Princeliicke deuiisen
(1615)–Claude Paradin, Gabriel Simeon– Auteursrechtvrij
[pagina 405]
| |
En seydt, Ick heb mijn rijck geerft van mijnen vader;
En hoop, heb oock geerft sijn deuchden allegader:
Is mijn voorouders deucht de werelt door bekent,
Ick sal oock trachten, dat sij in mij neemt geen ent,
Op dat elckeen noch mach aen ons genoech bekennen,
Dat Princen deugt en macht in ons te samen wennen:
Geheel, gelijck de Maen vernieuwt alleen van schijn,
Soo zijn wij ooc van naem verscheyden, niet van zijn:
VVat schaedt den Diamant het wrijven oft versetten?
Niet can sijn claerheyt groot, noch helden-deught besmetten.
MEt den Dolfin, draghende op sijnen rug eenen Aerd-Cloot oft de rondicheyt des Aerdbodems, begrepen in eenen Rinck, met eenen Diamant, (oude Devijse van het geslacht van Medices) ende een wassende Maen daer binnen (Devijs van den Coninck Henrick van Vranckrijck) daer twee tacken wt spruyten, te weten eenen Dadeltack, om de Victorie, Winst, oft Overhandt te bedieden: ende eenen Olijftack, om de toecomende Vrede te beteeckenen, met de boven vermelde Latijnsche woorden, in onse tael luydende, Ick sal met mijn vaders (oft grootvaders) deucht de vreedtsame werelt gebieden oft regieren. Met dese twee Devijsen, seg ick, wil ick te kennen geven den edelen stam ende afcomste vanden Coninck Dolfin, van vaderlicke ende moederlicke sijden, versamelende beyde dese Devijsen te gader: bewijsende door de Wassende Maen de edelheyt ende doorluchtighe claerheyt van sijn bloet: ende bijden Dia- | |
[pagina 406]
| |
mant sijne vromicheyt ende onverwinnelicke cracht hier ter werelt: welcke Werelt alhier bij den Aerd-cloot beteeckent wort: gelijck datse de oude Romeynen in heur Medalien oft penningen deden wtdrucken ende munten. |
|