Masereel
(1995)–Joris van Parys– Auteursrechtelijk beschermdEen biografie
[pagina 85]
| |
De handen vrij
| |
[pagina 86]
| |
drie weken later publiceert Le Figaro een tegenmanifest, waarin het Franse chauvinisme als vanouds hoogtij viert. Rollands initiatief wordt weggedrukt tussen dat rechtse tegenoffensief en de extreem-linkse groep Clarté rond Henri Barbusse, die de weg wil effenen voor een ‘Internationale de la pensée’, een produkt van de Derde Internationale. Tegenover de opvatting dat kunstenaars onafhankelijk moeten blijven, stelt Barbusse dat ze de belangen van de proletarische revolutie moeten dienen. Van Clarté en het gelijknamige tijdschrift maakt hij een soort centrum van revolutionaire opvoeding, dat na 1921 in de greep van de pas opgerichte Franse Communistische Partij komt. Ook het Brusselse tijdschrift l'Art LibreGa naar eind3 van Paul Colin speelt een rol in de polemiek. Het publiceert de door Clarté geweigerde repliek van Rolland op een persoonlijke aanval van Barbusse en zal in het voorjaar van 1922 uitpakken met een internationale enquête over de twee tegengestelde opvattingen.Ga naar eind4 Tussen de welsprekende antwoorden van Henry Van de Velde, Stefan Zweig, Heinrich Mann, Georges Duhamel en een aantal andere bekende namen treft Colin een briefje van één regel aan: ‘Mon cher Colin. Vive la liberté. Affectueusement à vous. Frans Masereel.’ | |
IIEen van de redenen waarom Masereel aan zijn vierdaagse verblijf van februari 1919 in Villeneuve een bijzondere herinnering zal bewaren, is de bizarre status van het hotelletje waar Rolland sedert 1917 een kleine kamer bewoont.Ga naar eind5 ‘Albergo dei troni scrollati’, hotel van de gevallen vorsten, noemt hij Hotel Byron, vanwege de hoogadellijke gasten die door de oorlog of de revolutie uit hun land zijn verjaagd. Onder anderen de groothertogin van Luxemburg en de toekomstige koning George van Griekenland en zijn gezin hebben in de eetzaal gereserveerde tafels. In de hotelgang met de rode loper is Masereel er getuige van hoe de Griekse prinsen en prinsessen buigend opzij gaan voor Rolland. In die vier dagen maakt hij een twintig portretschetsen.Ga naar eind6 Haast allemaal raak geobserveerd, een viertal bijzonder geslaagd, vindt Rolland - die opgetogen is omdat hij niet hoeft te poseren. Na de middag maken ze wandelingen in de beboste heuvels boven het Meer van Genève en 's avonds komt er een goede bourgogne op tafel, die de Bourgondiër Rolland, geboortig uit Clamecy, met kennis van zaken proeft. Op de piano in zijn kamer met uitzicht | |
[pagina 87]
| |
Romain Rolland bij Masereel thuis in Genève (foto Frans Masereel) en twee van de schetsen uit Villeneuve
| |
[pagina 88]
| |
op het meer en de bergen van Savoye speelt hij voor Masereel oude muziek en de partituur van Albert Doyen voor zijn toneelstuk Le triomphe de la liberté. Natuurlijk hebben ze het over hun werk. Masereel vertelt dat hij zelf geïllustreerde boeken wil gaan uitgeven en Rolland leest hem het manuscript voor van zijn kort tevoren voltooide allegorische klucht Liluli, genoemd naar de blonde sirene die de personificatie van ‘l'lllusion’ is. Naast haar antipode de Naakte Warheid verschijnt onder anderen de groteske Maître-Dieu ten tonele, god van vriend en vijand, die twee uniformen over elkaar aantrekt en alle moeite heeft om zich te laten gelden: ‘Pardon, mes enfants, pardon, c'est moi, c'est Dieu. Laissez-passer!...’ Nog een fraaie vondst is het Koor van de Intellectuelen: ‘Mourons, messieurs, mourons! C'est le sort le plus doux! Allons, décidonsnous!’ Wanneer Rolland hem vraagt Liluli te illustreren en uit te geven, hoeft Masereel zich geen moment te bedenken. Hij vindt het een schitterende satire, en als toekomstig uitgever kan hij zich geen betere start wensen dan dit manuscript van een beroemd auteur. Een maand later al is hij klaar met de schetsen voor 32 kleine illustraties en op 23 maart begint hij aan de houtsneden: ‘Mijn hout en mijn gereedschappen heb ik hier voor mij op tafel en het is of ze me aankijken en liggen te wachten.’Ga naar eind7 Wat Rolland van het resultaat vindt, blijkt naar aanleiding van de plannen voor een Amerikaanse en een Duitse vertaling van Liluli. Van edities zonder Masereels houtsneden wil hij niet weten, ‘want die vertalen mijn werk in een universele taal’.Ga naar eind8 Eveneens in maart 1919 ontstaan de laatste houtsneden voor Zweigs novelle Der Zwang, tien prenten die tot Masereels meest geïnspireerd illustratiewerk behoren. ‘Het doet me veel genoegen dat mijn houtsneden je zo bevallen,’ schrijft hij aan Zweig, ‘want ik heb ze gemaakt voor een knap werk en voor een vriend die me zeer dierbaar is.’Ga naar eind9 De getekende voorstudies doet hij Stefan en Friderike cadeau. Zelf zou hij het boek in Zürich door Rascher willen laten uitgeven, omdat hij de produktie dan op de voet kan volgen. Waarom Zweig in plaats van Rascher of Insel de Weense uitgeverij Avalun kiest, is niet direct duidelijk, want op aandringen van Kippenberg stelt hij Masereel in juli voor een andere novelle van hem, Die Mondscheingasse, voor een Insel-editie te illustreren. In elk geval blijkt Avalun geen gelukkige keuze. Wegens de catastrofale inflatie in Oostenrijk blijft de uitgever treuzelen, zodat Zweig tenslotte besluit de rechten terug te kopen: | |
[pagina 89]
| |
... ik (heb) ons boek bij Avalun Verlag in Wenen weggehaald omdat ze het te lang hebben laten liggen en omdat je tegenwoordig helemaal geen zaken met mensen in Oostenrijk moet doen. Ik breng de blokken mee naar Leipzig, waar ik ze aan Insel Verlag zal geven, en ingeval Kippenberg het ermee eens is, wat ik niet betwijfel, zullen we het boek daar uitbrengen.Ga naar eind10 In Inselschiff, het nieuwsblad van Kippenbergs uitgeverij, wordt Der Zwang in februari 1920 aangekondigd als het eerste Duitse boek met originele houtsheden van ‘de geniale, in Duitsland nog bijna onbekende Vlaamse kunstenaar’, maar vanwege de algemene staking die een maand later als reactie op de rechtse Kappputsch uitbreekt, duurt het nog tot juli voor Masereel het eerste exemplaar in handen heeft. ‘In Leipzig maakten ze barricaden in plaats van boekbanden,’Ga naar eind11 schrijft Zweig. | |
IIIGedurende de winter van 1918/19 heeft Masereel gewerkt aan een houtsnedenboek dat veel ambitieuzer is dan de kleine suites die hij tot nu toe heeft gepubliceerd. Hoewel hij zelf al lang behoefte had aan een tegenwicht tegen zijn anti-oorlogswerk, is het Rolland geweest die hem in september 1918 met zijn reactie op Passion d'un homme op het idee heeft gebracht: in zijn dagboek schrijft Rolland dat hij zijn best doet om Masereel ertoe te bewegen eenvoudige verhalen te vertellen, ‘zonder grote drama's - gewoon het leven van elke dag’.Ga naar eind12 Ongetwijfeld speelt dat advies een rol in het ontstaan van de houtsnedensuite Mon livre d'heures, waarin Masereel terugblikt op zijn eigen jonge leven. Geen echte autobiografie maar, naar het voorbeeld van Whitman, een Song of Myself, een beeldgedicht waarin dromen en fantasieën versmelten met de herinnering aan wat hij werkelijk heeft beleefd. Na zijn herstelvakantie in Rüschlikon moet hij onmiddellijk aan de voorstudies begonnen zijn, want op 13 december stuurt drukker Albert Kundig hem een offerte voor 150 à 160 kleine houtsneden. Dat het boekje zo snel groeit, wijst erop dat het om een ware zelfbevrijding gaat, een uitbarsting van de levensdrift die hij jaren heeft onderdrukt. Precies een maand later volgt een tweede offerte voor een kleinere oplage (100 in plaats van 200 exemplaren) en op 28 maart nog een derde, die ervan uitgaat dat Masereel zelf het papier levert. Natuurlijk hebben die opeenvolgende offertes alles te maken met financieringsproblemen. Dat | |
[pagina 90]
| |
Uit Mon livre d'heures, 1919
| |
[pagina 91]
| |
hij tenslotte toch voldoende geld bijeenkrijgt om op een handpers 200 exemplaren te kunnen drukken, is te danken aan een aantal intekeningen en, vooral, aan een voorschot van drukker Albert Kundig. Livre d'heures - in het Nederlands ‘getijdenboek’, in het Duits ‘Stundenbuch’ of ‘Horenbuch’ - is de naam van de laat-middeleeuwse gebedenboekjes voor leken die, naar het voorbeeld van priesters en monniken, op vaste uren (‘getijden’) van de dag tot God wilden bidden. Ze bevatten afdelingen zoals ‘Les Heures de la Croix’, ‘Les Heures de la Passion’, ‘Les Heures du Saint-Esprit’. Evenals Verhaeren met zijn driedelige gedichtensuite Les Heures Claires, Les Heures de l'Après-midi en Les Heures du Soir (1896-1911) heeft Rilke met zijn Stunden-Buch (1905) op die getijdenboeken-traditie teruggegrepen, en mogelijk laat Masereel zich ook inspireren door de dichtbundels Heures. Livre de la nuit (1919) en Heures. Livre de la grâce (1920) van zijn vriend Jouve. Voor de keuze van de titel en het kleine formaat van zijn ‘blokboek’ heeft hij in elk geval nog een andere reden: in een brief aan Thea Sternheim noemt hij zichzelf in 1922 ‘profondément gothique et beaucoup plus religieux que vous ne paraissez le croire.’Ga naar eind13 In Mon livre d'heures speelt behalve de stad ook het zeelandschap een opvallende rol. De episode van een tiental prenten waarin de hoofdfiguur zich na de dood van zijn vriendin door de zee laat troosten, is een gedicht op zich, een staaltje van zwartwit-poëzie. In twee andere sublieme ‘strofen’ vertelt Masereel over zijn omgang met kinderen - evenals Whitman is hij zelf ‘a child as well as a man’ - en over zijn eerste seksuele ervaringen: als hij na ‘de eerste keer’ weer op straat staat, valt hij in zijn extase het eerste het beste koetspaard om de hals. In dat soort taferelen toont Masereels alter ego zich een onstuimige levensgenieter die alles wil meemaken, alles wil proberen, van alles wil proeven. Een ‘dagenmelker’, zoals Felix Timmermans zijn Pallieter noemt, maar tegelijk een wereldverbeteraar, een idealist met geuzenbloed, een anarchist die alle gezag aan zijn laarzen lapt en van het hoogste gebouw van de stad op de zotte wereld daarbeneden plast. Wat Masereels vrienden zich van die jaren herinneren illustreert de nauwe verwantschap tussen de ‘auteur’ en zijn hoofdfiguur. Arcos vertelt dat Masereel in Genève in een boom klom om aan zijn Livre d'heures te werken en dat hij niets liever deed dan te paard, ‘als een kentaur’, door het kanton galopperen. En Salives' dochter Odette weet nog hoe zij en de andere kinderen dolle pret met hem beleefden, als hij bijvoorbeeld figuurtjes op | |
[pagina 92]
| |
hun benen penseelde of pannekoeken bakte en elke pannekoek omhooggooide en op zijn hoofd opving. Ze bewaart trouwens in het algemeen een levendige herinnering aan de commune avant-la-lettre die de gezinnen Masereel, Arcos en Salives in Genève vormden: We aten allemaal samen. Mevrouw Masereel, mijn moeder en mevrouw Arcos kookten om beurten. Masereel was altijd bezig in de keuken, daar was hij dol op, hij had een stevige appetijt, dus hij was altijd van de partij om de dames te helpen en in de keuken gekheid te maken.Ga naar eind14 De enige teksten in het Livre d'heures zijn drie citaten die Masereel zijn boek als motto meegeeft: een van Whitman, een tweede uit Rollands nieuwe roman Colas Breugnon, die hij eind maart van de auteur toegestuurd heeft gekregen, en de eerste woorden van het lied De Vlaamse Leeuw: ‘Zij zullen hem niet temmen.’Ga naar eind15 Die regel staat niet voorin bij de eerste twee citaten maar op de allerlaatste bladzijde van het boek, zodat hij doet denken aan het motiefje dat aan het slot van Richard Strauss' symfonisch gedicht Till Eulenspiegels lustige Streiche nog één keer opduikt: Uilenspiegel is niet dood, hij leeft en is door niemand klein te krijgen. ‘Vraiment un admirable livre, auquel on s'attache de plus en plus,’Ga naar eind16 schrijft Charles Vildrac, die voor zijn Parijse boek- en kunsthandel in de rue de Seine vijf exemplaren had besteld - Paul Signac behoort tot de eerste kopers - en een paar dagen nadat hij die heeft ontvangen al een nieuwe order plaatst. Léon Bazalgette noemt Mon livre d'heures het meest ontroerende wat hij van Masereel kent, en van Stefan Zweig, die in maart naar Salzburg is teruggekeerd, is er een Duitse brief, omdat hij in zijn moedertaal beter kan uitleggen wat Masereels boek voor hem betekent: Die Freude, als ich Dein Buch glücklich empfing... war so ungemein gross, wie Du Dir es kaum denken kannst, denn das warst Du, der uns so liebe, der mit diesen Blättern zu uns kam, fast so freudig begrüsst, wie es der wirkliche Frans wäre, wenn er die zweihundert Stufen zu unserem Hause heraufpilgerte. Ich kenne wenig bildnerische Werke, die mit dem Menschen so völlig identisch sind und in seiner Trauer, seinem Übermut, seinem Ernst hat es mich gleich ergriffen. Was für ein ganzer Mensch Du doch bist, wie gerade und klar (mit allen Tiefen doch klar), fast könnte man Dich beneiden um diese selige Freiheit, mit der Du Dir selbst gehört.Ga naar eind17 | |
[pagina 93]
| |
Wat Masereel het allermeest plezier doet, is het epistel van vier dichtbeschreven bladzijden dat zijn landgenoot Henry Van de Velde hem eind mei stuurt, twee maanden nadat ze in Genève kennis hebben gemaakt. ‘Een brief zoals die van u,’ schrijft hij terug, ‘is een echt tonicum dat het hart verwarmt en het zelfvertrouwen herstelt op momenten van ontmoediging en twijfel.’Ga naar eind18 Ook voor de zesenvijftigjarige Van de Velde is 1919 een beslissend jaar. Als directeur van de Kunstschule van de groothertog van Weimar heeft hij vanaf 1908 een pioniersrol gespeeld in de vernieuwing van de Europese architectuur en kunstnijverheid, maar aan die periode is door intriges aan het groothertogelijke hof en daarna door de oorlog definitief een einde gekomen. Omdat hij zowel Belgisch staatsburger als ‘Staatsangehöriger’ van Saksen was, werd hij tijdens de oorlog in België als ‘boche’ bestempeld, terwijl zijn kinderen in Weimar met stenen werden bekogeld. Nadat hij in april 1917 eindelijk uit Duitsland is mogen vertrekken - zijn gezin blijft nog anderhalf jaar gegijzeld -, woont hij eerst in Bern, Zürich en Clarens, tot hij met hulp van vrienden in Uttwil, niet ver van Romanshorn, een huis op de oever van het Bodenmeer kan kopen. Zijn plan om daar met een nieuw centrum van kunstnijverheid te starten zal hij laten varen omdat hij door het echtpaar Kröller-Müller naar Nederland wordt uitgenodigd om een museum voor hun kunstcollectie te ontwerpen. In Zwitserland heeft Van de Velde als ‘onverzettelijk pacifist en internationalist’ al snel La Feuille in handen gekregen, en tijdens een bezoek aan de schilder Jules De PraetereGa naar eind19 in Genève komt het gesprek vanzelf op Masereel. Van de Velde besluit eindelijk contact te zoeken met zijn 25 jaar jongere landgenoot en op 27 maart 1919 komt het tot een eerste kennismaking, waarbij onmiddellijk duidelijk wordt dat de twee ondanks het grote leeftijdsverschil heel wat meer gemeen hebben dan hun problemen met de Belgische Staat. De brief waarmee Van de Velde twee maanden later op het Livre d'heures reageert bewijst welke sterke affiniteiten hen verbinden: een ontvankelijker publiek dan Van de Velde en diens tweeëntwintigjarige dochter Nele kan Masereel zich niet wensen. | |
[pagina 94]
| |
IV‘la maison du lac’ Uttwil, 21 mei 1919
Waarde heer Masereel,
Toen ik een paar dagen geleden van een reis thuiskwam, heb ik uw Livre d'Heures aangetroffen. Die afwezigheid is de reden waarom ik zo lang niets van mij heb laten horen. Ik hoop van harte dat u die stilte intussen niet hebt uitgelegd als een gebrek aan dienstwilligheid of belangstelling. Sedert ik weer in Uttwil ben, loop ik elke ochtend met uw Livre d'heures het park in. Het is of de tijd stilstaat in de roes van deze lente waarnaar ik zo verlangend heb uitgekeken, een pracht waarvan ik op dit moment niet kan genieten zonder te moeten denken aan al degenen op de andere oever van het meer, die ze ervaren als een wrede ironie en een extra beproeving in hun ongeluk. Leunend tegen de oude muur die de tuin beschermt tegen de golven wanneer ze met geweld komen aanrollen - leunend tegen de muur, bladeren mijn oudste dochter Nele en ik langzaam door het boek dat we met schroom aanraken. Nele is even enthousiast als ik: zij is het die in uw held een herboren Tijl Uilenspiegel heeft herkend. Nele is oud genoeg om met haar bij elke bladzijde stil te staan en alles wat er gebeurt te commentariëren. Van het begin tot het eind fascineert uw held ons, waarde heer Masereel. Vanaf het moment waarop hij arriveert in de stad, waar hij zo hulpeloos en naïef schijnt, en toch tot opstandigheid voorbestemd door een instinct waarmee hij weldra de gemeenheid aanvoelt van alles wat hij ziet, van iedereen die hij tegenkomt, ook al doorziet hij voorlopig hun handel en wandel niet - tot het moment waarop hij, om te ontkomen aan de hardvochtigheid van degenen die leven van de uitbuiting van de armen, en aan de sfeer van hypocriete deugdzaamheid die ze etaleren, zijn hart vertrappelt met de voeten van het aangeklede skelet dat hij is en voorbij de grenzen van deze verdoemde wereld, in het firmament en tussen de bliksemschichten van de ontketende elementen, zijn zuivere, vranke ziel herwint. Mijn dochter Nele zou zich door dat slot van haar stuk laten brengen omdat zij nog altijd met een verrukte blik naar de toekomst kijkt en er niet aan twijfelt dat alles in het leven zo mooi en plezierig is als het lijkt. | |
[pagina 95]
| |
Dus heb ik haar uitgelegd dat dat slot helemaal niet fataal is en dat, op het moment waarop wij ons bewust worden van onrecht en hypocrisie en verraad, u zelf (of liever: uw held) zich diep verbonden voelt met de schittering van de ‘zonnen’ en dat de ‘weg’ die u op het volgende blad volgt, niet onherroepelijk naar het bladerloze bos voert en niet noodzakelijk uitmondt in wanhoop. Dat hij de dood heeft gezocht, komt alleen omdat hij zich te veel in zichzelf had opgesloten. Was hij ouder geweest, dan had hij zich niet zo veeleisend getoond en was hij minder geneigd geweest het op te geven en te sterven om te ontkomen aan de kwellingen die zijn hart te verduren krijgt! Zien we hem tenslotte, na die ultieme buitenissigheden, niet vrolijk rondtrekken? Het zou me niet verwonderen als hij weldra naar de aarde terug zou keren om een lesje te leren aan de ‘bourgeois’ - die kerel die het hele boek door zijn hand hardnekkig in zijn zak houdt, zeker omdat hij niet wil dat we zijn gebalde vuist zien! We hebben moeten lachen toen we zagen hoe weinig werklustig hij is. Hij grijpt een spade, slaat de hand aan de ploeg, maar even later ligt hij alweer te verpozen en aait hij een koewachtster over haar kin. En weliswaar prent hij geduldig wetenschap in zijn hoofd, maar die ballast gooit hij snel weer overboord, dat wil zeggen, zodra hij door heeft dat het alleen maar stof is voor palavers en steriele discussies. We zijn, waarde heer Masereel, bij elke bladzijde stil blijven staan, en dat samen kijken en commentariëren was een waarlijk religieuze ervaring. De ergste onbeschaamdheden en de onfatsoenlijkste uitingen van ‘zijn’ misprijzen hebben de echtheid van dat gevoel geen moment bedreigd. Uw ‘livre d'heures’ heeft ons nader tot elkaar gebracht, waarde heer Masereel, en ik van mijn kant heb het gevoel dat de banden van genegenheid die ik vanaf het eerste moment van onze kennismaking heb gevoeld, nog zijn versterkt. De voorbije dagen hebben we vaak tegen elkaar gezegd dat het voor ons allemaal, mijn vrouw en mijn kinderen, een groot genoegen zou zijn u hier bij ons te mogen ontvangen. Nele en ik, we zijn er tenslotte van overtuigd geraakt dat u na zo'n inspanning rust nodig hebt en dat u die hier - als de hemel het wil - zoudt kunnen vinden. Ik geef u die gedachte dus mee, even natuurlijk als ze in ons is opgekomen. Op een dag, zo hopen we, zal ze u even natuurlijk | |
[pagina 96]
| |
lijken als ons. U zult op weg gaan en aan onze deur aankloppen, nietwaar? Maar ik zie dat ik nog geen woord heb gezegd over de grote artistieke waarde van dit ‘livre d'heures’. Is het omdat die zo vanzelfsprekend is en dat ik zo overtuigd ben van uw talent en uw werk zo hartstochtelijk bewonder? Wat mij in uw jongste werk het meest heeft getroffen, is de scherpte van uw visie waarmee u, zonder dat het opvalt, dat wil zeggen, zonder enige irriterende nadrukkelijkheid, een plasticiteit en een monumentaliteit bereikt die van deze suite ‘kleine’ houtsneden een suite van imposante reliëfs maken, als gehouwen in de harde steen van het portaal van een kathedraal of in het hout van een gotisch koor. Ik neem trouwens aan dat het u helemaal niet moeilijk zou vallen in hout of steen te beitelen, zo sterk is uw gevoel voor evenwicht in de opbouw van solide, uitgebalanceerde vlakken en in het zo elementair en zo frappant tegenover elkaar plaatsen van licht en donker. Uw schriftuur lijkt me nu wel definitief, waarde heer Masereel; in haar gebaldheid kan ze alleen diegenen gemakkelijk toeschijnen die geen weet hebben van uw voortdurend koppig zoeken naar de meest geschikte hiëroglief om ons het sterkst geconcentreerde beeld in te prenten dat het best in staat is de emotie over te brengen waaruit het is ontstaan. Ik heb u nog niet bedankt zoals ik dat wilde doen, zowel voor het kostbare boek zelf als voor de hartelijkheid van de opdracht waarvan u dit geschenk vergezeld laat gaan. Wees ervan overtuigd dat ik van mijn kant dit genereuze cadeau van ganser harte apprecieer en dat ik zowel met mijn geest als met mijn hart in uw werk wil doordringen en u begrijpen. Vandaar dat ik u met hart en ziel bewonder en u genegen ben, waarde heer. Met hartelijke groet, uw Van de Velde. | |
VIn de eerste week van 1920 zal Van de Velde naar Nederland verhuizen, en zijn vrienden uit de oorlogsjaren ziet Masereel al in 1919 een na een uit Zwitserland vertrekken: Guilbeaux in februari naar Moskou, Zweig in maart naar Salzburg, Rolland in mei naar Parijs, waar zijn moeder ernstig ziek is geworden. Jouve | |
[pagina 97]
| |
woont vanaf oktober in La Tour de Peilz, bij Vevey, tot hij begin 1920 naar Italië verhuist. Van Zweig neemt Masereel per brief afscheid omdat de treinreis van Genève naar Zürich en terug in die tijd nog een tweedaagse expeditie is en hij bij Kundig bezig is met het drukken van het Livre d'heures. Nooit zal hij vergeten, zegt hij, wat Zweig de voorbije jaren voor hem en Jouve heeft gedaan. Juist omdat hun broederlijke vriendschap in die stormachtige tijd is ontstaan, zal blijken dat ze tegen alles bestand is, wat er ook mag gebeuren. Zweig zelf zal met soortgelijke gevoelens aan zijn jaren in Zwitserland blijven terugdenken. In zijn autobiografie schrijft hij vijfentwintig jaar later dat ze natuurlijk wel beseften hoe machteloos ze stonden tegenover ‘die grosse Maschine der Generalstäbe’ en dat pacifisten de relatieve vrijheid waarmee ze voor hun mening konden uitkomen uitsluitend te danken hadden aan het feit dat ze als volkomen ongevaarlijk werden beschouwd. Maar het besef dat ze met zo weinigen waren, maakte de band des te sterker: ‘Nie mehr in reiferen Jahren habe ich so enthusiastische Freundschaft empfunden wie in jenen Stunden in Genf, und die Bindung hat allen späteren Zeiten standgehalten.’Ga naar eind20 Ook aan Jouve heeft Masereel in de laatste twee oorlogsjaren een toegewijde vriend gehad. De opdracht in zijn exemplaar van Jouves Danse des morts spreekt voor zichzelf: ‘au cher Frans Masereel, au compagnon de pensée et de lutte, à l'ami de coeur.’ Het moeilijkst valt Masereel het afscheid van Rolland in het station Cornavin van Genève, omdat hij diens vertrek als het einde van een hoofdstuk van zijn leven beschouwt. Het gefluit van de locomotief, het geknars van de wielen toen de trein zich in beweging zette: elk detail is in zijn herinnering geprent. Wanneer Rolland hem uit Parijs antwoordt dat hij zich niet door zijn melancholie mag laten meeslepen, geeft Masereel toe dat Rollands vriendschap op zichzelf hem al een voldoende troost zou moeten zijn voor ‘de kleine misères’ waarmee hij moet leven. Nog een bron van troost is de bewondering die hij met zijn Livre d'heures afdwingt. Rainer Maria Rilke bijvoorbeeld ontdekt het boekje in juli in een boekhandel in Bern en stuurt onmiddellijk een exemplaar aan zijn uitgever Kippenberg, met de aanbeveling een Insel-editie uit te brengen omdat het getuigt van ‘een slagvaardigheid en een directheid’ waartoe hij geen tweede houtsnijder in staat acht.Ga naar eind21 Zijn advies komt te laat, want de rechten voor Duitsland heeft Masereel intussen al gereserveerd voor een andere uitgever, Kurt Wolff, die in 1919 van Leipzig naar München verhuist. | |
[pagina 98]
| |
Zijn eerste kennismaking met Kurt Wolff Verlag dankt Masereel aan Wolffs zevenentwintigjarige vriend en medewerker Hans Mardersteig, die hem op eigen initiatief in Genève is komen opzoeken.Ga naar eind22 Masereels waardering voor die persoonlijke belangstelling verklaart waarom Wolff zijn eerste Duitse uitgever wordt, hoewel hij via Zweig al twee jaar contact heeft met Kippenberg. Zweig probeert trouwens hem alsnog te overhalen om liever met Insel in zee te gaan: ‘Kurt Wolff heeft op Romain Rolland pas na het succes gereageerd, terwijl Rütten & Loening tien jaar geleden iets riskeerde. En ik vind dat het voordelen heeft al zijn werk bij één enkele uitgever onder te brengen... Nogmaals: Insel zal blij zijn als je iets voor te stellen hebt. En het is de meest prestigieuze uitgeverij van Duitsland, waar je altijd op ernstige steun kunt rekenen.’Ga naar eind23 Dat Masereel er niet aan denkt zijn afspraak op te zeggen, heeft minder met zakelijke overwegingen te maken dan met zijn sympathie voor Mardersteig. ‘Ik ben erg op hem gesteld,’ zegt hij in een brief aan hun gemeenschappelijke vriend Georg Reinhart, ‘'t is een nobele ziel, jammer dat zijn gezondheid zo zwak is.’Ga naar eind24 Wegens zijn zwakke longen zal Mardersteig in 1921 verhuizen naar het Zuidzwitserse kanton Ticino, waar hij, met Georg Reinhart als ‘stille vennoot’, bij Lugano de ambachtelijke drukkerij installeert die het begin wordt van de Officina BodoniGa naar eind25 Omdat hij tijdens de oorlog elk jaar een aantal maanden in kuuroorden van de Zwitserse Alpen doorbracht, had Mardersteig het werk van Masereel al ontdekt toen hij op de ijsbaan van Zuoz, bij St. Moritz, de kunstminnende schaatser Georg Reinhart leerde kennen. ‘Het was nauwelijks een toeval dat we beiden onafhankelijk van elkaar belangstelling voor Masereel hadden gekregen,’ zegt Mardersteig, ‘hij als kunstvriend met een geoefend oog voor artistieke kwaliteit, terwijl Masereels werk mij vooral als uitgever boeide.’Ga naar eind26 In een brief uit 1957 haalt hij de herinnering op aan zijn eerste bezoek in de rue de l'Aubépine: Ik herinner me nog goed de steile trap die ik moest beklimmen naar de verdieping waar jullie woonden, hoe hartelijk jullie de vreemde jongeman ontvingen. Je vrouw had een buitengewoon grote malse biefstuk klaargemaakt zoals ik er nooit meer een heb gezien. Het was de tijd toen in Duitsland alles nog schaars was en zo'n heerlijk stuk vlees alleen in wensdromen als in een fata morgana opdook. Ik ben nog altijd het toeval dankbaar dat ik de eerste Duitse apostel van je Livre d'heures heb mogen zijn.Ga naar eind27 | |
[pagina 99]
| |
Behalve voor het Livre d'heures plant Mardersteig ook een Duitse editie voor 25 Images de la passion d'un homme en Le Soleil, en hij vraagt Masereel de rechten van zijn volgende houtsnedensuites eveneens voor Kurt Wolff te reserveren. Bovendien bezorgt hij hem onmiddellijk een lucratieve illustratieopdracht voor de Duitse vertaling van Bubu de Montparnasse, de populairste roman van de Franse auteur Charles-Louis Philippe. Omdat er steeds meer opdrachten en eigen projecten op stapel staan, is de behuizing in de rue de l'Audépine meer dan krap geworden, maar verhuizen kunnen de Masereels pas in juni 1919. ‘Ik ga iets verderop wonen,’ schrijft Frans aan Stefan Zweig, ‘in een soort oud klooster, te midden van prachtige bomen. Daar zal ik meer ruimte hebben dan hier, en de illusie dat ik echt buiten woon.’Ga naar eind28 En een maand later aan Rolland: ‘Ik woon in een oud huis (het ziet er haast uit als een oude abdij), een eindje buiten de stad, midden in een magnifiek park, vol bomen die tot de hoogste en de oudste van het kanton moeten behoren.’Ga naar eind29 De verhuizing naar de route des Acacias, aan de overkant van de rivier de Arves, die vlak buiten Genève in de Rhône uitmondt, heeft onmiddellijk een weerslag op Masereels werk. Kort nadien ontstaan de eerste grote losse houtsneden en penseeltekeningen, en bovendien zet hij zich voor het eerst sedert vijf jaar weer aan het schilderen: ‘Ik beleef er evenveel deugd aan wanneer ik me onderdompel in de kleur als wanneer ik het mes zet in een blok hout.’Ga naar eind30 Houtsnede van Georg Reinhart
|
|