Masereel
(1995)–Joris van Parys– Auteursrechtelijk beschermdEen biografie
[pagina 148]
| |
Boven, links: Pauline in 1920; rechts: Portret van Paule Thomas, olieverf op doek, 1923. Onder: Frans en Pauline in 1925 (foto Thea Sternheim)
| |
[pagina 149]
| |
Stoisy
| |
[pagina 150]
| |
jaar samen, tot de dood van Pauline hen in 1968 scheidt. Toch is hun relatie van meet af aan minder hecht en harmonisch dan ze lijkt, want in feite betekent Masereels toestemming in een huwelijk de bezegeling van een levensgroot compromis. Aan de ene kant is de huwelijke staat even moeilijk te verzoenen met zijn anarchistisch levensgevoel als met zijn behoefte aan seksuele vrijheid. Aan de andere kant blijft er een sterke gevoelsband bestaan met de vrouw die als eerste, en jarenlang als enige, in zijn talent heeft geloofd, hem in zichzelf heeft doen geloven en hem voor en tijdens de oorlog in Parijs waarschijnlijk ook financieel heeft geholpen. Dat Pauline in 1915 heeft gekozen voor een armoedig en meer dan onzeker emigrantenbestaan in Zwitserland, is het concrete bewijs van hun verbondenheid in die jaren. Hoezeer ze daarna zijn uiteengegroeid, zal pas in het voorjaar van 1922 aan het licht komen. Terwijl Pierre Vorms in 1965 verwijst naar ‘de discrete invloed’ van Pauline, die voor Masereels carrière ‘herhaaldelijk van beslissend belang is geweest’Ga naar eind3, staat Masereel zelf in zijn gepubliceerde gesprekken met Vorms geen moment stil bij de rol die Pauline in zijn leven heeft gespeeld. Hoewel ze een paar keer terloops ter sprake komt, is haar naam niet eens opgenomen in het personen-register achter in het boek - de ultieme consequentie van haar ‘onzichtbaarheid’ buiten de kring van huisvrienden. In 1922 wordt Pauline 44, Frans 33, en het lijkt wel of het leeftijdsverschil elk jaar groter wordt. Een zeldzaam portret van het echtpaar Masereel uit 1925 kan doorgaan voor een foto van moeder en zoon: Pauline ziet er ouder uit dan ze is, terwijl Frans er in zijn modieus gestreept jasje bijzit als een jeune premier. ‘Un fort beau garçon,’Ga naar eind4 vindt Roger Avermaete, die hem eind 1922 in Parijs voor het eerst in levenden lijve ontmoet. Avermaete vallen vooral de energieke trekken op, de sensuele lippen en de soms dromerige, soms ironische blik. Op vakantiefoto's uit de jaren twintig is Masereel een opgeschoten dertiger met de gespierde tors van een atleet. Aangezien hij bovendien begiftigd is met een sonore basstem en een jongensachtige charme, is het niet verwonderlijk dat hij bij vrouwen even moeiteloos succes heeft als zijn vriend Zweig. Maar omdat hij zijn intieme leven zorgvuldig afschermt, komen alleen een paar vrienden erachter dat hij niet voor Zweig onderdoet. Zijn latere mecenas Maurits Naessens bijvoorbeeld, die zich in 1982 in een Zwitserse televisiedocumentaire laat verleiden tot de discrete indiscretie dat Masereel van het aanbod gebruik maakte op de | |
[pagina 151]
| |
vanzelfsprekende manier waarop iemand neemt en eet van wat er op tafel komt. ‘Hij praatte er nooit over, hij liep er nooit mee te koop. Hij was erg strikt op dat punt, hij respecteerde de vrouwen die hij had gekend.’Ga naar eind5 Dat vrouwen niet alleen oog hebben voor Masereels menselijke en artistieke kwaliteiten, blijkt ook uit de memoires van Friderike Zweig. Zelfs op haar tachtigste nog denkt zij met veelzeggend enthousiasme terug aan de jonge Vlaming die ze in Genève heeft leren kennen: ‘een heilige stel je je toch niet voor als iemand die bruist van levenslust, niet als een prachtstuk van mannelijkheid zoals Frans er in zijn jonge jaren een was.’Ga naar eind6 ‘Een heilige’: in die termen wordt Masereel door vrienden geïdealiseerd vanwege zijn absoluut rechtvaardigheidsgevoel en zijn authentiek altruïsmeGa naar eind7, maar zelf ervaart hij zijn ‘heiligenstatus’ als de voornaamste oorzaak van zijn isolement. ‘Ik ben maar een mens als een ander,’ protesteert hij in een brief aan Thea Sternheim, ‘met misschien iets meer “hemel” in mijn hoofd, maar vooral een stuk “hel” in mijn ziel.’Ga naar eind8 Waar hij naar hunkert, is de affectie van een vrouw die hem niet ziet als de vlees geworden goedheid maar hem kent zoals hij is, bezield door idealen en gedreven door tegenstrijdige aandriften. Welk beeld hij van zichzelf heeft, blijkt uit dit kritische zelfportret in een brief uit december 1919 aan Romain Rolland: Ik ben twee zeer verschillende mensen. De een is jong, de ander oud. Het jongmens is een groot kind, onstuimig en vol leven, uitbundig, strijdlustig, gulzig, gretig, noem maar op. De ouwe is het tegendeel. Zijn oog is koel en streng, op de eerste plaats is hij een kritische geest, vervuld van bitterheid. Hij loopt zeer recht, is zeer stug en cassant en bekijkt het leven met dédain en spot.Ga naar eind9 Dat hij in Thea eindelijk een zielsverwante meent te hebben gevonden, iemand die hem voor het eerst het gevoel geeft dat hij niet gedoemd is tot levenslange eenzaamheid, verklaart de gretigheid waarmee hij ingaat op haar avances. ‘U bent de enige met wie ik zou willen en kunnen praten; dat is me nog nooit gebeurd,’Ga naar eind10 schrijft hij haar in mei 1922. Twee weken later noemt hij haar ‘mijn enige vriend en mijn enige vriendin’. Hij heeft het gevoel dat dat altijd zo zal blijven omdat zij alles begrijpt en aanvoelt, terwijl dat bij anderen nooit het geval is: die zien en horen alleen maar wat ze willen zien en horen, ‘en dat doet soms pijn’.Ga naar eind11 | |
[pagina 152]
| |
Zonder dat Pauline één keer wordt genoemd, doemt achter zijn hartekreten het beeld op van een huwelijk dat het tegendeel is van een stimulerende relatie tussen mensen die elkaar aanvoelen en aanvullen. Het beeld van een ‘tweezaamheid’ die zich weerspiegelt in een aantal illusieloze tekeningen van de jaren twintig waarop man en vrouw allesbehalve gelijkgestemde partners zijn. Ook het wrange slot van Histoire sans paroles en het onvervulde verlangen naar de zon in Le soleil - de suite die hij in 1919 aan Pauline heeft opgedragen - krijgen tegen deze achtergrond een pregnante betekenis. | |
IIJe rends à Annette Kolb et à Mme Sternheim leur visite, et je les emmène à la cathédrale entendre un concert du Vendredi Saint. Dans la conversation, je suis bien étonné d'apprendre que Mme Sternheim, cette anarchiste, rieuse, mondaine, et crûment amorale, est chrétienne, ‘profondément chrétienne’.Ga naar eind12 Romain Rolland, april 1915
Rollands dagboekaantekeningen uit 1915 over een bezoek van Thea Sternheim in Genève geven een indruk van de wereld vol contradicties waarin deze ‘mondaine anarchiste’ al sinds haar jeugd leeft. In 1883 geboren als dochter van een industrieel uit Keulen, heeft Olga Maria Theresia Bauer - haar vrienden noemen haar Stoisy - een opvoeding in katholieke pensionaten in Bonn en Brussel gekregen die ze zelf ‘onsentimenteel’ noemt. Hetgeen haar niet heeft belet op haar zeventiende in Londen in het geheim te trouwen met een tien jaar oudere protestantse jood, en in 1903, een jaar na de geboorte van haar eerste dochter, een verhouding te beginnen met de eveneens getrouwde auteur Carl Sternheim, van wie ze in 1905 een tweede kind krijgt. Weliswaar wordt dat door haar echtgenoot erkend omdat die per se een schandaal wil voorkomen, maar tenslotte loopt de affaire toch uit op twee echtscheidingen. In 1907 hertrouwt Thea met Sternheim. Het jaar tevoren, na het overlijden van haar vader, heeft zij ruim twee miljoen Rijksmark geërfd, een fortuin waarmee de Sternheims op hun vele reizen door Europa een indrukwekkende kunstcollectie bijeenkopen en in een bebost park bij München Schloss Bellemaison laten bouwen: een heus kasteel annex theater, dat ze vijf jaar later vanwege | |
[pagina 153]
| |
Thea Sternheim in 1930 (foto Franz Pfemfert)
| |
[pagina 154]
| |
de oplopende onderhoudskosten moeten verkopen. In 1912 verhuizen ze naar België, naar een landgoed in Terhulpen (La Hulpe) bij Brussel.Ga naar eind13 Door het succes van zijn satirische komedies waarin de Duitse bourgeoisie in haar hemd wordt gezet, is Carl intussen een bekend auteur geworden. Bekend en controversieel, want in zijn handel en wandel schrikt hij niet terug voor de meest verbijsterende tegenstrijdigheden. Wanneer zijn verhalenbundel Drei Erzählungen in 1915 met de Fontane-prijs wordt bekroond, schenkt hij het geld aan ene Franz Kafka, en met dezelfde vastberaden wil om de waardering van het Duitse publiek voor onbekend talent af te dwingen, zal hij Frans Masereel aan opdrachten helpen. Maar de man die in zijn geschriften vernietigend uithaalt naar snobs en parvenu's, blijkt zelf een wonderlijk voorbeeld van zowel het een als het ander. Eigenlijk had hij meer belangstelling voor beursberichten dan voor literatuur, vertelt zijn uitgever Kurt Wolff. Hij ging er prat op dat hij in een gereputeerd cavalerieregiment had gediend, en in Bellemaison - ‘dat hij tot zijn verdriet niet van een lange rij voorouders had geërfd maar zelf moest laten bouwen’Ga naar eind14 - speelde hij gaarne kasteelheer voor de Münchense beau monde. Vanwege zijn niet te tellen buitenechtelijke escapades, zijn buien van agressieve jaloersheid, zijn hypochondrie en toenemende grootheidswaan - hij ziet zichzelf als de Molière van de 20ste eeuw - wordt het samenleven met Carl een dagelijkse beproeving. Vijftien jaar nadat Thea als muze en minnares in zijn leven is gekomen, is ze alleen nog laatste toeverlaat in zijn chronische depressies. Overigens is Thea zelf een vat vol tegenstrijdigheden, want haar air van mondaine anarchiste vormt een onwaarschijnlijk schril contrast met haar mystieke neigingen en haar sterk zondegevoel. Ze is sensueel, impulsief en toch geconditioneerd; nuchter en intelligent, maar anderzijds aandoenlijk naïef en dweperig als ze in haar onuitsprekelijke hulpeloosheid een houvast vindt. Vooral dat laatste verklaart haar geëxalteerde reactie op Masereels Stundenbuch. Ze houdt zoveel van het boekje, schrijft ze hem, ‘wie man nur selten liebt, ohne Einschränkung’.Ga naar eind15 In haar dagboek heeft ze het over ‘een fanfare van menselijkheid in deze vervloekte nacht’ (14 december 1920). Waar haar overspannen beeldspraak vandaan komt, blijkt uit een brief waarin ze op die ‘gecompliceerde periode’ terugblikt. De ‘vervloekte nacht’ waarin Masereels boekje licht brengt, is de uitzichtloosheid van haar huwelijk, die haar in 1920 tot een zelfmoordpoging heeft gedre- | |
[pagina 155]
| |
ven. De positieve energie, de levensdrift die het Stundenbuch uitstraalt, ervaart Thea in die donkere dagen als een levenreddend wonder waarvoor ze Masereel ‘eeuwig dankbaar’ wil blijven. Voortaan is hij voor haar ‘sacrosanct’ en maakt hij deel uit van haar intiemste leven: ‘mêlé dans mon recueillement, ma solitude, mêlé à mes prières, à ma foi dans l'Eternel, à ma volonté du Bien, à mes pouvoirs artistiques et au fervent désir de ne plus devoir vivre longtemps...’Ga naar eind16 Masereels antwoord op haar eerste brief interpreteert ze als ‘een eerste stap naar een toenadering die ik vurig wens.’ Vanaf hun eerste kennismaking in Zürich, na de expositie in Winterthur, is Masereel hopeloos verliefd, en de komende jaren zal Thea voor hem worden wat ze voor de oorlog voor Carl is geweest, ‘minnares, moeder, zuster en begrijpende vriendin’Ga naar eind17 - alles wat Masereel met karakteristieke zelfspot in 1921 in de houtsnede ‘Désir’ projecteert. Ongetwijfeld is Thea van nog een aantal andere werken de ongenoemde, onnoembare muze, al is dat niet altijd zo evident als in 1922 bij de twee Fantaisie-litho's, de erotische schetsen die 60 jaar later op een veiling in Antwerpen opduiken, en de houtsnede ‘Les amoureux’, die zelfs terug te vinden is in het programmaboekje van Tristan und Isolde voor de Bayreuther Festspiele van 1959. | |
IIIJ'envisage en effet mon départ de Genève pour aller mefixer près de Paris, à Mantes-la-Jolie. A Paris, il n'y a pas moyen de trouver un logis quelconque. Je serais chez la mère de ma femme, j'aurais une petite maison et un atelier dans le grenier.Ga naar eind18 Frans Masereel aan Georg Reinhart, 16 februari 1922
Hoewel Masereel kort tevoren een nieuwe verblijfsvergunning voor Zwitserland heeft aangevraagd, valt in februari de definitieve beslissing om naar Frankrijk terug te keren. Van de eigenaar van het appartement heeft hij te horen gekregen dat hij tegen eind maart moet verhuizen, en omdat hij er niets voor voelt nog maar eens in het dure Genève op zoek te gaan naar geschikte én betaalbare woongelegenheid, neemt hij het aanbod aan om voorlopig bij Paulines moeder in te trekken. Zo voorlopig stelt hij zich dat verblijf in Mantes overigens niet voor, aangezien hij Georg | |
[pagina 156]
| |
Reinhart alvast uitnodigt ieder jaar een paar dagen te komen logeren: ‘we zullen in de Seine gaan zwemmen en boottochten maken.’Ga naar eind19 De verhuizing kan niet ongelegener komen dan juist nu, terwijl hij bezig is met de voorbereiding van zijn Berlijnse expositie, met de afwerking van de bas-reliëfsGa naar eind20 voor Winterthur, met de zeven lithografieën voor Sternheims Fairfax en met een vijftal nieuwe grote houtsneden. De Fairfax-litho's zijn eind februari klaar - ‘Masereel hat die himmlichsten Lithografien zu Fairfax gemacht, die Du Dir denken kannst,’Ga naar eind21 schrijft Carl aan Thea. Met die illustraties heeft Masereel zich duidelijk ook zelf geamuseerd, meer dan met de de houtsneden voor de drie Duitse vertalingen van verhalen van Charles Louis Philippe die in 1923 bij Kurt Wolff zullen verschijnen. Dank zij de hoge oplagen leveren die de illustrator echter wel honoraria van tien- tot vijftienduizend mark per titel op. In een van de drie Philippe-boeken, Die gute Madeleine und die arme Marie, zijn sommige novellen aan de frivole kant, en vanwege de onvoorspelbaarheid van de censuur wil uitgever Wolff liever geen extra risico's lopen. ‘Denkt u dat we Masereel moeten vragen de erotiek in de illustraties niet te onderstrepen?’Ga naar eind22 vraagt hij aan Mardersteig, die het boek heeft vertaald. En of Mardersteig op een kaartje aan Masereel een onopvallende suggestie in die zin zou willen doen. In extremis mogen de Masereels een maand langer in het appartement van de chemin des Grands Philosophes blijven, zodat ze niet hoeven te verhuizen voordat ze in april met z'n drieën voor een sedert lang gepland bezoek aan de Zweigs naar Salzburg vertrekken. Op de heenreis logeren ze drie dagen in Uttwil bij de Sternheims, die zelf in juni naar Dresden zullen verhuizen. Drie dagen die Thea ‘les Pentecôtes de ma vie’ noemt, maar omdat ze geen moment met Frans alleen is, kan ze geen lucht geven aan haar gevoelens. Voor Masereel zijn het niet alleen om sentimentele redenen heuglijke dagen. In februari heeft hij Reinhart geschreven dat de Sternheims een vijftal Van Goghs uit hun collectie - ‘de superbes toiles’Ga naar eind23 - in het Museum van Winterthur zouden willen deponeren wanneer ze naar Dresden verhuizen. De kennismaking met die doeken in het intieme kader van een privé-collectie moet voor hem een heel bijzondere ervaring betekenen, aangezien hij voor Van Gogh ‘altijd al een zwak (een zeer sterk zwak)’Ga naar eind24 heeft gehad. Die voorkeur deelt hij trouwens met Henry Van de Velde. Toen ze het tijdens hun eerste ontmoeting in 1919 over de toestand en | |
[pagina 157]
| |
de toekomst van de schilderkunst hadden, is de schilder die ze allebei het meest bewonderen ongetwijfeld ter sprake gekomen. Van de Velde zal hem wel verteld hebben hoe hij, als kersvers lid van de groep Les XX, in januari 1890 in Brussel heeft deelgenomen aan de expositie waarvoor ook Van Gogh - een half jaar voor zijn dood - vijf doeken had ingezonden. In 1893 heeft Van de Velde in de eerste jaargang van Van Nu en Straks een aantal brieven van Van Gogh ingeleid, en in 1894 zijn hij en zijn vrouw tijdens hun huwelijksreis in Nederland door de weduwe van Vincents broer Theo uitgenodigd. In zijn memoires vertelt Van de Velde hoe ze op de zolder alleen werden gelaten met ongeveer het complete oeuvre: hele rijen doeken, niet ingelijst, met de voorkant naar de muur gekeerd, en op de tafels dikke mappen met honderden tekeningen: ‘Een reeks portretten, waaronder dat van dokter Gachet, die Vincent in zijn huis had opgenomen en tot het begin van de catastrofe had verpleegd, benam ons letterlijk de adem... Dat doek van een onbeschrijflijke intensiteit heb ik met trillende handen weer tegen de muur gezet.’Ga naar eind25 Een nog onthutsender verhaal dan dat van Van de Velde krijgt Masereel te horen van Sternheim, die in 1909 eveneens bij Van Goghs schoonzuster in Amsterdam werd ontvangen, en daar op de vloer de meesterwerken in de brandend hete zon tegen elkaar gezet en aan elkaar vastgekleefd aantrof. Toen hij probeerde twee doeken van elkaar los te trekken, kwam er uit ‘een groot landschap met twee figuren voor vlammende cipressen’Ga naar eind26 een stuk maan mee. Masereels voorkeur voor Van Gogh komt niet alleen voort uit bewondering voor de artiest. Inspirerend is voor hem ook de man die zijn kunstenaarschap heeft beleefd als een roeping, een levenslang streven naar waarachtigheid. In Vincents biografie moet hem trouwens een aantal frappante parallellen met zijn eigen voorgeschiedenis opgevallen zijn. Van Gogh heeft de school op zijn zestiende verlaten, is als tekenaar begonnen, wilde eerst illustrator worden en heeft, niet aan de Gentse Academie maar aan de Antwerpse, soortgelijke ervaringen met de avondcursus ‘Antiek tekenen’ opgedaan. In Antwerpen amuseerde hij zich met het observeren van het publiek in balzalen en cafés-concerts waarvan hij een hele reeks schetsen maakte. En tenslotte was ook hij als autodidact een veellezer en een stugge werker. Zoals hij aan zijn broer schreef: ‘Om te komen tot het waarachtige moet men lang en veel werken.’Ga naar eind27 | |
[pagina 158]
| |
IVIn de laatste week van april 1922 zijn Frans, Pauline en Paule te gast in het fraai gelegen huis van de Zweigs op de beboste Kapuzinerberg in Salzburg, een 17de-eeuwse villa - slechts bereikbaar via een even oude calvarietrap - waar de volgende jaren alleen nog internationale beroemdheden over de vloer komen. Vooral schrijvers, maar ook musici zoals Maurice Ravel en de dirigenten Arturo Toscanini en Bruno Walter. Weliswaar is Zweig zelf in het Duitse taalgebied dank zij Jeremias, Der Zwang, de biografie over Romain Rolland en de essaybundel Drei Meister over Balzac, Dickens en Dostojevski al drie jaar een bekende naam, maar na de publikatie van de bundel Amok. Novellen einer Leidenschaft wordt hij een internationaal succesauteur. Binnen acht jaar zullen alleen al van dit boek 70.000 exemplaren verkocht worden. De titelnovelle wordt in meer dan dertig talen vertaald en zelfs een paar keer verfilmd. In de eerste druk, die eind 1922 bij Insel zal verschijnen, laat Zweig voorin deze opdracht drukken: ‘Frans Masereel, dem Künstler, dem brüderlichen Freunde. Salzburg, Frühling 1922.’ En in de brief waarin hij eind mei dankt voor de twee nieuwe houtsneden ‘Le voyageur’ en ‘Le cheval de bois’, die hij cadeau heeft gekregen, dringt hij er in zijn aandoenlijk Frans op aan dat Masereel hem en Friderike eens vaker komt opzoeken: Nous étions si contents que vous ne regrettiez pas le voyage. Et je te prie de ne pas oublier que la chambre est toujours prête pour toi. Tu peux venir quand tu voudras et travailler ici, et nous tenir compagnie en qualité de frère. Je m'exprime mal, mais tu sentiras, j'espère, tout mon sentiment.Ga naar eind28 Een maand later wenst hij Rolland, die na een nieuwe periode van ziekte wanhoopt aan zijn herstel, dat hij vaker in het gezelschap van Masereel zou kunnen zijn, omdat diens opgewektheid helend zou werken. Dat Masereel in die dagen van innerlijke verwarring en spanning toch een aanstekelijke vrolijkheid uitstraalt, bewijst hoe weinig hij van zijn zieleroerselen prijsgeeft. Dat blijft overigens zijn hele leven zo. In 1965 merkt hij in zijn gesprekken met Vorms op dat lichaamsbeweging hem altijd heeft geholpen zijn geestelijk evenwicht te bewaren, ‘al kan een artiest natuurlijk toch wel een getormenteerd wezen zijn’. ‘Zo ziet u er nochtans niet uit,’ reageert Vorms. Waarop Masereel repliceert met het Franse gezegde: ‘l'air et la chanson sont deux choses différentes.’ | |
[pagina 159]
| |
Vanuit Salzburg arriveren de Masereels op 1 mei in Wenen. Omdat ze in Hotel Regina, op de Maximiliansplatz, de eerste nacht ongevraagd in een luxekamer van 50.000 kronen worden gelogeerd, stuurt Zweig hun de 250 Zw.fr. die hij van zijn laatste reis naar Zwitserland over had - in die dagen het equivalent van ongeveer 350.000 kronen, want door de inflatie zijn alle prijzen in Oostenrijk schrikbarend aan het stijgen. De levensduurte is trouwens een van de redenen waarom Wenen bij Masereel gemengde gevoelens oproept. Hij vindt de stad deprimerend mooi, schrijft hij. Mooi vanwege het stadsbeeld, deprimerend wegens de vele ‘Schieber’ die rijk worden op de rug van de duizenden die honger lijden. Hij geneert zich dood wanneer een bedelares wie hij 20 kronen toestopt zijn handen grijpt en kust en bijna op haar knieën valt voor hem. Alleen al met de indrukken die hij de eerste dag op straat en op terrasjes heeft opgedaan, zou hij een hele serie tekeningen kunnen maken. Nergens elders heeft hij zo duidelijk als hier gezien en gevoeld hoe wreed en brutaal de naoorlogse maatschappij is. Hoogtepunt van de week in Wenen wordt zijn bezoek aan de zaal in het Hofmuseum - het tegenwoordige Kunsthistorisch Museum - waar de grootste collectie Bruegels ter wereld hangt, in totaal een vijftiental werken die hij tot nu toe alleen van reprodukties kende. ‘De strijd tussen vasten en vastenavond’, ‘Kinderspelen’, ‘Toren van Babel’, ‘Kruisdraging’, ‘Moord op de onnozele kinderen’, ‘Boerenbruiloft’, ‘Boerendans’, en drie van de zes panelen van de serie ‘De twaalf maanden’, stuk voor stuk ongeëvenaarde meesterwerken van landschapschilderkunst: ‘Terugkeer van de kudde’, Jagers in de sneeuw' en ‘Sombere dag’. Masereel vindt er geen woorden voor, want nooit in zijn leven hebben schilderijen zoveel indruk op hem gemaakt als deze Bruegels in Wenen. Via Salzburg, waar ze door de Zweigs worden uitgewuifd, keren de Masereels op 8 mei terug naar Zwitserland. Eigenlijk was de terugreis gepland via München, waar ze een afspraak hadden met de Sternheims, maar Masereel heeft laten weten dat ze niet via Duitsland kunnen reizen omdat zijn Personalausweis maar voor een enkele in- en uitreis geldig blijkt. Dat ze Frans voor zijn vertrek naar Frankrijk en haar verhuizing naar Duitsland niet meer terug zal zien, is voor Thea een ondraaglijk vooruitzicht, en in haar vertwijfeling schrijft ze in de nacht van 5 op 6 mei een lange brief waarin ze haar hart uitstort. Ze is op alles voorbereid, schrijft ze in haar dagboek. Misschien komt de brief in verkeerde | |
[pagina 160]
| |
Masereel in het voorjaar van 1922 met Stefan Zweig in Salzburg (l.) en met Carl Sternheim in Uttwil (r.). Onder: houtsnede uit Der Zwang (1920) van Zweig en lithografie uit Fairfax (1922) van Sternheim
| |
[pagina t.o. 160]
| |
Rue, la nuit, aquarel, 1924 (privé-coll.)
| |
[pagina 161]
| |
handen, maar ‘lieber Himmel, da wo ich bin, hat man keine Angst mehr!’ Omdat ze bang is Frans af te schrikken, wemelt het epistel van de tegenspraken. Tot twee keer toe bezweert ze hem haar vooral niet verkeerd te begrijpen. Ze wil Pauline en Carl niet kwetsen, en op haar achtendertigste, met haar grote kinderen en haar onsentimentele opvoeding is ze ook niet uit op een frivool avontuur, maar aan de andere kant acht ze zich evenmin in staat haar gevoelens voor hem te onderdrukken. Waarschijnlijk wordt er in extremis per telefoon een nieuwe afspraak gemaakt, want in de ochtend van 10 mei staan de Sternheims in het station van Romanshorn te wachten op de trein waarmee de Masereels moeten arriveren. In haar dagboek herbeleeft Thea het moment van het weerzien op het perron: ‘Masereel! Alleen! Hij komt uit Zürich. Zijn vrouw en Paule zijn al doorgereisd naar Genève. Hij is aangedaan, ziet er schitterend uit en bespeurt mijn onuitgesproken geluk.’ Haar aantekeningen over die lentedag aan het Bodenmeer zijn zo gedetailleerd, dat ze als het ware een film van Masereels bezoek vormen. | |
VUit het dagboek van Thea Sternheim, Uttwil, 10 mei 1922:Ga naar eind29
Terwijl Karl een bad neemt, zitten we met de foto's in mijn kamer. Moiby is erbij. Hij legt zijn arm om Klaus. Dan laat hij me zien wat hij in Duitsland gekocht heeft. Plotseling verdwijnen de twintig foto's van mij in zijn portefeuille. Ik loop naar buiten. Hij heeft mijn brief! Karl komt. We eten. Ik ben erg in de war. In de tuin. Bloesems boven mijn hoofd. Bloesems om ons heen. Het gras staat hoog. De zon schijnt. Eerste bloemen van fel geel. Ik neem foto's van Frans en Karl. (geschrapte passage.) We lachen. Gejubel in de lucht! Dan roeit Moiby ons het meer op. Hij met mij op de (onleesbaar), zijn arm om me heen. Waarover praten we? Over het landschap. Over onze melancholische stemmingen. (geschrapte passage.) Op de oever wenkt Karl. Waar we toch blijven? Twee uur zijn we weggebleven. (geschrapte passage.) God helpe mij! Dat we dit nooit met een zonde bevlekken! | |
[pagina 162]
| |
Dan bespreken de mannen hun gezamenlijk werk. Bij het avondeten al pakt mij het verdriet om het naderende afscheid. We lopen samen, Karl, Frans, de kinderen, langs het meer. Het is zwoel. Wolken drijven in de warme wind. De mannen zingen. In mijn kamer. Karl geeuwt. Zegt dat we beter zouden gaan slapen. ‘Ga maar,’ zeg ik tegen hem. ‘Wij blijven nog even bij Masereel.’ Dat wil Karl niet. Vermoedt hij iets? Hij kijkt geërgerd. Tranen snoeren mij de keel. Frans zit bleek tegenover mij in de fauteuil bij het raam. En springt plotseling gedecideerd op. Tegen Karl: ‘Je ne veux pas vous déranger. J'aime mieux clarter...!’ Met hem naar de deur. Met ons vieren, zonder één woord. Dan omhelst Frans Moiby, dan mij, dan Karl. In de war vanwege Karl, verscheurd door het afscheid huil ik in mijn hoofdkussen. Dan schrijf ik hem. | |
VIOok Masereel wordt heen en weer geslingerd tussen wanhoop en euforie, en op de trein van Uttwil naar Winterthur probeert hij zijn gevoelens te verwoorden in een verward epistel dat Thea evenals zijn volgende brieven in extenso in haar dagboek kopieert. Zolang hij nog in Genève is, vraagt hij haar brieven naar een poste-restanteadres te sturen, hoewel hij niets voor dat soort geheimdoenerij voelt. Maar ‘niets meer van u horen zou ondraaglijk zijn,’ schrijft hij, ‘en ik zou tot het ergste in staat zijn om u weer te kunnen zien.’ Zijn vurigste wens is te kunnen blijven wat hij nu voor haar betekent. Hij staat nog maar eens voor het onbekende, maar dit keer zal hij het gevoel hebben dat Thea naast hem staat, en dat zal hem voldoende zelfvertrouwen en kracht geven om ‘alle demonen van de wereld, de hel en de hemel’Ga naar eind30 aan te kunnen. Op 11 mei, de dag waarop zijn expositie in Berlijn wordt geopend, is hij weer in Genève, maar in gedachten en met zijn hart is hij in Uttwil. Hoe groot zijn vertwijfeling is, blijkt uit de drie lange brieven die hij Thea nog vanuit Genève schrijft - een ervan pent hij neer in het holst van de nacht van 13 op 14 mei. Het opvallende is, dat het eerder om zelfgetuigenissen dan om liefdesbrieven gaat. Wat hij over zichzelf vertelt is natuurlijk vertekend | |
[pagina 163]
| |
Boven: ‘Désir’, 1921. Onder: ‘Les amoureux’, 1922
| |
[pagina 164]
| |
door de grote emoties, maar niettemin valt er meer uit te leren dan uit alle latere autobiografische aantekeningen, inleidingen en voorwoorden te zamen. In zijn laatste brief aan Thea vanuit Genève schrijft hij dat hij nooit zoveel te doen en te zeggen heeft gehad als juist nu, maar dat hij ook nooit zoveel zorgen heeft gehad. Hij vindt het jammer dat hij haar niet veel eerder al heeft leren kennen, en voortaan zal hij zich terwijl hij aan het werk is altijd afvragen ‘wat Stoisy ervan zou vinden’. Even ziet het er naar uit dat de verhuizing naar Mantes niet door zal kunnen gaan, want eind mei overlijdt de moeder van Pauline, en de familie blijkt het huis zo snel mogelijk te willen verkopen. Dat is de reden waarom de Masereels daar maar vier maanden zullen blijven. In opdracht van de Bourse de la Soie in Genève maakt Masereel intussen een aantal tekeningen, zwartwitmotieven voor zijden stoffenGa naar eind31, maar aangezien hij tegelijkertijd de verhuizing moet organiseren en tot zijn vertrek met Pauline in het toekomstige appartement van Paule in de Boulevard de la Cluse huist, komt er in die laatste weken weinig terecht van geconcentreerd werken. Wat hem vooral dwars zit, is het vooruitzicht dat hij daarvoor ook de komende maanden niet de nodige tijd en rust zal vinden. Op zondag 4 juni, de dag na het huwelijk van Paule, is het zover. Omdat Pauline als Française wel een geldig paspoort heeft maar hij niet, steekt hij in de buurt van Annemasse clandestien de grens over, en in het eerste stationnetje op Frans grondgebied stapt hij op een trein richting Parijs. Op een maand na is het zeven jaar geleden sedert hij daar in de gare de Lyon naar Genève is vertrokken. Niet meer dan zeven jaar, maar het lijkt even ver weg als een vorig leven. | |
VIIIci à Mantes, c'est affreux. C'est la petite ville dans toute son horreur. Je ne comprends pas que ces gens puissent vivre toute une vie dans un tel patelin sans devenir complètement fou. Heureusement il y a la Seine, qui est très belle.Ga naar eind32 Frans Masereel aan Romain Rolland, 23 juli 1922
Zowel de 12de-eeuwse Notre Dame als de even oude brug over de Seine hebben hun plaats in de kunstgidsen - Corot heeft de | |
[pagina 165]
| |
brug niet minder dan twaalf keer geschilderd - maar zijn epitheton ‘la Jolie’ dankt het provinciestadje Mantes toch vooral aan het schilderachtige Seine-landschap van het Ile-de-France, dat hier, 50 km westelijk van Parijs, stilaan overgaat in Normandië. Alleen de nabijheid van de rivier maakt Masereel het leven in Mantes draaglijk, want zodra hij in nr. 7 van de rue du Chapeau Rouge is geïnstalleerd en de lokale sfeer heeft opgesnoven, krijgt hij hetzelfde benauwde gevoel als voor de oorlog in Gent. ‘Momenteel leef ik erg eenzaam in Mantes, we zien praktisch niemand,’ schrijft hij aan Thea. Gelukkig is het zomer, zodat hij zijn irritatie over de kleinsteedse mentaliteit elke dag in de Seine van zich af kan zwemmen. Bovendien beschikt hij vanaf augustus over een eigen motorboot, de Kievit, die zijn stiefvader en zijn broer Robert via de Vlaamse en Noordfranse kanalen van Gent naar St. Quentin hebben gebracht. Op de route van St. Quentin naar Mantes doorkruist hij een gebied dat vier jaar eerder nog een slagveld was. Ruim een uur vaart de Kievit door een desolaat landschap waarin zelfs met een kijker geen teken van leven te bespeuren is, en op de aanlegplaatsen wordt hij geconfronteerd met de nasleep van de oorlog: overal grauwe armoede, werkeloosheid, alcoholisme. De luchtige toon van Masereels verhaal aan Reinhart over zijn tochten met de Kievit staat in schril contrast met de sarcastische constatering in een brief aan Rolland dat hij een beter stuurman is op het water dan in het leven, en met de twee vertwijfelde brieven die Thea in juli en augustus ontvangt. De brief van 24 augustus schrijft hij in een cafeetje in Montmartre, waar hij die dag de huur van zijn toekomstig appartement heeft geregeld. Parijs mag dan ‘in elk opzicht infernaal’ zijn, toch zal het hem geen moment spijten dat hij niet voor Rome, München of Berlijn heeft gekozen. In juni is de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Rathenau door rechts-extremistische nationalisten vermoord, en sindsdien glijdt Duitsland nog sneller af naar de complete politieke en economische chaos. Thea Sternheim is niet de enige die vreest dat de explosieve situatie al op korte termijn een nieuwe oorlog zal veroorzaken. Volgens Masereel duurt het nog wel een twintig jaar voordat er een nieuwe uitbarsting komt, maar dat ze er komt staat ook voor hem vast. Terwijl hij zich in oktober in Montmartre aan het installeren is, staan de kranten bol van het nieuws over de fascistische machtsovername in Italië. |
|