Princeliicke deuiisen
(1615)–Claude Paradin, Gabriel Simeon– Auteursrechtvrij
[pagina 128]
| |
Het is niet even-eens met wie dat elckeen leeft,
Het is niet even-eens wat meester datmen heeft.
De jonckheyt sal voorwaer in als geluckich wesen,
Die goede leere mach in goede boecken lesen:
Maer die niet dan vergift, en niet dan haet en nijt
En hooren noch en sien in heuren iongen tijt;
Wat kunnen sij doch meer, als sij zijn opgetogen,
Gebringen voor den dach, dan ondeucht, ende logen?
Sommige quaetaerdige opsprekers nemen haer genoechte om te verzieren, ende hunne memorien oft gedachten te vervullen met de leelickste ende felste villeynijen ende scheldingen die sij connen leeren ende trecken van alle quade tongen daer sij mede omgaen: ende dat alleenlijck, op dat sij met iemant geschil crijgende, hem bitterlijcken tot het hert toe raken ende steken mogen, ende waer het doenlick, van mishagen ende spijt doen sterven. Ende hier in slachten sij de Wespen: de welcke door groote gulsicheyt van een doode Slange etende, maken hun stralen oft angels, door het vergift dat sij daer wt gesogen hebben, veel vergiftiger, ende hun beten oft steken veel schadelicker, jae dootelick. |
|