Kroniek van Alkmaar in de Bataafs-Franse tijd, 1787-1797
(2015)–Jan van Panders– Auteursrechtelijk beschermd[rechterbladzijde]de stad Utrecht te doen en egter op dien middag is op zijn last reeds geschut van de buitenwerken gevoerd. Aangetekend 22 maart 1788. D. v. Horbach
Aangeteekend 22 maart 1788
Toen het voorgegaane was medegedeeld en oversprooken, kwam men daarin overeen dat Blok en de rijngraaf groote werktuigen waaren geweest op dat tijdstip, doch men oordeelden dat | |
[linkerbladzijde]zijn geweest om zodanige rezolutien te kunnen of te durven neemen. Men ziet uit dit weinige, aan wien al dat men die groote ommekeer van zaaken moet toekennen. Zeer zeeker zal de tijd nog andere openbaar maaken, doch dat Blijswyk Nota: Eenige jaaren laater dit nagezien, doch geheel anders beoordeeld, de reedenen nader.
Het teegengestelde van den rijngraaf van Zalm is geweest de heer generaal Van Rijssel, een regt eerlijk man, die daarom vermindering van aanzien en gezag moest ondergaan twee dagen voor de omwenteling, daar de commissie te velden hem het commando over het cordon ontleiden. # D. v. Horbach Den 6e april 1788 zondag heeft de burgerwagt voor het laaste gewaakt.
# Dienzelve 14e september, nadat de heeren van Schoonhoven van Woerden vertrokken waaren, werd het commando over het cordon de eerlijke Van Rijssel afgenoomen en den rijngraaf toegelegt. D. v. Horbach
Toen in de maand....... 1789 het verraad te Brussel ontdekt werd ('t welk was om het gouvernement in de lugt te doen springen), bevonden zig digtbij dien stad met een Hollands jagt vier heeren van Utrecht, daaronder Voet van Nissen, welk zo vast het verraad ontdekt werd, terstond zonder in Brussel te koomen, terug reisden naar Utrecht. Dit mij ten vollen verzeekerd door juffrouw Van der Slot aldaar. | |
[rechterbladzijde]Toen de Pruisische troepen Van der Horst te Haarlem
20 april 1788 's avonds 9 uuren kwaamen heeren commissarissen, ter verandering van de regeering, in deze stad, neemende intrek in De Toelast. Eenig gemeen volk riep bij derzelver inkoomen in de stad wel eenige maalen ‘vivat, Oranje boven’, dog verders is er niets gebeurd. 's Avonds tien uuren, schoon zeer mooy weer, was er bijna niemand extra meer op de straaten. Daar er zoveel geroep was gemaakt van de prinsgezinden, die zig in deze stad nog bevonden, wegens de komst dier commissarissen, dat het dan hunlieder beurt zoude zijn om baas te weezen, daar moe Van 22 tot 23 is de nagt in volle stilte voorbijgegaan. Om egter een staaltje bij te brengen van het laag gedrag der prinslieden, dient het volgende: Voor De Toelast 's avons om half 12 uuren stonden twee gemeene speelhuismuzikanten op fioolen te zaagen het straatdeuntje ‘Zou ik zo, zou ik zo’. Toen het uit was, kwaamen 3 orange baazen als Jacob Middelie, Jan Ringers en Johannes Rozel (alle | |
[linkerbladzijde]persoonen van behoeftige omstandigheeden) met ontbloote hoofden bij deze speellieden hun een roemer met roode wijn geeven en zeggende: ‘Kom mannen, nu de gezondheid van commissarissen en dat het aangevange werk gelukkig mag afloopen en de vrijheid hersteld worden’. De musikanten daarop drinkende, zo stak een der boodens van commissaris het hoofd ten bovenvenster uit, zeggende: ‘Zo moet het gaan, hoezee Orange boven!’, waarop de speellui begonden te speelen: ‘Dat gaat naar Oostinje toe’. Moesten zulke en dergelijke gedraagingen den zeedelijke burger niet met veragting vervullen? Zelf voor commissarissen, daar deze dat laag gedrag voor hun logiment niet alleen gedoogden, maar het zelf door een hunner bodens lieten bemoedigen? De 3 bovengenoemde persoonen zaaten diestijds onder een vles in een zijkamertje en waaren dus niet, zoals men soms denken mogt, in gezelschap van commissarissen. Egter hebben zij verscheide maalen bij dezelve audientie gehad, alsmede verscheide andere van het gemeenste soort van volk, tot zelfs gealmenteerden. Daarentegen is er niet een eenig burger gezien die men met eenige achting kon noemen! Tusschen 23 & 24 april is er geen kwaadaardigheid aan huisen gepleegd, alleen is er veel gezongen langes de straaten en onder andere ‘Orange boven’ geschreeuwt, 't geen de geregtsdienaar Jacob Armee een jong persoon zwaar heeft doen slaan, waardoor dezelve 's morgens door de commissie van zijn ampt is gerefuseert. In deze morgen om 10 uuren is de commissie van hier naar Hoorn vertrokken, hebbende tot dusverre niets anders gedaan als de toekoomende bezwaaren aangenoomen. Den 24 april is een dag geweest zoals er nog niet een in Alkmaar heeft plaatsgehad. De cordaatheid en moed waarmede de geregtsdienaar Jacob Armee de orders van zijn heer hoofdofficier | |
[rechterbladzijde]steeds uitvoerden, had hem al voor lang in de haat van het gemeene volk gebragt. In de voorbijgegaane nagt had deze dienaar volgens verkreege order een jongen karel, die zig brutaal gedrog, sterk geslagen zoals gezegt is. In hetzelve tijdstip dat dit gebeurde, sprongen eenige van de zogenaamde gecommitteerdens van het orange gemeen voor den dag, daaronder Johannes Rochel, die tot hem zeide: ‘Nu is uw rijk uit’. Deze, en de andere gecommitteerden gingen met de geslaagen karel 's morgens bij de commissie klaagen. Te half 9 uuren werd de hoofdofficier met deze zijn gerechtsdienaar ontbooden. De commissie zeide dat de gerechtsdienaar om zijn gedrag in de voorgaande nagt voor 6 weeken was gesuspendeert. De heer hoofdofficier leide hier sterk tegenin, zeggende dat deze, een van zijn beste dienaars, niets had gedaan dan zijn orders, dat hij, hoofdofficier, dus en niet die dienaar gestraft moest worden zoo er misdaan was, al 't geen niet hielp. De dienaar vervolgens zonder stok & degen de stad doorgaande, werd eerst van een hoop jongens, daarna door mannen en vrouwen gevolgt, gescholden en aangedaan en wel zodanig dat deze wakkere man 's middag te een uur de stad moest ontwijken. Het gemeen, hierdoor aan den gang geraakt, zogt andere voorwerpen op. Eene van deze was eene heer Spaan van Collen, woonende op de Bierkade in een gehuurt huis. Deze, geen orange willende draagen, was toen het voorwerp van hunne woede. Men kwaam voor het huis vloeken en raazen, 't geen zijn edele vrouw een briefje aan zijn edele deed schrijven, dat hij niet thuis moest koomen, als beveiligt. De heer Spaan was op de societeit daar de patriotten nog gezelschap hielden, zond berigt naar de hoofdofficier, die twee dienaar gelasten zijn edele thuis te geleiden, 't geen geschieden, dog waardoor het gemeen temeer op den been en voor zijn wooning kwam. Eerst vloekte en raasden het; naderhand wierp men steenen | |
[linkerbladzijde]door de glaazen, 't geen de heer Spaan zo toornig maakte, dat hij naar booven liep en uit een der raamen op het gemeen wilde vuuren, 't geen mislukte doordat het geweer niet afging. Om 4 uuren, na het inwerpen van eenige glaazen, zakten het gemeen af, doch tegens den avond kwam het in grooter getal weder, willende de heer Spaan ten huisen uit hebben. Zij maakte zelfs een commissie deswegens aan den burgemeester Van der Meeden, die, zoo gezegd werd, niet niet thuis was, dog weeten deed dat hij zulks niet verstond. Na deze weigering ging het gemeen voort met voor het huis van de heer Spaan te raazen en toen het laater werd, de glaazen in te gooyen, 't geen ten gevolgen had, dat een compagnie schutters in de waapenen werd verzogt, die niet alleen allen verscheenen, maar nog door wel 6 maal zoveel werden gevolgt. De compagnie betrok te 9 uuren de gewoone wagt voor 't stadhuis en laaden met scherp. Even hierna plaatsten de heer hoofdofficier Klaver zig aan 't hoofd van dezelve, ter wederzijde van zig een gerechtsdienaar hebbende en gevolgt van een raadsbode, en marscheerden van daar naar het huis van de heer Spaan, 't geen op dezelve gragt stond alwaar het Amsterdammer schippershuis is en waarin de Orange societeit gehouden wordt. Voor dit huis was het gemeen mede zeer drok bezig met schreeuwen, dog op de komst der schutterij werd het ras stil, zoals het ook zeer ras uit elkander en weggeraakte van voor het huis van Spaan van Collen, toen de compagnie daar ook postvatten. Te half elf was de geheele stad weer genoegzaam stil, gaande er van tijd tot tijd patroullen. | |
[rechterbladzijde]De heer Spaan van Collen, die waarlijk door zijn onbereedeneerde hoofdigheid oorzaak van deze opschudding was, werd den volgenden dag door de raad en de justietie verzogt de stad uit te gaan, zoals ook daags daarna geschieden. Deze nagt liep gerust verder af, alsmede de volgende, hebbende de schutterij weder de wagt betrokken. Uit al dit kan men reeds zo klaar als den dag zien, dat de commissie alleen oorzaak is geweest van alle deze beroeringen, want Alkmaar was tot op deszelfs komst volkoomen stil, zodat er nog geen glas was uitgeslagen. Met deszelfer komst scheen het gemeen vergeven; het woelde en wrokte onophoudelijk. En geen wonder, daar Den 25 van dezelve maand geheel stil voorbijgeloopen zijnde, zo hield ook het wagt betrekken door de schutterij weer op. Den 9e mai zijn een 80 cavalleristen, behoorende tot Staffenesse Poes, hier In de week van Pinxter is het gemeen hier zeer onrustig geweest, gaande verscheide avonden met ploegen van 10, 20 man van stokken voorzien langs de straaten, een iegelijk die voor patriot bekend stond, onaangenaam bejeegenende, zo door slaan als scheldwoorden. | |
[linkerbladzijde]Den 28 mai kwam hier van Haarlem ter inkwartiering 7 compagnie of eerste battallon van het aldaar leggen regiment van Saxsche Gota. Dit volk, voor de beste van alle militairen in het houden van order bekend, gaf daarvan bij het inmarscheeren reeds blijk door geen ‘Orange boven’ geschreeuw of dergelijk toe te staan. De gemeene zijn geinkwartiert geworden bij allen die een tapacte bezaaten, alsmede in het pesthuis. Den 29 dito 's avons retourneerde de commissie van Zijn Hoogheid, koomende van Hoorn. Het was dien avond en nagt zeer stil in de stad. Den 30 's morgens tegen de middag werden de oude raaden in De Toelast ontbooden en aldaar ontslagen van hunne raadplaatsen, zoals 's vroeger reeds den schout-bij-nagt, en op dit tijdstip den heer hoofdofficier en scheepenen insgelijks weervoer. Na den raad werden de collenellen, capitijnen, luitenants, sergeanten, korporaals & schutters insgelijks ontslagen. 's Middags om 1 à 2 uuren werden de nieuwe raaden van het stadhuis afbekendgemaakt. 11 van dezelve, daaronder de nieuwe hoofdofficier, waaren vreemdelingen. 9 waaren burgers der stad, 4 raadplaatsen bleeven open. 5 oude raaden werden weer aangesteld, waarvan een, de heer Van Straaten, voor alles bedankten. Onder de 4 nieuwe raaden, burgers der stad, waren een jongeling ongequalificeert vanweegens zijne jaaren, de andere 3 zodanige, die men geenzints voor de rijkste, bekwaamste en verstandigste houden kon. Ook zijn 2 van de 3 secretarissen geamoveert. De geheele burgerij was verontwaardigt over deze aanstelling. Men gaf het opentlijk te | |
[rechterbladzijde]kennen en schoon een deel laag gemeen van blijdschap juichten, egter was de geheele stad zonder eenige moedwil, zijnde er ten tijde dat de bekendmaaking geschieden, niet een bekend braaf burger bij het stadhuis, waaruit de niewe raaden ten vensters uit laagen, terwijl verscheide oude raaden aan de overzijde uit vensters met potlooden laagen aan te teekenen wie de nieuwe waaren. Bij het stadhuis had een compagnie granadiers de wagt, zo ook 's avond, 's nagts en volgende dagen. 's Avonds was de eereboog, voor het logement De Toelast geplaatst, weder verligt en de oude straatmusikanten speelden weer aan de deur op vioolen. Voor het stadhuis was insgelijks een eerboog geplaatst, die nogal eenige gratie had. De voornaamste leeden van de Orange societeit (meest alle lieden tot de laagste soort van burgeren behoorende, en meest alle in behoeftige of verloopene omstandigheeden) waaren dag aan dag in De Toelast onder een borrel of glas bier gezeeten, trotseerende een ieder die van eenig aanzien was. Alle deze was een slag van volk dat op een vette brok loerden, zoals een derzelve de volgende morgen reeds met een ampt beschonken werd. Verscheide van hun hadden tevooren voor zwaar patriot gespeeld. De heeren Woudenberg en Binkhorst, die altoos met dit volk geheuld hadden, heulden er nu nog meer opentlijk mee, 't welk beider agting bij alle braaven verlooren deed gaan. |
|