Reize in de binnen-landen van Zuid-Africa
(1965)–W.B.E. Paravicini di Capelli– Auteursrechtelijk beschermd[26 April 1803]DINSDAG den 26e APRILGa naar voetnoot192 namen wy afscheid van de famille des posthouders welke ons met de grootste gulheid ontfangen had; de verre afstand | |
[pagina 43]
| |
welke wy heden afteleggen hadden was oorzaak dat wy reeds te vieruuren opzaten en onder het genot-van een helder maanligt afreden. Na verloop van drie quartier uur bevonden wy ons op de oever eener Rivier welke geen naam heeft dog in de Keurbooms rivier uitloopt; de grond van de drift zeer moerasig zynde baarde ons zeer veel moeylykheid in de overtocht; ik had onder anderen een allerslegts boere paard het welk my byna te midden der rivier liet steeken, hetzy dat het arme dier dorst had of dat een andere reeden hetzelve uitlokte nederteknielen, weinigstens alle myne moeite was vergeefsch om die inval te ontduiken, en ik vond my genoodzaakt een geruime tyd in deeze onaardige positie te blyven tot een der heeren van het gezelschap de goedheid had het beest met zweepslagen het opstaan te herinneren; ik leed veel van de natte koude welke my bevong en was blyde toen wy twee uuren verder op de plaats van Van der WatGa naar voetnoot193 aankwamen. Het gezelschap, hield zig niet lang op, maar ik verkoos een half uur agter te blyven om my by een goed vuur te drogen; het scheen my toe dat de huishouding niet brillant moest zyn, want de eenig woonbaare kamer in welke ik my bevond scheen zowel voor de huisbaas als voor vyf Hottentottinnen eetzaal, woon en slaapvertrek te weezen; deeze dames welke moeder nakend om de haard zaten en waarlyk niets aantrekkelyks hadden, wende alle moeite aan my te beduiden dat myne klederen spoediger zoude drogen als ik dezelve aflegde, en zy nog andere huismiddelen hadden een verkleumde te verwarmen, maar hunnen bevalligheden hadden de kragt niet om my deeze allesints vriendelyke aanbieding aan te doen neemen en ik kan heilig verzeekeren de gelukkige van der Wald geen afbreuk by zyne Sultanes gedaan te hebben. Evenwel zal ik deeze Engeltjes het regt doen wedervaren te zeggen dat zy nog vet nog roodaarde gespaard hadden om alle luister en aangename geur aan hunne schoonheden by te zetten; dog dit heeft misschien by my een tegengestelde werking voortgebragt; denkelyk is by hun huisbaas de gewoonte een tweede natuur geworden. Ik had wel twee uuren werk het gezelschap intehalenGa naar voetnoot194 juist toen de bergachtigheid van het land een voorsmaak begon te geven van de geduchte weg die wy heden afteleggen hadden; iemand welke deeze zo zeldzaam besogte gebergtens nimmer is doorgetrokken kan zig geen denkbeeld vormen van de steile rotzen welke men over moet; meest al klimt men langs een slangsgewyze | |
[pagina 44]
| |
leggend pad naar boven, en soms ziet men vlak nevens zig in eene byna niet te bepalene diepte neder; nauwlyks ontdekt men de aldaar leggende uitgestrekte bosschen welke van deeze ontzachlyke hoogte na kreupelhout gelyken. De Keurbooms Rivier welke wy heden drie malen te doorwaden hebben en aanzienelyke breedte heeft, is van de top der rotsen naauwlyks zigtbaar; men is twee derde van de weg genoodzaakt te voet te gaan en de paarden voor zig uit te dryven; van de eene scherpe steen op de andere springende heeft men veel voorzigtigheid nodig om de gedwongen vaart nederwaards te stuiten. In de diepte gekomen zynde, gelykenen de klippen en bergen nog ontoeganglyker, soms zyn de steiltens zoo sterk dat men by den opklim telkens buiten adem geraakt; vier zulke verschrikkelyke rotzen klommen wy over alvorens de Cloetens KraalGa naar voetnoot195 te bereiken. Een hottentotsch huisgezin had zig hier ter woon nedergezet levende van de melk en het vleesch hunner kleine kudde, benevens van de voortbrengselen van een stukje bouwgrond aan de oever van de Keurboom rivier; deeze menschen byna afgescheiden van de overige stervelingen scheenen des niet te min gelukkig en weltevreden; zeldsaam verlaten zy hun eenzaam verblyf om de naburige bewoonde oord der Lange Kloof te bezoeken, nog zeldzamer bekruipt een menschelyk wezen de lust om hunne rust te komen stooren; ons gezelschap was het eerste dat zy zeedert de Engelsche reyziger Barrow gezien hadden;Ga naar voetnoot196 wy vonden hier onze vooruitgezondene paarden, die welke ons tot aan deeze plaats bragten waren geheel afgemat: wy maakte een halte van circa een uur en namen toen de reize weder aan. De berg welke wy te beklimmen hadden heeft behalven desselvs steilte, nog het ongemak gevloerd te zyn met groote losleggende steenen, tusschen welke hier en daar breede scheuren zyn welke het opklimmen niet gemakkelyker maken, ook waren wy ras vergeten gerust te hebben. Onze wegwyzer bragt veel tot onze vermoeynis toe; deeze man stapte met zyne buitengemeene lange beenen zonder moeite en met de gezwindheid van een klipdas steenen op van drie voeten hoogte, den hemel zal hem gewis genadiger zyn als ik, want anders was hy deeze dag wel duizendmaal zoo diep in de afgrond gezonken, als de te beklimmene bergen hoog zyn, dog hier hielp geen klagen, het was klauteren of blyven leggen; de brandende hitte der zon bragt ook veel toe tot lusteloosheid. Afklimmende en dalende en ons aan de staarten onzer paarden voortslepende kwamen wy aan de voet van de laatste, dog tevens nog de | |
[pagina 45]
| |
hoogste berg welke wy te overklimmen haddenGa naar voetnoot197 als makende een gedeelte van die keeten tusschen welke de Lange Kloof gelegen is; alvorens deeze onze laatste lugtreize te onderneemen, hielden wy een lange halte op de oever van de Keurboom Rivier. Ik herinner my niet ooyt met zooveel smaak water gedronken te hebben; met nieuwe moed vingen wy weder aan, en na veel sukkelens bereikte wy eindelyk de top van deeze Klip.Ga naar voetnoot198 Onze moeite werd hier eeniger mate beloond door het buitengemeen fraye uitzicht over de Plettenbergs baay, leggende hemelsbreedteGa naar voetnoot199 negen uuren van hier; dit schilderachtig gezicht wisselde zig af met de bergketen over welke wy tot deeze hoogte gekomen waren, en aan de ander zyde, met de menigvuldige vrolyk leggende plaatsen in de Lange Kloof: hoe zeer wy heden geen grof wild aantroffen, verzeekerde men ons tog dat zig veele olyphanten, Rénoçéros en buffels in deeze oord ophouden; niet verwonderlyk koomt dit voor dat deeze dieren hier ongestoord hun verblyf houden daar zeer zeldsaam een menschelyk schepsel deeze afgronden koomt bezoeken. Circa te vyf uuren in de namiddag bevonden wy ons in de Lange Kloof op de plaats van Mathys Zondag;Ga naar voetnoot200 wy vonden hier onze wagens benevens het detachement dragonders weder, welke langs de gewoone weg gekomen reeds zeederd drie dagen hier waren gearriveerd.Ga naar voetnoot201 Een sterk Commando jonge | |
[pagina 46]
| |
Landlieden aan welkers hoofd de Commandanten van RoyenGa naar voetnoot202 en Botha,Ga naar voetnoot203 waren hier gelegerd om de reize mede naar de binnenlanden te doen; men had deeze voorzorg aangeraden uithoofde der waarschynlykheid dat wy nog stropende hordens Caffers en Hottentotten op onze verdere tocht moesten aantreffen. Elk deezer jonge lieden had zig van twee rypaarden voorzien benevens de nodige voertuigen tot transport van tenten, mondbehoeftens enz.; de Commandanten hadden by voorbaat veertig trekossen, 14 slagtbeesten en 190 hamels voor de gouverneur aangekogt, en een menigte Hottentotten tot veewachters en dryvers in huur genomen. |
|