te danken heeft aan zijn efficiënte camouflage van de binnenlandse terreur. Hoe efficiënt Litvinov te werk is gegaan, bewijzen de snelle resultaten van het charme-offensief in die lente van 1935: de officiële erkenning van de Sovjetunie door de nieuwe Belgische regering en het Frans-Russische vriendschapsverdrag, dat door premier Laval in mei in Moskou wordt ondertekend. Voor nog meer positieve publiciteit zorgt het door Moskou gefinancierde internationale schrijvers congres dat in juni in Parijs bijeenkomt. Aldous Huxley, Robert Musil, Bertolt Brecht, Heinrich Mann, Boris Pasternak, André Gide, André Malraux en Ilja Ehrenburg zijn alleen maar de bekendste namen op de indrukwekkende deelnemerslijst. Doel van het congres is de oprichting van een internationale schrijversbond die concreet gestalte kan geven aan het uitgangspunt dat een keuze tegen het fascisme per definitie een keuze voor het communisme betekent. Wanneer Masereel tijdens zijn zomervakantie in Pas de Calais en België de kranteberichten over het congres leest, is hij meer dan ooit geneigd die simplificatie te onderschrijven. In tegenstelling tot Reinhart ziet hij Stalin in vergelijking met Hitler duidelijk als het minste van twee kwaden, en ongetwijfeld is de alles overschaduwende dreiging van het fascisme van invloed op zijn beoordeling van wat hij in Moskou heeft beleefd. Wat heeft hij overigens zelf gezien van de onfrisse aspecten | |
[pagina 290]
| |
van het regime? De enige schaduw op zijn reis was een bizar voorval in een nachttrein, in de coupé die hij met zijn tolk en een Engels echtpaar deelde: ‘Terwijl we sliepen, rond twee uur 's ochtends, zijn ze de coupé binnengedrongen, ik weet niet op welke manier, misschien hebben ze chloroform gebruikt. Ze hebben mijn portefeuille gestolen met mijn geld, mijn paspoort en twee schetsboekjes.’Ga naar eind15 De euforie waarin hij uit Moskou is teruggekeerd bewijst in elk geval dat hij niet is geconfronteerd met het soort ontnuchterende situaties dat een domper op de reizen van Zweig en Rolland heeft gezet. Toen Zweig na een feestelijke bijeenkomst met studenten in zijn hotelkamer terugkeerde, vond hij in de zak van zijn jas een brief die hem waarschuwde voor de listen en lagen van het regime: ‘Vergeet u, bij alles wat ze u laten zien, niet dat ze u ook veel niet laten zien. Denkt u eraan, dat de mensen die met u praten meestal niet zeggen wat ze zouden willen zeggen, maar alleen wat ze tegen u mogen zeggen. We worden allemaal in de gaten gehouden, en u zelf niet minder. Uw tolk geeft elk woord door.’Ga naar eind16 Ook de twee weken die Romain Rolland kort na Masereel in de Sovjetunie heeft doorgebracht zijn niet bepaald verlopen zoals hij ze zich had voorgesteld. In een brief aan Zweig bericht hij nadien wel over de hartelijke sfeer in de datsja van zijn oude vriend Gorki en over de bemoedigende, ‘verhelderende gesprekken’ die hij met Boecharin, Jagoda en Stalin zelf heeft kunnen voeren, maar achteraf zal blijken dat de werkelijkheid er enigszins anders uitzag. Gorki heeft niet eens een uitreisvisum gekregen voor het congres in Parijs, waar hij als eregast werd verwacht, en vier jaar later geeft Rolland in een gesprek met Charles Vildrac toe dat zijn bezoek van 1935 een allesbehalve opwekkende ervaring is geweest: Gorki leefde in voortdurende angst dat hij zou worden vergiftigd. Hoewel Rolland dat voorlopig zelfs voor zichzelf niet wil toegeven, betekent zijn Russische reis het begin van het einde van zijn illusies over het communisme, terwijl Masereel zich nooit méér illusies heeft gemaakt dan nu: ‘Ik wou dat ik u mondeling het verhaal kon doen van al mijn indrukken. Als ik schrijver was, zou ik u 300 getypte vellen sturen. Het zou een boeiende roman zijn, dat kan ik u verzekeren.’Ga naar eind17 | |
[pagina 291]
| |
IVUn groupe d'écrivains libres? Oui, un vaste groupe... Des intellectuels qui ont rallies la Révolution aux intellectuels catholiques qui ont maintenu le parti de la Liberté... Ce groupement est rendu possible - comme d'autres groupernents de l'heure présente - par le seul fait que ce qui nous menace est plus fort que ce qui nous sépare.Ga naar eind18 André Chamson in Vendredi; Parijs, 8 november 1935 Op de Franse nationale feestdag van 1935 trekt de eerste grote Volksfront-demonstratie door Parijs, maar die broederlijke optocht van socialisten en communisten op 14 juli geeft een misleidend beeld van de algemene sfeer in de hoofdstad. Op verzoek van de Duitse ambassadeur heeft de Parijse overheid in april een karikatuur van Hitler uit de Salon de l'Humour in het Petit Palais laten verwijderen, en die zelfde maand heeft Charles Maurras in L'Action Française de socialistische leider Léon Blum vogelvrij verklaard - ‘un homme à fusiller, et dans le dos’Ga naar eind19 - zonder dat daarop een afdoende reactie van regering of justitie is gevolgd. In juni - Masereel is op dat moment in Moskou - constateert George Grosz tijdens zijn eerste verblijf in Europa sinds 1933 dat in de Parijse straten straffeloos antisemitische propaganda kan worden aangeplakt. Een en ander betekent dat de ‘Internationale antifascistische expositie’, van 9 maart tot 15 mei in Galerie Billiet-Vorms, niet alleen in de Duitse ambassade weinig op prijs wordt gesteld. Met medewerking van emigranten heeft Masereel pamfletten, manuscripten, foto's, tekeningen en allerlei andere documenten bijeengebracht in een montage die de realiteit achter de nazistische slogans onthult. Op het eerste gezicht een chaotische collectie, zegt Wolf Franck in het emigrantentijdschrift Die Sammlung, maar al snel raakt de bezoeker in de ban van het ritme van de reeks onomstootbare feiten die een schreeuwende aanklacht vormen tegen ‘de ophitsing van de jeugd, de verknechting van de vrouw, de interne en externe bewapening, de rassenzwendel, de systematische verdomming van universiteit en school, de massavergiftiging via de radio, de verloedering van theater en film, de gelijkgeschakelde pers’.Ga naar eind20 Tijdens de expositie verschijnt Capitale, een bundel satirische tekeningen die in 1933 zijn ontstaan als bijprodukt van de makimono ‘Maboul City’. Evenals in Bilder der Grossstadt gaat het om | |
[pagina 292]
| |
Tekeningen uit Capitale, 1935: ‘Kinderen zijn een kostbaar en heilig goed... als ze volwassen zijn geworden, zijn ze minder waard’
| |
[pagina 293]
| |
een losse verzameling satiren, maar de koppeling van de 66 tekeningen per twee pagina's en de doorlopende legende zorgen ervoor dat er toch een soort verhaal ontstaat - het verhaal van de onwaarachtigheid, de verdwazing en de vereenzaming in de maatschappij van de 20ste eeuw. Hoewel Capitale een aantal van Masereels snedigste satiren bevat, moet hij zelf de helft van de kosten voor zijn rekening nemen om het boekje uitgegeven te krijgen. Het verschijnt trouwens in het Sablier-fonds van René Arcos, en niet als uitgave van Pierri Vorms, die sedert 1928 alle oorspronkelijk werk van Masereel en de grote monografie van Durtain heeft uitgebracht. De reden is niet alleen de crisis in de Franse uitgeversbranche, die in 1935 zelfs uitgevers als Grasset en Gallimard op de rand van het failliet brengt, maar ook de oplopende spanning tussen Masereel en Vorms, die schulden aan zijn artiest niet honoreert. Voor twee andere projecten vindt Masereel helemaal geen uitgever: een kinderboekGa naar eind21 waarvoor hij in februari de voorstudies heeft getekend, en de 30 tekeningen van de suite ‘Danse macabre’, die hij in maart heeft voltooid. Terwijl hij in het najaar zijn Russische schetsen uitwerkt, laat de politieke actualiteit hem niet los: op 5 oktober is de naam Masereel in de Parijse krant L'Oeuvre terug te vinden bij de eerste ondertekenaars van een repliek op het manifest ‘Pour la défense de l'Occident’, dat rechtse intellectuelen de dag tevoren in Le Temps hebben gepubliceerd om Franse steun te eisen voor de Italiaanse inval in Abessinië. De reactie op het berucht geworden 'Manifest van de 64' komt niet alleen van schrijvers en kunstenaars als Masereel maar ook van de 8500 leden van het CVIA, het Comité de vigilance des intellectuels antifascistes, dat begin 1934 is ontstaan na de belegering van het Parlement door de extreemrechtse paramilitaire ‘Ligues’. Te midden van de ‘bataille des manifestes’ die nu losbarst, met tumultueuze debatten tussen aanhangers en tegenstanders van Mussolini, verschijnt op 8 november het eerste nummer van Vendredi, ‘hebdomadaire littéraire, politique et satirique’. Het nieuwe weekblad is een uniek experiment, want het is opgericht door een onafhankelijke, pluralistische groep schrijvers en journalisten. ‘Vendredi sera l'organe des hommes libres de ce pays et l'écho de la liberté du monde,’ schrijft André Chamson, die samen met Jean Guéhenno en Andrée Viollis het directiecomité vormt. Tot de medewerkers van het eerste uur behoren André Gide, Julien Benda, Jacques Maritain, Paul Nizan, Jules Romains, Eugène Dabit en Jean Giono, | |
[pagina 294]
| |
Het eerste nummer van Vendredi (8.11.1935), met tekening van Masereel
| |
[pagina 295]
| |
van wie in het eerste nummer een onuitgegeven novelle verschijnt. Blikvanger op de frontpagina van dat eerste nummer is een grote tekening van Masereel, ‘Manifeste pour la défense de l'Occident’, die het cynisme van het ‘Manifest van de 64’ aanschouwelijk maakt: dood en vernieling spuwend waggelt de Italiaanse oorlogsmachine door het Ethiopische binnenland. Het onderschrift is een citaat uit het Manifest: ‘alles wat het Westen tot nu toe als superieur heeft beschouwd en waaraan het zijn groots verleden het zijh creatieve waarden te danken heeft.’ Masereels satire is geen eenmalige, occasionele bijdrage maar de eerste van een reeks ‘getekende hoofdartikelen’ zoals hij ze in Genèeve elke dag voor La Feuille leverde. In die eerste jaargang van Vendredi illustreert hij ook een politiefeuilleton en tekent hij voor het laatste nummer van 1935 zes politieke ‘nieuwjaarswensen’. Dat het blad tegen het eind van het jaar wordt gedrukt in een oplage van 100.000 exemplaren, is een succes dat vooral te verklaren is door Chamsons ferme standpunten in de confrontatie met Maurras' Action Française, die openlijk aanstuurt op een gewelddadige afrekening met het Volksfront. Eind november logeert Masereel een week in Londen bij Zweig, die in 1934 definitief afscheid heeft genomen van Salzburg en trouwens vier jaar later de Britse nationaliteit zal aanvragen. Zelfs in deze jaren van de grootste onzekerheid over zijn eigen toekomst blijft Zweig de onvermoeibare pleitbezorger en bemiddelaar, die er bijvoorbeeld voor zorgt dat Masereel in Londen de twee directeuren van de bekende Leicester Gallery ontmoet. Twee maanden later zullen de heren naar Parijs komen om definitieve afspraken te maken voor een Masereel-expositie in het voorjaar. Dat het jaar 1935 voor Masereel ondanks dat vooruitzicht van zijn eerste eigen expositie in een grote Londense galerie toch in mineur eindigt, heeft niet alleen te maken met zijn irritatie over de onbevredigende manier waarop Vorms zijn belangen behartigt, maar ook met de herrie rond de plannen voor een huldiging van de zeventigjarige Romain Rolland in januari en met het bericht van de zelfmoord van Kurt Tucholsky op 21 december in Zweden. Een paar weken voor de driedaagse Rolland-huldiging van eind januari 1936 doet Masereel een laatste, vergeefse poging om Zweig tot medewerking te bewegen: ‘Je moet absoluut komen. Ik heb beloofd dat je zou meedoen en iedereen rekent op jou.’Ga naar eind22 De reden van Zweigs weigering om mee te werken is zijn hekel aan mensen die in Rollands oeuvre alles negeren wat niet in hun | |
[pagina 296]
| |
ideologisch kraam past. Bovendien voelt hij zich persoonlijk gekwetst omdat de literaire vrienden van Rolland in Parijs niet hebben gereageerd toen hij zelf zes maanden eerder al probeerde hen te mobiliseren om een passende hulde te organiseren. De enige bij wie hij gehoor vond was, nog maar eens, ‘die trouwe Frans, die verstandiger is dan al die schrijvers’.Ga naar eind23 Naar aanleiding van de Rolland-viering had Masereel zijn portretschetsen uit 1919 willen bundelen in een album, maar de auteur heeft liever dat hij in februari een paar dagen in Villeneuve komt logeren om een reeks nieuwe portretten te tekenen. Bijna onmiddellijk na zijn terugkeer uit Zwitserland wordt Masereel in Londen verwacht voor de vernissage op 3 maart. De vijfentwintig doeken en het tiental getekende en geschilderde Russische impressies zijn niet de eerste werken die hij hier exposeert - in 1928 heeft hij deelgenomen aan een expositie van Franse aquarellen in St. George's Gallery - maar de tentoonstelling in Leicester Gallery, die vlak voor een Ensor-tentoonstelling komt, is wel zijn eerste eenmansexpositie in Engeland. Zweig heeft de inleiding in de catalogus geschreven en voor de vernissage een aantal Londense kennissen uitgenodigd. ‘Veel volk,’ meldt Masereel. ‘Bekende mensen uit de wereld van kunst en literatuur, onder anderen Wells.’Ga naar eind24 Geen gebrek aan belangstelling dus, maar over de oorspronkelijke presentatie van de tentoonstelling was hij niet te spreken: ‘Hoe ze mijn doeken opgehangen hadden, dat was echt niet te doen. Gelukkig heb ik tijdig kunnen ingrijpen.’Ga naar eind25 Anderhalve maand later, op 22. april, is hij in Brussel voor de première van het op zijn houtsneden geïnspireerde ballet Histoire d'une Idée in het Paleis voor Schone Kunsten. De grote bijval voor deze ‘choreografische satire’ op muziek van Honegger en Satie ervaart hij als een subtiele wraak, want choreografe Elsa Darciel duwt het bourgeois publiek met zijn neus op zijn bekrompenheid - en die is de voornaamste reden waarom Masereel, ondanks zijn chronisch heimwee naar Vlaanderen, geen moment overweegt definitief naar België terug te keren. Na al die jaren heeft hij ermee leren leven dat hij zowel in zijn geboorteland als in Frankrijk als een buitenlander wordt beschouwd, en voor het overige blijft hij ervan overtuigd dat het binnen een paar jaar, wanneer de onafwendbaar naderende catastrofe losbarst, helemaal geen verschil meer zal maken welke nationaliteit hij heeft. Intussen hebben de spanningen tussen hem en Vorms een punt bereikt waarop verdere samenwerking zo goed als uitgesloten lijkt. Vorms heeft zich niets aangetrokken van de organisatie | |
[pagina 297]
| |
van de Londense expositie en toont evenmin belangstelling voor een uitnodiging aan Masereel om deel te nemen aan een tentoonstelling in Zürich. Voor de vernissage van Masereels jaarlijkse expositie in Galerie Vorms blijken de uitnodigingen veel te laat verstuurd, en ook voor de rest krijgt Masereel steeds meer de indruk dat Vorms niet meer echt geïnteresseerd is. Blijkens een brief aan Reinhart heeft hij bovendien het gevoel dat Vorms zijn financiële problemen afwentelt op de rug van zijn artiest: Mijn expositie in Parijs, bij Vorms, opent op 1 mei. Zeer waarschijnlijk wordt het mijn laatste expositie hij hem. Onze betrekkingen worden steeds koeler, en ik denk dat het einde van onze samenwerking nadert. Van het geld dat ik van hem tegoed heb krijg ik maar af en toe iets uitbetaald, en wat ik dan krijg is net voldoende om mijn huur te kunnen betalen. Het is allemaal erg triest en deprimerend.Ga naar eind26 De te verwachten breuk zal er tenslotte niet komen, hoewel de tentoonstelling van mei 1936 inderdaad de laatste eenmansexpositie van Masereel in Galerie Billiet-Vorms wordt. Wanneer hij begin juni naar de Sovjetunie vertrekt, lijkt de situatie zelfs al opgeklaard, want in een briefje aan ‘Mon cher Pierre’ uit Moskou valt geen spoor van irritatie te bespeuren.Ga naar eind27 | |
VAan het eind van zijn eerste Russische reis heeft Masereel zijn kennissen in Moskou moeten beloven dat hij snel terug zou komen. Dat was hij in elk geval van plan, maar omdat hij bij zijn volgend verblijf niet helemaal afhankelijk wil zijn van een tolk, stort hij zich in de winter van 1935-36 met de hulp van een emigrant op de studie van het Russisch. Hoewel die geïmproviseerde stoomcursus gepaard gaat met een aanzienlijk verbruik van aperitieven en vodka, maakt Masereel verbazend snelle vorderingen: ‘ik leerde de taal zoals een kind om het even wat leert, louter op het gehoor. Ik kende dus niets van de grammatica, in tegenstelling tot nogal wat Fransen, die daar wel mee vertrouwd waren maar totaal niet in staat bleken een gesprek in het Russisch te voeren.’Ga naar eind28 Alleen al de parate taalkennis die hij dank zij zijn natuurlijke aanleg voor talen en zijn autodidactische ijver in Parijs opdoet, zorgt ervoor dat zijn reis van 1936 helemaal anders zal verlopen dan de eerste: geamuseerd zal hij in Moskou constate- | |
[pagina 298]
| |
ren dat het soms wel tien minuten duurt voordat mensen die hij op straat aanspreekt doorhebben dat hij een buitenlander is. Overigens zijn er nog meer redenen waarom zijn tweede reis een ander karakter heeft: dit keer reist hij in het gezelschap van Pauline - die in 1935 twee maanden bij haar dochter in Genève heeft gelogeerd - en bovendien gaat het om een loutere privé-reis, niet om een bezoek op uitnodiging van de VOKS. Zijn reisroute heeft hij zelf uitgestippeld, en de reiskosten kan hij in roebels betalen dank zij de royalties voor de geïllustreerde editie van Jean-Christophe, die in 1936-37 in Leningrad zal verschijnen, en een illustratieopdracht voor de Russische uitgave van de roman Les Thibault, die Roger Martin du Gard in 1937 de Nobelprijs zal opleveren. Op 8 juni arriveert ‘Frans Mazereel, le grand peintre beige’ (Journal de Moscou), ‘voor een verblijf van verscheidene maanden in de Sovjetunie’. De drie weken die hij met Pauline in de hoofdstad doorbrengt voor ze het binnenland intrekken, krijgen een onverwacht dramatisch verloop door het overlijden van Maxim Gorki op 18 juni, een paar dagen voor ze in diens datsja te gast zouden zijn. De officiële doodsoorzaak is longontsteking, maar later wordt Gorki's arts ervan beschuldigd dat hij zijn patiënt heeft vergiftigd. De ochtend voordat duizenden Russen hun populairste schrijver een laatste groet brengen, krijgt Masereel een speciaal laisser-pass er om voor Vendredi een portret te schetsen van de overledene, die in de Zuilenzaal van het Vakbondsgebouw opgebaard ligt op een met bloemen bedekte katafalk. Wat hem van Gorki's staatsbegrafenis het sterkst zal bijblijven is de imposante stilte van de rouwende menigte op het Rode Plein. Van Moskou reizen Frans en Pauline eind juni naar de stad Gorki, die er in die dagen uitziet als één groot bouwterrein, en vandaar zuidwaarts over de Volga naar Astrakhan: een vijfdaagse boottocht van ongeveer 2000 km, die overweldigende visuele indrukken en leerzame ontmoetingen met bewoners van dorpen en stadjes op de oevers oplevert. De hoop dat hij incognito zal kunnen reizen moet Masereel al snel opgeven, want in elke stad wordt hij opgewacht door journalisten die zijn indrukken over land en volk willen horen. Dat hij zelfs in Astrakhan geen onbekende is, ondervindt hij wanneer hij op een wandeling door de stad even halt houdt voor het raam van een huis waarin jonge kerels meer dan levensgrote portretten van Lenin en Stalin aan het tekenen zijn. De leider van het atelier nodigt hem uit binnen te komen en wil weten wie de geïnteresseerde kijker wel is. Zodra | |
[pagina 299]
| |
hij de naam. Masereel hoort, rent hij de kamer uit om een exemplaar van de Russische editie van de Politieke tekeningen te halen en even later staat hij zijn kameraden opgewonden uit te leggen welke eer hun met het onverwachte bezoek te beurt valt. Van de Volga-delta gaat de reis met een andere boot - de ‘Karl Marx’ - verder naar de oliestad Bakoe aan de Kaspische Zee. Dat betekent een drie dagen lange beproeving, want onderweg loopt de temperatuur op tot bijna 50 graden. ‘On a la cervelle en bouillie,’Ga naar eind29 schrijft Pauline op 15 juli ziek van de hitte aan de familie in Gent. Nadat ze in Bakoe enigszins zijn bekomen van de hittegolf, vatten ze per trein het laatste traject aan van hun reis door het diepe zuidwesten van de Sovjetunie: dwars door de Kaukasus naar de Georgische hoofdstad Tbilisi, waar op dat moment ook André Gide, diens Nederlandse vertaler Jef Last, Eugène Dabit en nog een paar andere Franse schrijvers verblijven. In hun gezelschap arriveren de Masereels eind juli onder tropische stortregens in Batoemi, een Russisch-Turks grensstadje aan de Zwarte Zee. ‘Tropisch land, theeplantages. Zwoele atmosfeer,’Ga naar eind30 noteert Dabit in zijn dagboek. Ook Masereel is gevoelig voor de typische, exotische sfeer van het landschap, dat hem doet denken aan het zuiden van Frankrijk, ‘maar met iets anders nog, een zeer oosters, zelfs Turks element. Ik heb me onmiddellijk aan het tekenen gezet.’Ga naar eind31 In het noordelijker gelegen kustplaatsje Soechoemi roepen de azuurblauwe lucht, het bijna goudgroene park, de zee achter de bomen en het eeuwige gesjirp van de krekels helemaal de sfeer van de Franse Rivièra op. Hier wordt het schrijversgezelschap ondergebracht in een buitenverblijf van Stalin, maar die VIP-behandeling gaat Gide te ver. Na lang palaveren kan hij met zijn reisgezellen verhuizen naar het minder luxueuze vakantiehotel waar Frans en Pauline logeren. Tijdens hun verblijf in deze paradijselijke omgeving zal Masereel vooral Dabit nader leren kennen, ‘een charmante kerel’ van achtendertig, met wie hij elke avond gaat zwemmen. Dabit is in 1929 bekend geworden als auteur van de populistische roman l'Hôtel dit Nord, maar voordat hij is gaan schrijven is hij onder andere metaalbewerker en elektricien geweest. Hij is een eenvoudige, hartelijke man, ‘un petit gars solide’, met wie Masereel veel gemakkelijker omgaat dan met de rest van Gides gezelschap. De wederzijdse sympathie, hun gemeenschappelijke Volksfrontovertuiging en meer dan oppervlakkige waardering voor elkaars werk hebben ook te maken met hun verwante persoonlijkheid: Masereel typeert tegelijk zichzelf wanneer hij van Dabit zegt dat | |
[pagina 300]
| |
hij iemand was die met beide voeten stevig op de grond stond maar met zijn hoofd in de wolken liep. Met de door de wol geverfde intellectueel Gide heeft Masereel weinig of geen affiniteiten, al zorgen de omstandigheden ervoor dat ze elkaar bijna elke dag zien: ‘dat wil zeggen, dat ik werd uitgenodigd als er voor Gide een banket werd aangerecht, en dat ik hem uitnodigde als ik zelf eregast was.’Ga naar eind32 Na Soechoemi scheiden hun wegen zich. Het gezelschap van Gide reist door naar de Krim, terwijl Frans en Pauline de boot nemen naar Novorossisk en vandaar per trein terugkeren naar Moskou - waar ze een week later het verbijsterende nieuws horen dat Dabit in Sebastopol aan roodvonk is gestorven. Nog helemaal van de kaart schrijft Frans op 26 augustus in een brief aan Vorms: Verschrikkelijk! Na drie dagen was het afgelopen met hem. We hebben gisteren zijn lijk afgehaald, dat uit Sebastopol arriveerde en vandaag naar Parijs wordt overgebracht. De voorbije dagen zijn een beproeving geweest... Momenteel werk ik veel, naar mijn herinneringen en reisnotities - in het hotel, want de Vsiekhodschnik heeft me geen atelier kunnen vinden!Ga naar eind33 In het nieuwe Hotel Moskva, vlak bij het Rode Plein, logeren de Masereels tot eind september in twee grote kamers, waarvan Frans er één als atelier gebruikt. Hier ontstaan onder andere de illustraties voor Bechers gedicht ‘Die Wiederkehr des unbekannten Soldaten’ en een reeks doeken en tekeningen waarvan de meeste in Moskou zullen blijven. Op 22 september meldt de Journal de Moscou dat op de jaarlijkse expositie van schilders die hun werk van de voorbije zomer presenteren, ‘bijzonder interessante’ olieverfschilderijen en schetsen van Masereel te zien zijn: Volgalandschappen, impressies uit Gorki, Astrakhan en Batoemi, en tekeningen van arbeiderstypen. Wanneer Masereel in Moskou de stad ingaat, dompelt hij zich net als in Parijs graag onder in het leven van pleinen en markten, waar hij de mensen in hun dagelijkse bezigheden kan observeren en een praatje kan slaan met klanten en passanten, 's Avonds maakt hij van de gelegenheid gebruik om films van Eisenstein, Poedovkin en Dovjenko te zien en ballet- en theatervoorstellingen bij te wonen in het Bolsjoi Theater, Tairovs Kamerni Theater en het vijf jaar eerder opgerichte Staatspoppentheater, waar Sergej Obraszov experimenteert met combinaties van levende acteurs met poppen- en schimmenspel. Van een ontvangst bij Sta- | |
[pagina 301]
| |
lin, kort voor zijn terugreis, maakt hij alleen maar terloops melding: ‘Ik heb de grote manitou gezien en hem gezegd wat ik te zeggen had over de beeldende kunst in de USSR.’Ga naar eind34 Dat zal hij wel in iets minder krasse bewoordingen hebben gedaan dan in een andere brief aan Rolland, waarin hij het ‘socialistisch realisme’ afdoet als ‘kalenderkunst’, een steriele reactie op het non-figuratieve modernisme van zijn Parijse collega's. In zijn antwoord schrijft Rolland: Technische problemen hebben de kunst van onze tijd vergiftigd (zowel literatuur als schilderkunst); het was een noodzakelijke fase, maar nu is het de hoogste tijd dat er een eind aan komt en dat we gaan schilderen en schrijven tussen de mensen, met de mensen en voor de mensen.Ga naar eind35 Daar is Masereel het roerend mee eens, maar wat het concreet voor zijn eigen artistieke toekomst betekent is hem allesbehalve duidelijk. Na zijn terugkeer uit Moskou komt hij terecht in ‘een diepe, felle crisis’, waarbij hij voor de zoveelste keer het gevoel heeft dat hij helemaal nergens staat. Terwijl hij als schilder eigenlijk meer vrijheid, meer kleur, minder realisme wil, wordt hij door zijn sociale kunstopvatting in de tegenovergestelde richting gedreven: ‘Ik denk dat ik er stilaan uit zal komen door directer en realistischer te gaan werken, en aangezien mijn techniek daarop afgestemd moet zijn, denk ik dat ik mijn doeken ga tekenen, tekenen met heel weinig kleur.’Ga naar eind36 Masereels artistieke crisis valt samen met de herrie over het kritische reisverslag Retour de l'urss, dat Gide in oktober publiceert. Eind augustus heeft de auteur van aan de grens nog een telegram aan de Pravda gestuurd ‘met een laatste hartelijke groet’ aan het slot van ‘een onvergetelijke reis door het grote zegevierende land van het socialisme’, maar nauwelijks twee maanden na dat roerende afscheid - ‘nog voor de tranen in zijn ogen opgedroogd waren,’ schampert de Journal de Moscou - komt hij te voorschijn met een boekje dat in hetzelfde weekblad wordt bestempeld als ‘fangeuse calomnie contre le pays soviétique’ (8 december 1936). Hoewel de kritiek in Retour de l'urss al met al vrij mild is en de algemene toon opvallend verzoenend, wordt Gide niet alleen door Moskou maar ook door vrienden in Parijs verweten dat zijn conclusies niet anders dan overhaast kunnen zijn en door communistenhaters te pas en te onpas kunnen worden geciteerd om een slecht geïnformeerd publiek te bewijzen dat het communisme niet deugt. Bovendien verwijten ze hem dat hij tegelijk de zaak | |
[pagina 302]
| |
van de fascisten dient, want in juli is de Spaanse Burgeroorlog uitgebroken, waarin de Sovjetunie zich de enige echte bondgenoot van de Republikeinse regering in Madrid toont, terwijl Franco op meer dan alleen maar morele steun van Hitler en Mussolini kan rekenen.Ga naar eind37 Masereel was erbij toen Gide in Stalins geboortedorp Gori, op de route van Tbilisi naar Batoemi, ondervond dat ‘de grote manitou’ zich zelfs in een telegram niet zo maar met ‘U’ laat aanspreken - er moest worden gekozen uit erkende aanspreektitels zoals ‘Leider der arbeiders’ en ‘Meester der volkeren’. En hij zat mee aan tafel in Soechoemi tijdens het banket waarvan Gide vertelt dat er na iedere toast telkens ook een heildronk op Stalin moest worden uitgebracht. Naar aanleiding van dat soort groteske toestanden zal Masereel het met Gide en Dabit allicht over de kwalijke gevolgen van de stalinistische persoonsverheerlijking hebben gehad, maar in zijn correspondentie rept hij daarover met geen woord. Na zijn terugkeer in Parijs beperkt hij zich in een brief aan Rolland tot de opmerking dat hij nog meer bewondering heeft dan vroeger ‘voor het werk van de mensen die het in hun hoofd hebben gehaald om dat land te veranderen.’Ga naar eind38 Alle bezwaren en reserves die hij na een verblijf van in totaal zes maanden overhoudt, wegen niet op tegen het feit dat de Sovjetunie in 1936 de enige dam lijkt tegen de fascistische vloedgolf die Europa dreigt te overspoelen. In maart heeft Hitler de Locarno-verdragen opgezegd en het Rijnland gemilitariseerd, en nadat een paar maanden later de Spaanse Burgeroorlog is uitgebroken, ziet Masereel het spookbeeld opdoemen van een Frankrijk dat aan drie fascistische staten grenst. Zelfs in het noorden, in België, lijkt de opmars van extreem-rechts niet meer te stuiten. Wanneer Masereel begin december een paar dagen in Tervuren te gast is bij Henry Van de Velde, is een van de onderwerpen van hun gesprekken ongetwijfeld het spectaculaire succes van zowel de Vlaamse als de Waalse fascisten in de Belgische parlementsverkiezingen van eind mei. Dat hij alle reden heeft om zich zorgen te maken, bewijst het stuk ‘Auf ein Wort, Frans Masereel!’ in het Hamburgse nazi-blad Der Vorposten. Er bestaat geen twijfel over wat de ‘pacifistische beeldagitator in joods-marxistische dienst’ boven het hoofd hangt ingeval Hitler heel Europa in zijn greep krijgt. |
|