Kroniek van Alkmaar in de Bataafs-Franse tijd, 1787-1797
(2015)–Jan van Panders– Auteursrechtelijk beschermd1789[rechterbladzijde]Den 8 maart 1789 werd het geschut van 't Kenmerbolwerk 's morgens 8, 's middags 12 & namiddags 4 uuren ter verjaaring van Zijn Hoogheid gelost, zoals ook het speelen op de klokken ter zelver uuren plaatshad. Het gemeen en wel bepaaldelijk een aantal schippersgasten geraakte zo het scheen door alle die bizonderheeden, gaande om zig voor Orange verder te doen zien, beginnende in de namiddag met deze en geene burger die geen orange droeg, te schelden en te slaan. Dit vuurden anderen uit het gemeen aan en er kwaam vrij wat geschreeuw en beweeging langs de straaten. 's Avonds 7 uuren drong een troep van 12 of meer schippersgasten in het huis van eene Antonie Zwart, schoenmakersbaas en tevens tapper. In dat huis waaren veel lieden bijeen, bezig met speelen of De man van 't huis, eenige klappen ontvangende, stelde zig teweer met nog 3 andere persoonen. Er werd hevig lang gevogten, doch het getal schippersvolk veels te groot | |
[linkerbladzijde]zijnde, moesten de anderen het opgeven, waarop het huis van binnen Het gerugt hiervan zig door de stad verspreidende, deed veel volk derwaards vloeien, alsmeden den heer hoofdofficier Van Homrig. Moedig trad deze heer het huis in, ontblooten de deegen en maakte zeer spoedig stilte & ruimte, stellende voorts zodanige order als ter verdere beveiliging strekken kon. Dien heer alles opgenoomen hebbende, begaf zig verders, van den schout-bij-nagt Markant en zijne dienaars gevolgt, de stad door en deed door zijn vigilantie zeer gauw de veiligheid wederkeeren, laatende 2 van de voornaamste opligten en gevangen zetten. Geheel Alkmaar was den volgende morgen over 't gedrag van den heer hoofdofficier zeer voldaan en niemand twijffelden of er zou thans een voorbeeldige straf uitgeoeffent worden. Dan men bevond ras anders. Heeren scheepenen wilden nauwlijks extra vergaderen, in welke vergadering zij de voordragt van den heer hoofdofficier voor notificatie aannaamen, geevende verder voor dat de gebeurtenis enkel een vroolijkheid was geweest ter eere van Zijn Hoogheid. De heer hoofdofficier hier geenzints in berustende, maakte al het werk van dien zaak dat een man van | |
[rechterbladzijde]en orde ervan maaken kan, doch alles met geen verder gevolg als dat de vlugtende niet verder vervolgt wierden en de beide gevangen den 12 's avonds onder handtasting buiten kennis van hem werden vrijgelaaten. Het misnoegen en de minachting die hieruit bij de welgezeeten burgerij ontstond, was zeer groot. Een ieder oordeelden dat men thans nauwlijks meer veilig in zijn eige wooning was. Men kon zig in 't geheel geen denkbeeld vormen hoe een scheepensbank zodanig zig gedraagen kon, dan het was zo, hebbende de heer hoofdofficier voor deze teleurstelling het genoegen van de achting der geheele burgerij verworven te hebben. Even zo zeeker het wierd geacht dat het gezegde schippersvolk en andere tot die woestheid heimelijk waaren aangezet geworden, even zo zeeker hield men het dat diezelve heimelijke hand verder gewerkt had, wordende de heer burgemeester Binkhorst van zeer veele voor de oorsaak gehouden, dat heeren scheepenen geen vereischt recht uitoeffende en zo voorts. In den nagt tusschen den 14 & 15 maart werden de glaasen stukgeslaagen van twee burgers die op den 8e maart ten | |
[linkerbladzijde]huise van A. Zwart zig sterk verdeedigt hadden. Dit, een gevolg zijnde van de straffeloosheid van het voorgaande, vermeerderden nog meer het misgenoegen van de gezeeten burgerij, zodat veelen ernstig voornaamen zig in hunne huisen ter verdeediging gereed te maaken. | |
[rechterbladzijde]In 't voorste van april 1789 werd een voornaam burger (Barent Groenendijk) voor den krijgsraad genoodigt. Daar verscheenen zijnde, werd hem gezegd geweer te moeten neemen als schutter van de nieuwe schutterij. Deze persoon, een diacen der publike kerk, had neevens de andere leeden der kerkenraad in het voorgaande jaar mede den eed gedaan op de oude constitutie, doch weigerde thans een en andermaal volstrekt het geweer te neemen, omdat hij een ‘kees’ was (de bijnaam der patriotten) en een ‘kees’ bleef, en deze ‘keezen’, zo het over 't algemeen scheen, geen geweeren vertrouwt waaren. Daarna voor burgemeesteren gedagvaart, zeide hij hetzelve, waarop gezegd werd dat hij dan als burger niet meer aangemerkt zoude worden en de stad moeten verlaaten, 't welk hem kort daarna ook werd aangezegd en wel binnen 2 maal 24 uuren, schoon een zijner kinderen, pas gestorven, toen nog boven aard stond en zijne uitgebeide negotie het onmoogelijk maakten. Daar men algemeen in het denkbeeld kwam dat voorzeide Groenendijk onvoorzigtig was geweest en dus wel eenige straf van de tegenwoordige regeering verdient had, doch dat de toegeweeze straf veels te streng, ja zelf schreeuwend onregtvaardig was, zo verwekte dit een algemeen misnoegen. Veelen zijner vrienden gaaven zig alle moeite om desweegens verandering te krijgen, doch zonder gelukkig gevolg. De heer W. Aarsen ging een en andermaal de burgemeester Binkhorst (die toch alles was en alles konde doen) spreeken, onder anderen ook op zondag namiddag den 12 april. Binkhorst was zoals altoos zeer vriendelijk en beloofden ten laasten onder het geeven van de | |
[linkerbladzijde]hand, dat hij zijn best zouden doen, 't welk op zulk een wijze werd gezegd, dat de heer Aarsen zeer gemoed en in 't beste vertrouwen zijn weledelgrootachtbare verliet. Dan, in plaats van een goed gevolg te zullen zien, werd de heer Groenendijk den volgenden morgen andermaal geregtelijk aangezegt dat hij vóór den 22e dezer maand vóór middags 12 uuren uit de stad en jurisdictie van dien moesten maaken te zijn, schijnende het alsof deze order door een bevel uit 's Hage was geëischt geworden. B. Groenendijk was in Alkmaar een voornaam koopman die verscheide affairens had en een goed aantal huisgezinnen brood deed winnen. In weerwil van alle verdere poogingen om deze burger dus gestraft te zien, Nota: Voor den 30e mai 1788 dat de reegering veranderd zouden worden, was deze Groenendijk zeer sterk aangezogt om zig als vroedschap te willen voordoen. Men wil thans dat die wijgering bij den heer Binkhorst of andere zulk een misnoegen heeft doen ontstaan dat daar Den 6 mai kwamen van Hoorn ter inkwartiering alhier 3 compagnien kavallerij van Stavenesse Pous. Den 27 dito vertrok van
[in marge: 28 september]
naar Texel was gegaan, | |
[rechterbladzijde]Den 30 mai hielden de nieuwe regenten een maaltijd in de herberg De Toelast ter verjaaring hunner aanstelling. Eenige uit het gemeen hadden bij die gelegenheid aldaar weder een eereboog geplaast die des avonds verlicht was. Door het een & ander, alsmede door het onbedagt ijveren van eenige der pas ingekwartierde ruiters voor 't orange draagen, had men opnieuw weder eenige onaangenaamheedens in deze stad, Deze gebeurtenis en het slaan met de sabel aan andere bragt een sterke gisting onder de gezeete burgers voort. De heer J. du Tour, op wiens grond dien persoon zo geweldig was geattekeerd geworden, gaf zig veel moeite om vervolgens voor zig satisfactie te verkrijgen. Na deze gebeurtenis waaren deze ruiters eenige dagen weer taamelijk stil, doch den 5 juny kreeg hunne moedwil opnieuw plaats, attekeerende en slaande eenige burgers en loopende met 10 à 12 tegelijk in het huis van dengeenen die zij beleedigen wilden, nevens andere gedragingen meer. Hierdoor ontstond er groote en veelvuldige klagten, zodat men den 6 juny een trompetter in arrest zag zetten op de Vrieschepoort, doch zonder wagt bij zig te hebben, 't geen deze knaap (een der brutaalste) de stoutheit deed hebben de glaazen | |
[linkerbladzijde]stuk te slaan, de vensters te openen en met zijn trompet daaruit te blaazen ‘Wilhelmus van Nassauwen’, 't geen veele van 't gemeen en van zijn confraters derwaards deed gaan, van welke laaste hij pijp & tabak & genever ontving. Door welk alles aldaar vrij wat beweeging was, durvende de ruiters, onder schelden & vervloeken, zeggen dat het de keezen nu nog slegter zou vergaan. Deze trompetter is daags daarna uit zijn arrest ontslaagen, en door het bekoomen van verlof en het verlof van eenige andere dier brutaalste is men weder veilig geworden, zijnde er voor alle de gepleegde kwaataardigheeden geen straf hoegenaamt opgevolgd. Den 12 juny gebeurde er weder een geval, 't welk bewees dat men vrij scheen te hebben in op den naam van Orange strafwaardige daaden te doen. Een lid der vroedschap, Velingius, zijn kamer houdende in 't logement Het Paardehoofd, had bij zig genoodigt 2 burgers en een wagtmeester der ruiterij. Reeds wat gedronken hebbende, liet hij ook den castelein in 't gezelschap vragen, die ook verscheen. Men dronk hartig, stellende de heer Velingius de conditieën in, die ten laaste partijdig werden, als het welzijn van Zijn Hoogheid, 't geen allen deeden. Dan dit niet genoeg zijnde, om èn zijn 2 burgers èn de castelein misnoegd te doen worden, zo stelde hij voor de verdoemenis der patriotten, waarop die 2 burgers zig absenteerden en vertrokken. De castelein, een zeer bescheide man, die nimmer aanstoot aan eenig mensch gegeven had, zeide geene verdoemenis van een eenig sterveling te willen drinken, als was dezelve ook voor nog zo slegt bekend. Dan dit geen voldoening geevende, zo haalde de heer Velingius een sabel voor den dag en haakte ermeede op den castelein zodat dezelve gewond raakte, dog deze daarop in woede koomende, werpt hij zijn heer teegen de grond en zou hem slegt betaald hebben, was het huisvolk niet toegeschooten en hun vaneen scheide. De wagtmeester, reeds gereed Velingius te helpen, werd ook gekeerd en dus 't verder mishandelen voorgekoomen. Hoe openbaar ook deze handeling van den heer Velingius was, hoe zeer hij ook de huisvrijheid had geschonden, de man geblesseert en mishandeld en zijn glaazen en goed stukgeslaagen, op dit alles volgde nog straf noch iets. | |
[rechterbladzijde]In de maand juny dezes jaars 1789 was de prijs der graanen tot een ongehoorde hoogten gesteegen, wordende voor de zak witte tarw den 15 juny op de beurs te Amsterdam 14 gulden gevraagd en de zak bruine tarw uit een gestrant schip bij Petten verkogt van 12 gulden & 13 stuivers, de kosten van vervoeren nog daarenboven voor de kooper. De steedelijke reegeeringen naar deze graanprijs geene zetting over het brood durvende doen, zo deed dit de bakkers te Amsterdam bijeenkoomen en een commissie aan burgemeesteren maaken, zeggende deze dat zij op de teegenwoordige voet niet konden en hunnen huizen moesten & zouden sluiten. Daar het staatkundig systema in ons land toen was het gemeen te ontzien en voorts den gezeeten burger overal door militaire magt in bedwang te houden, en ook dit vooral in Amsterdam plaatshad, zo stelde burgemeesteren van Amsterdam dat de bakkers die een last tarw hadden, hetzelve tegen 265 goudgulden konde aanmerken en daarna het brood verkoopen, zullende alle de daarboven loopende Schoon deze schikking de Amsterdamsche bakkers ten baate was, was dit egter nog niets voor de andere steeden, daar Noordholland van Amsterdam, zoals Zuidholland van Rotterdam, steeds de zetting van 't brood ontving. In dit najaar van 1789 zag men een nieuw bewijs, hoe partijdig en onkundig het recht alhier gehandhaafd werd en uitgeoeffent. De meermaals gemelde Jacob Armee, Na eenige dagen in zijn huis onzigtbaar geweest te hebben, werd hij bemerkt en het gerecht gaf 't magt hem te vatten. Net als een burger of particulier persoon word deze last tegen hem gegeven, maar even | |
[linkerbladzijde]of hij eene der zwaarste misdaaden gepleegt had. Hij word gevat en in zwaare gevangenis gezet. De geheele Den 8 maart 1790 werd het geschut 3 maalen gelost, 's morgens 8, 's midags 12, & namiddaags te 4 uuren telkens 21 schooten, worden ook telkens op de klokken gespeelt. Voor de Orange societeit, nu op 't kruiswerk in de Langestraat, was een eereboog opgerigt, die 's avonds verligt was. Hier en daar zag men vlaggen uitgestooken, dog er niets baldaadigs gepleegt. Den 2 april 1790 marscheerden hier binnen 3 compagnien van het 2te bataillon van 't regiment Grisons en de volgende dag vertrokken 2½ compagniee daar weder van na Hoorn & Enkhuisen, koomende 's namiddags de 3 compagnie ruiterij, die aldaar geleegen hadden, hierbinnen, welke met de alhier leggende 4e compagnie den 5 van hier weder uitmarscheerde na Utrecht. Deze ruiterij, waarvan 2 compagnieen alhier in 't voor- | |
[rechterbladzijde]leede jaar eenige tijd geleegen hadden en het brutaal hadden aangesteld, was thans in de volkoomenste order, zodat er geen enkel onbetaamlijk iets door bedreeven is. |
|