Anders.
Het is altijts geweest, dat ionkheyt, die de wapen
Eerst nemen gaet ter kant, een moedich roemsel spreect:
En datse seydt, Ick sal niet eer gerust gaen slapen,
Dan ick dees wrake doe die mij voor 't herte steeckt:
Maer alsmen 't wel besiet, een oorlog te beginnen,
Al doet den moet seer veel, verheyscht wel coele sinnen:
En om in allen tijt te doen iet prijsens waerdt
Behoeftmen hedensdaechs veel meer dan man en paerdt.
Coninck Lodewijck van Vranckrijck, den twaelfden van dien naem, als erf ende wettig Hertoch van Orleans, ende veruolgens oock te samen Grave van Blois, had voor een Devijs het Iiseren Verken, dat is een Verken met scherpe borstels gelijck een Egel. Welck dier mitsgaders den Wolf, beyde in de wapen van de voorschreven stadt Bloys over oude tijden gevoert plegen te wesen: gelijc ic aldaer op verscheyden steenen ende portalen oft opperdorpels gesien heb. Dit gedierte, als Plinius oock schrijft, datmen Iiseren Vercken noemt, is soo wel gewapent wtter naturen, dattet hem seluen verweert tegen de gene die dat tergen oft quellen, ende sonderling tegen de Honden, biedende heur eenige van sijne borstelen oft stekelige priemen daert mede begaeft is, ende dat soo snellijck al oft het eenige pijlen oft flitsen van hem schoot oft wierp. Maer om noch wijder te beduyden ende wt te leggen het verstant van dees Devise, daer is inde voorseyde stadt Bloys een van de beste huysen voor het welcke aen den