Princelijcke deuijsen
(1563)–Claude Paradin, Gabriel Simeon– Auteursrechtvrij
[Folio 39v]
| |
Vltorem vlciscitur vltor.Ga naar margenoot+Gelijck die Coninck Caerle van Vranckrijck de seste van die name, te seere ghe- | |
[Folio 40r]
| |
affectioneert was, om te wreken de querele die Oliuier de Clisson sijnen Conestable hadde teghen Peeter van Craon, alsoo en ist hem oock niet wel vergaen: ghelijck dicwils ghebuert als men te seer wraeck gierich is, ende datmen aenveerdt de querele voor een ander. Want wesende dese Coninck met grooter macht te velde, ende treckende naer Bretaingien op den hertoghe, Dwelcke den voorseyden Craon ontfanghen hadde in bewaringhe, soo ist ghebuert int bosch vander Maine, dat eenen armen onbekenden man hem heeft ghestelt tusschen twee boomen, ende vattende des Coninx peert metten toom, heeft den Coninck houden stille staen, ende tot hem seer luyde ghesyt dese woorden: Coninck en rijdt niet voorder, maer keert wederomme: want ghy sijt verraden. Die Coninck dat hoorende was seere verbaest, soo dat hem alle sijn bloet veranderde, ende wert beuende van vreese, ende daer en bouen, soo was hy noch ionck ende niet wel ghenesen van sijn cortsen. Niettemin die Princen ende groote heeren verachtende dese auentuere, trocken altijts voort metten Coninck wten bosch. Die Coninck rijdende inder hitten, hadde twee pagien achter hem ridende die hem volchden, deen achter den ander rijdende: vande welcke die voorste draghende | |
[Folio 40v]
| |
was op zijn hooft het Helmet vanden Coninck, ende die achterste, de scherpe Lance. Alsoo nu dese achterste page in slape is geuallen, soo is hem ontgaen des Conincx lancie wter handt, ende is ghevallen opt Helmet vanden Coninck, dat die ander page die voor reedt opt hooft hadde: soo dat die Coninck die fantaserende was op die woorden, die hem den armen onbekende man gheseyt hadde, duert gheclanck vander Lance opt Helmet, terstont wt vreesen ontspronck, ende wttreckende zijn sweert heeft hem ghelijck een dul ende rasende mensche beghinnen te slaen, ende hem van allen zijden te verweeren, sonder eenighe kennisse te hebben van personen: ende meenende te wesen onder zijn vianden, begonst te roepen. Voort, voort, op dese verraders. Die pagen horende dit gheroep versaghen hen van daer, maer die Hertoghe van Orleans zijnen broeder die by hem was, werdt vanden Coninc vervolcht metten sweerde in die hant rennende metten peerde wattet lopen mochte, soo dat den Hertoghe in grooten perijckel van zijnen leuen soude gheweest hebben, ten hadde hy duer zijn wter maten snel rennen, hem seluen ghesalueert hadde. Ten laetsten die Coninc vertraueilleerde ende vermoeyde hem seluen soo seere, dat | |
[Folio 41r]
| |
hy ende sijn peert soo moede waren, datse niet meer voort en mochten, ende gheuat wert van een van sijn Heeren, de welcke hem soetelijck heeft gebrocht binnen Mans, wesende in sulcken benautheyt ende soo ghestelt, dat men niet en meynde dat hy daer af soude opghestaen hebben. Waer door de reyse belet sijnde, men heeft het crijchsuolck afghedanct, ende de Coninck is voorts alle de reste van sijnen leuen sieckelijck ghebleuen, ende soo subiect der dulheyt die hem altemets verliet, dattet groot iammer ende claghelijck was: sonderlinghe om die qualijck vaert van sijn arme lant, twelck noch is gheuoelende djammer ende ellende vanden seluen aenslach. |
|