| |
| |
| |
Redevoering bij de Orde der Unie,
bij gelegenheid van de plegtigheden der algemeene vergadering van de ridders der Unie,
in tegenwoordigheid van Z.M. den Koning van Holland, uitgesproken te Amsterdam in de groote zaal van het Koninklijk Paleis, op den 25 van Grasmaand 1808.
Sire!
Doe wel en zie niet om! deze is de merkwaardige zinspreuk, waarmede Uwe Majesteit de Koninklijke Orde der Unie, door Haar ingesteld, aan de volvoering van alles wat groot, van alles wat goed, van alles wat edel is, heeft toegeheiligd.
Eene beminnelijke eenvoudigheid kenmerkt deze oud-Hollandsche spreuk, die, gelijk de oud-Hollandsche aard, onder een nederig voorkomen, de verhevenste gevoelens uitdrukt; die de uitgebreidste pligtsbetrachting, uit de zuiverste bedoeling, tot de heilzaamste strekking,
| |
| |
aan allen voorschrijft, die zich door deze leus vereenigd vinden.
Het is dan hierdoor, Sire! dat U.M. en zelve toonen wilde, hoe veel prijs zij stelt op de voorouderlijke deugden van haar Volk; en deze deugden terug wilde roepen onder eene Natie, die, in het midden harer rampen, niets dan dit noodig heeft, om dezelve door te worstelen.
Eer en onderscheiding te verleenen aan allen, die wel doen en niet omzien; allen, wien eer en onderscheiding van Uwe hand te beurt viel, tot weldoen zonder omzien te verpligten! Dit was dan het weldadig doel, Sire! dat U.M. bezielde bij de oprigting dezer edele Broederschap. Wij voeden ook hierdoor de blijde hoop; wij zien ook hierin de voorbode en de waarborg, dat wij eenmaal onze redding, ons herstel, aan U zullen te danken hebben, wanneer het de almagtige Voorzienigheid behaagt, ons bestaan te doen voortduren!
Van al het goed, dat wij verrigten kunnen, is 't geen wij tot heil des Vaderlands verrigten, het grootste en beste. Liefde tot het Vaderland is de eerste van alle burgerlijke deugden, want uit haar vloeijen alle andere voort; hare eischen zijn steeds heilig, hare regten onvervreemdbaar, haar invloed, haar kracht, haar vuur, gaan die van alle andere betrekking oneindig te boven. Het is daarom, dat U.M., wanneer zij hare Ridders gebiedt wel te doen! hen boven alles den plegtigen Eed doet afleggen: dat zij zich geheel aan den dienst van hunnen Koning en hun Vaderland zullen toewijden.
Zouden wij den grond niet beminnen, die onze vroege jeugd zag ontluiken; waar elke voetstap aan ons
| |
| |
het geheugen herroept van onze kinderlijke vermaken, van de vorming onzer vermeerderende jaren, van ieder oogenblik genoegen en geluk, dat wij smaakten, en van alle de voorregten van veiligheid en levensgenot! Waar wij de vruchten van voorvaderlijke nijverheid mogen plukken, en geen blik in het rond kunnen slaan, zonder de gedenkteekenen te aanschouwen van den moed, de volharding en de roemrijke zelfopoffering van hen, wier naam wij dragen, en wier bloed door onze aderen vloeit! Waar wij alleen die gebruiken, die zeden, dien leeftrant aantreffen, die gewoonte en volkskarakter ons onontbeerlijk hebben gemaakt; waar wij vrienden, bloedverwanten, echtgenooten bezitten, den genoegelijken kring van onzen dagelijkschen omgang rondom ons hebben verzameld, en, zelfs na ons verscheiden, ons bestaan in dat van onze kinderen wenschen te zien voortduren! Onze kinderen.....Gewis! liefde tot het Vaderland is niet onderscheiden van de heilige, natuurlijke, onuitroeibare liefde tot ons eigen kroost! want, met welk een oog kunnen wij hen zien opwassen, hen onbezorgd de toekomst zien te gemoet gaan; met welke gerustheid hen stervende verlaten, wanneer wij, met het Vaderland, ook hun geluk verloren achten!
Het Vaderland alleen dan te beminnen, wanneer het de zetel is van voorspoed en overvloed; wanneer de fortuin alle hare gaven en schatten in deszelfs schoot uitstort, en er bijkans geen andere pligt van ons geëischt wordt, dan deszelfs weldaden te genieten: maar daarentegen aan het Vaderland onzen dienst te onttrekken, wanneer het onder gevaar en rampen gebukt gaat, en eischt, dat wij met hetzelve lijden zullen,
| |
| |
voor hetzelve arbeid, tijd, genoegens, goed, ons zelven, alles zullen offeren: dan den weleer gezegenden Vaderlandschen grond, gelijk een ontaard kind zijne verarmde, ongelukkige Moeder, ondankbaar te verlaten; beklag, misnoegen en gemor de plaats van kloekmoedigheid en geduld te doen vervangen; elk ijdel voorwendsel aan te grijpen, om laauwheid en onverschilligheid te bemantelen, en het belang des Lands te verraden, door aan deszelfs behoud te wanhopen! Noemt gij dit liefde tot het Vaderland? Noemt dan ook het monster, dat in de lagchende dagen van uw geluk altijd aan uwe zijde was; noemt den gewaanden vriend, die, onder duizend betuigingen zijner trouw, slechts met u, en voor u, scheen te leven, maar die u schandelijk verliet, toen in den bangsten nood zijne hulp alleen u had kunnen baten en redden, noemt dan die slang, die gij onwetend en onbezorgd in uwen boezem koesterdet, noemt hem dan uwen boezemvriend!
Sire! niemand kent beter, dan Gij, den ganschen omtrek onzer rampen; met vaderlijke bezorgdheid hebt Gij de diepte onzer wonden gepeild, en, gelijk Gij zelve geen sluijer geduld hebt, om het gezigt van zoo veel ellende voor U te verbergen, zoo hebt Gij, met Vorstelijke openhartigheid, dezelve aan het oog uwer onderdanen bloot gelegd. Met hoe veel regt kan U.M. verwachten, dat alle ware vrienden des Lands zich rondom haren Troon zullen scharen, en zoo veel edele zelfopoffering met vereenigde krachten ondersteunen! Met hoe veel regt kunt Gij dit verwachten van eene Natie, wier geduld en volharding, in de moeijelijkste omstandigheden, de proef der eeuwen heeft doorgestaan, en bij wie, wij danken er Gods gunstig Albestuur
| |
| |
voor, bij wie de sporen van voorouderlijke braafheid nog niet geheel zijn uitgewischt!
Maar, wanneer het immer tot wel, en braaf, en loffelijk handelen behoort, dat men wel doet en niet omziet, het is vooral dan, wanneer het Vaderland, in kommerlijken toestand, onzen bijstand vraagt. Niet om te zien naar eigen opgevatte gevoelens, hoe lang gekoesterd, hoe diep bij ons geworteld; noch dwaasselijk den waan te voeden, dat het behoud des Vaderlands met de zegepraal van onze bijzondere begrippen onafscheidelijk zou verbonden zijn. Niet om te zien naar gemak, naar genoegen, naar rust in den schoot van een vreedzaam huisgezin, maar al dat streelend heil vaarwel te zeggen, wanneer wij geroepen worden, om, in het midden der golven en der orkanen, het schip van Staat te helpen behouden. Niet om te zien eindelijk naar iets, dat onze inspanning en ijver zou kunnen belemmeren, maar gevaar en tegenstand onverschrokken het hoofd te bieden, zonder af te wijken, noch ter regter-, noch ter slinkerhand, kloekmoedig voort te stappen, gerust op het getuigenis van zijn eigen hart, getrouw aan zijnen God, aan zijnen Koning, en aan zijnen pligt! Indien dit ooit van den vriend zijns Vaderlands gevorderd wordt, het is dan, wanneer deze teedere moeder, aan wie elk harer kinderen alles wat hij is, en alles wat hij bezit, te danken heeft, een gedeelte der diensten terug eischt, die zij zelve zoo verkwistend aan ons bewees; het is in die omstandigheden, die Gij Sire! ons met zoo veel gevoel, en zoo onbewimpeld als de onzen hebt voorgesteld, en waarin Gij met zoo veel vaderlijke goedheid deelt, en altijd deelen wilt!
| |
| |
Ziet daar dan, Ridders! de glansrijke, maar moeijelijke loopbaan, die uw Doorluchtige Monarch, het Hoofd en de Grootmeester uwer Orde voor U, elk naar den kring uwer werkzaamheid, heeft opengesteld; ziet daar het doel, waarnaar gij streven, de deugden, waarvan gij het voorbeeld geven moet! Waarom zouden wij, al is het, helaas! tot onze schaamte, niet belijden, dat de geest van algemeen en openbaar belang, door rampen zonder verademing, bij gestadige afwisseling van gebeurtenissen en regeringsvormen, en onder het woeden der partijschap, bijkans is uitgebluscht? maar aan u is de verpligting opgelegd, om denzelven te doen herleven: het wrevel misnoegen te doen zwijgen; uit den doodslaap der ijverlooze onverschilligheid op te wekken, die in denzelven bedolven liggen; den vermomden vijand des Vaderlands te ontmaskeren, al had hij ook het kleed der uitsluitende vaderlandsliefde aangetogen; tweedragt, haat, verdenking, vooroordeel te breidelen en den mond te stoppen; in ijver, in liefde, in trouw, in zelfopoffering moedig vooruit te streven; al uw vermogen en al uwe talenten, al uwen invloed en al uwen roem, alle uwe deugd en verdiensten aan het heil der Maatschappij, aan den luister van uwen Vorst, en het herstel van uw Vaderland dienstbaar te maken! Ziet daar, waartoe gij u verbonden hebt, wanneer gij hebt gezworen: dat gij tot den regel van uw gedrag zult aannemen de Grondwet der Ridders: doe wel en zie niet om!
Ridders! wanneer gij uwe Koninklijke Orde den verheven naam van Orde der Unie ziet dragen; wanneer gij onder hare zinnebeelden den Hollandschen Leeuw, worstelende tegen de baren, en den vastgesnoerden bondel
| |
| |
pijlen aanschouwt; wanneer gij de gouden gedenkspreuk onzer Vaderen: Eendragt maakt Magt: bij dit alles ziet pralen; welke herinneringen dringen zich dan, met onweêrstaanbaar geweld, in uwe ziel voort! Hoe stelt zich voor uwe verbeelding het gebouw van grootheid, rijkdom, magt en luister, door uwe Vaderen gesticht! niet in kalme tijden, onder begunstiging der uiterlijke omstandigheden, zonder stoornis of hinder; maar in het midden van het oorlogsrumoer, met bijkans uitgeputte krachten, door naburen benijd, door verraderlijke vrienden bestookt, en onder eene onvoltooide Staatsinrigting, die de zaden van twist en tegenstand, ja! van hare eindelijke vernietiging in zich begreep! En het nageslacht van deze Vaderen zou wanhopen aan het herstel des Lands, terwijl het deszelfs bodem door geenen vijand bezet ziet of aangerand; terwijl het zijne akkers in vrede bebouwt, en derzelver vruchten ongestoord inzamelt; terwijl het zijnen, nog niet geheel gewekenen overvloed, in rust en veiligheid geniet; terwijl het zijne rampen met bijkans alle volken van Europa gemeen heeft, en vele onwaardeerbare voorregten boven die allen bezit; terwijl het eindelijk de bron zijner twisten gestopt, aan zijne regering bestendigheid, luister en klem ziet bijgezet; terwijl het eenen Vorst aan zijn hoofd ziet, die Hollandschen aard en Hollandsche zeden waardeert; die aan u, Ridders, door het versiersel uwer Orde zelve, en in U aan de gansche Natie, zijnen wensch, zijn vertrouwen aan den dag legt, dat hij, door Hollandsche deugden ondersteund, haar zal redden en gelukkig maken!
Voorzeker, Sire! indien wij niets meer bezitten van den moed onzer Voorouderen, waarmede zij niet slechts
| |
| |
in het veld en op de zee hunne vijanden bevochten, maar die zich vooral openbaarde in dat taai geduld, die onverzettelijke standvastigheid, waarmede zij geworsteld hebben tegen de elementen, tegen honger en behoeften, tegen misnoegen en muiterij; indien wij niets meer bezitten van hunne nijverheid, spaarzaamheid, eenvoudigheid, onkreukbare trouw en gehechtheid aan alle hunne pligten; indien wij niets meer overig hebben van hunne vaderlandsliefde: ik bedoel niet liefde tot eenig staatkundig stelsel, maar liefde voor onzen vaderlandschen grond; voor deszelfs behoud en de welvaart van deszelfs ingezetenen, door orde, ondergeschiktheid, en volvaardige toebrenging van alles, wat het Vaderland van ons eischen en verwachten kan; indien wij een geheel verbasterd kroost zijn geworden, 't welk alleen de gebreken zijner Voorouders, en niets van hunne deugden, alleen hunne onbuigzaamheid, en niets van hunne belangelooze zelfopoffering heeft overgehouden, dan voorzeker kan noch U.M., noch eenige magt op den aardbodem ons behouden; dan moeten wij te gronde gaan, en verdienen onzen ondergang!
Maar neen, Sire! zoo laag is uw volk niet gezonken; zoo zeer heeft de voorspoed het niet kunnen ontzenuwen, noch de tegenspoed het ter neder slaan: er gloeit nog in onzen boezem een vonk dier aloude regtschapenheid, die eenmaal het wereldrond zijnen eerbied afperste: door U opgewekt en aangevuurd, zal zij wederom een weldadige vlam worden, die alles verlicht en verwarmt!
Ridders! gij, en gij niet alleen, maar gij bovenal, zult tot waarborg strekken, dat geene ijdele begoocheling mijne zinnen vermeestert: wat op het kruis uwer Orde gemaald en te lezen is, dat zal in uw hart
| |
| |
gegraveerd zijn: hetzij gij door uwe aanzienlijke eereposten den Troon helpt onderschragen; hetzij gij bestemd zijt, om lauweren te plukken in het veld, of Hollands vlag te doen eerbiedigen op den oceaan, hetzij gij door uwe verdiensten in het gebied der wetenschap of kunsten, door uwe nijverheid of deugden, de Maatschappij tot roem en zegen verstrekt: gij zult het voorbeeld geven van kloekmoedigheid en standvastigheid, van eensgezinde zamenstemming tot het algemeen belang, van vernietiging en vergetelheid aller twisten en partijschappen, van trouw aan den Koning en liefde voor uw Vaderland: Gij zult weldoen, en niet omzien!
Sire! tot den vereerenden post, dien U.M. mij, als Redenaar dezer Orde, heeft opgedragen, behoort ook, dat ik de daden der Ridders, die uitgemunt hebben, vermelde. Met welk een streelend gevoel zal ik altijd aan dezen pligt voldoen, en hoe dikwijls, indien het vooruitzigt mij niet bedriegt, zal ik mij daartoe in staat gesteld en geroepen vinden! Doch, om uit te munten, is het niet genoeg, dat men het wil en kan doen, men moet zich ook daartoe de gelegenheid geopend zien. Hoe menig een brandde van verlangen, om voor zijnen naam luister en onsterfelijkheid te verwerven; maar de fortuin plaatste hem niet, waar hij zich in alle zijne grootheid kon doen onderscheiden. Neen, Sire! het is geene ijdele grootspraak, wanneer ik durf verzekeren. dat onder de staatsmannen, krijgslieden, handelaars, geleerden en kunstbeoefenaars, die door U.M. tot deze eerbiedwaardige Orde verkoren zijn, niet weinigen gevonden worden, die slechts het uur verbeiden, waarin zij hunne deugd en trouw kunnen doen uitblinken; gelijk de diamant, in het hart der
| |
| |
aarde verborgen, het oogenblik wacht, waarin hij zal opgedolven worden!
Doch de verdiensten der levenden worden zelden, naar hare gansche waarde, gekend en verheven: naijver en mededinging verduisteren ze, en de vrees, dat misschien nog aan deze zijde van het graf, menschelijke zwakheid op een glansrijk leven eene onuitwischbare vlek zal werpen, doet menigmaal den mond des lofredenaars verstommen. Eerst aan het einde van het loopperk wordt de overwinnaar gekroond, en de dood drukt het zegel op den roem des braven! Dit, Sire! was het lot van velen der Ridders, die de Orde sedert hare oprigting reeds verloren heeft, en wier namen mijn pligt mij gebiedt hier met eer te vermelden. Een veertiental ziet zij zich reeds ontrukt, door haar, gelijk door vrienden en magen, en door het Vaderland betreurd!
Twee derzelve lieten voor dat Vaderland al hun bloed stroomen; de Oostersche en Westersche Indiën waren getuigen van hunnen moed, en onder de zeehelden, die bij hun leven niet duldden, dat de bodems, aan hunne verdediging toevertrouwd, in 's vijands handen vielen, zal het nageslacht ook die van albers en evertz noemen. Onkundig van de eer, hun door U.M. toegedacht, voorkwam hen de dood, eer zij van de onderscheiding, aan hunnen rang en verdiensten vastgemaakt, de vruchten konden plukken! Dit zelfde viel ook aan twee hunner spitsbroeders te beurt, aan la febure en lancester, die, gelijk zoo velen hunner landgenooten, voor Batavia's ongunstige luchtgesteldheid bezweken, en hun graf vonden, waar zij door talenten en dapperheid roem en belooning hoopten te vinden. En ook gij zijt
| |
| |
in den bloei uwer jaren aan Hollandsch Zeewezen ontijdiglijk ontvallen, scipio oudkerk pool! Alles hoopte het, alles mogt het billijk verwachten van uwe kunde, van uwe onvertsaagdheid, van uwe gevestigde achting, van alle de deugden, die het karakter van een braaf Hollandsch zeeman versieren: in het midden eener eervolle loopbaan zijt gij weggerukt, maar de achting en erkentenis van uwen Koning, van uw Vaderland, en van deze luistervolle Orde, hebt gij met u ten grave gedragen!
Nog heb ik alle de verliezen niet opgeteld, waarin de Zeemagt van U.M. te gelijk met Hare Koninklijke Orde gedeeld heeft. Twee harer Bevelhebbers, tot aanzienlijke rangen verheven, moesten, in rijper en meer gevorderden ouderdom, den tol der natuur betalen. Jan sels, door langdurige en getrouwe diensten de plaats waardig, die hij bekleedde; willem van braam, die, in den merkwaardigsten Zeeslag, waarvan onze latere geschiedenis gewaagt, eer en onderscheiding verwierf, en wiens naam onder de helden van Doggersbank met glorie te prijk staat! Daarvoor ruste zijne assche in vrede, en zijne gedachtenis dure voort met die van Hollands dapperheid!
Indien, Sire! binnen zulk een gering tijdverloop, de woede des doods aan U.M. Zeemagt zoo vele verdienstvolle Ridders heeft ontrukt, zij heeft ook die van uwe Landmagt niet verschoond. Jan evert lewe, erfgenaam der krijgsmanseer van zijn aanzienlijk en edel geslacht, wist die ook zelf in het veld te handhaven, en besloot zijne loopbaan met den aanzienlijken post van Regter in de Hooge Vierschaar der Oorlogszaken. Johannes bruce, een naam, mede niet onbekend in
| |
| |
de geschiedenis van Hollands heldendaden, had nog den herfst zijner dagen niet bereikt, toen het onverbiddelijk sterflot aan de verdere uitbreiding van zijnen verworven roem hem ontrukte!
Maar waarom moet ik hier aan U.M. het smartelijk verlies van één harer Groot-Officieren, dat van den dapperen en edelen nogués, herinneren? Door U.M. met het Groot-Kruis dezer Orde versierd, en met een der aanzienlijkste eereposten begiftigd, ja, 't geen oneindig meer zegt, met uwe achting, Sire, met uw vertrouwen, en met uwe vriendschap vereerd, was hij een zegen voor het nieuwe Vaderland, door hem aangenomen, gelijk hij dat zijner geboorte tot sieraad en luister verstrekte. Maar welke zijner deugden en verdiensten zal ik het eerst vermelden, om aan zijne nagedachtenis regt te doen? Zal ik hem met mijne verbeelding volgen, daar hij als krijgsman naauwlijks de loopbaan der wapenen intreedt, of hij ziet zijn moed, zijn beleid, zijne standvastigheid met de heerlijkste uitkomsten bekroond? Zal ik hem vergezellen, daar hij in Maringo's velden Frankrijks schoonste zegepraal door zijn bloed en wonden helpt bevechten? Of daar hij, na den vrede, welks verbreking aan Europa zoo vele rampen berokkende, in Amerika's afgelegene oorden, eene hem toevertrouwde Volkplanting met onbezweken heldhaftigheid verdedigt? Met een handvol volks biedt hij het hoofd aan een tienmaal magtiger vijand: geene herhaalde bloedige stormen brengen zijn gevoel van pligt en eer aan het wankelen; schoon elk zijner brave manschappen meer dan dubbeld gewroken valt, ziet hij nogtans zijne kleine bende verminderen en smelten, maar weigert zich aan zijnen vijand te
| |
| |
onderwerpen. Het noodlot zelf eerbiedigt zijne standvastigheid: door de overmagt verplet, is zijne nederlaag aan eene zegepraal gelijk, en de verbaasde overwinnaar zelf doet hulde aan zijne meerderheid! Of zal ik zijne regtvaardigheid, zijne wijsheid, zijne zachtzinnigheid naar waarde pogen te roemen? niet slechts in zijnen rijperen ouderdom, in kalme tijden, maar ook in die dagen, toen Frankrijks naam, bijkans op hetzelfde oogenblik, het afgrijzen en de bewondering des wereldronds was; ook dáár aan den dag gelegd, waar de hitte der geestvervoering de onrustige gemoederen deed gisten en koken; doch wier woede, of door zijn verstandig beleid werd afgekeerd, of door zijne innemende zeden bedaard, of door zijne onwrikbare vastheid van geest beteugeld. Zal ik eindelijk de grootheid, de openhartigheid, de edelmoedigheid zijns karakters malen, die in alle zijne betrekkingen, en zelfs in den dagelijkschen omgang, hem ieders eerbied, achting en liefde deden verwerven? Doch wie is er, wiens hart niet gaarne instemt met de gevoelvolle lofspraak van allen die hem kenden? die met de tranen van zijne bedrukte vrienden, van zijne troostelooze echtgenoote, niet gaarne zijne tranen vermengt! Sire, dat in lengte van dagen geene verliezen, gelijk dit, het hart van U.M. doen bloeden! Dat de bescherming der eenwige Voorzienigheid, over haar uitgestrekt, ook allen, die de zuilen van haren Troon zijn, met haar beveilige!
Na reeds den dood van een tiental Ridders vermeld te hebben, die in den roem der wapenen leefden en stierven, moet ik nog, als 't ware, een nieuw veld intreden, en hulde doen aan de gedachtenis van hen, die, in vreedzamer loopbaan, de eervolle onderscheiding
| |
| |
hunnes Konings, de achting en liefde hunner landgenooten, zich waardig maakten.
Onder dezen moet ik in de eerste plaats gedenken aan gerrit corver hooft, door zijn verlicht en geoefend verstand, door zijn braaf en deugdzaam karakter, zoowel als door zijne eereposten, onder Hollands aanzienlijken met lof bekend.
De belangen dezer eerste van Hollands koopsteden behartigde hij voormaals met ijver en trouw; Gooilands opgezetenen plukten de vrucht zijner steeds werkzame zorgvuldigheid, en zijn beminnenswaardig gezin eerbiedigde in hem den teedersten en verstandigsten huisvader. Verwijderd van het Staatsbestuur, besteedde hij zijn afgetrokken leven aan de nuttigste ondernemingen, door vruchtbaarheid te geven aan den onbebouwden grond, en de dorre heide in lagchende dreven en bloeijende akkers te herscheppen. Nog in het laatste zijns levens werd hij geroepen, om eene gewigtige vergadering der voornaamste ingezetenen, tot belangrijke oogmerken zamengeroepen, als Voorzitter te besturen. Het noemen zijns naams zelfs is met de dierbaarste herinneringen voor elken beminnaar der vaderlandsche letteren en deugden verbonden. Doch wat spreek ik hiervan in dit eerbiedwekkend gesticht, het pronkstuk van onzer Vaderen nijverheid en magt, waardig om tot het Paleis van onzen Monarch verheven te worden! Hier, waar zoo vele, in 's Lands geschiedenis aan de onsterfelijkheid gewijde namen zich om strijd aan onzen geest vertegenwoordigen! Hier, waar zoo vele wijze, regtschapene mannen den achtbaren tabbaard luister bijzetteden, en den naam van Vaderen des Vaderlands verdienden en verwierven!
| |
| |
Indien onze Krijgs- en Staatslieden voormaals hunnen roem tot in de verste gewesten uitbreidden, onze Geleerden, onze beoefenaars van wetenschap, kunst en letteren, deelden niet minder in de algemeene toejuiching; en ook hierin is het nakroost zijnen voorouderen niet gansch onwaardig. Smartelijke verliezen, Sire! die uwe Koninklijke Orde ook van deze zijde getroffen hebben, verstrekken er van ten treurige bewijze!
Johan rudolph deiman werd zelfs hier, in het Vaderland van boerhave, in deze Stad, waar alle talenten en begaafdheden zich als in een gemeenschappelijk middelpunt vereenigen, onder de voortreffelijkste Geneesheeren gerangschikt. Alles, wat de uitmuntende Arts, of tot heil en redding zijner lijderen, of tot hunne opbeuring kan toebrengen, bezat hij in de uitgebreidste mate. Zijne kunde omvattede alle de takken en deelen der edele wetenschap, die hij beoefende: geene bekrompenheid van geest deed hem het nut der nieuwere ontdekkingen versmaden, en geene ligtzinnigheid de voortreffelijke voorschriften der Ouden verwerpen. De juistheid zijns oordeels evenaarde de schranderheid van zijn vernuft, en de zorgvuldige verpleging van hen, die in gevaar en nood zich aan hem toevertrouwden, voltooide zijnen welverdienden lof. Hij schroomde geene moeijelijke navorschingen, en durfde zelfs in het veld der afgetrokkenste bespiegelingen zich wagen. Hij was de toevlugt der kranken, en de wellust zijner vrienden tevens. Amstels burgers zagen treurende hem ten grave dalen, en duizenden, door hem van den dood verlost, weenden bij het lijk hunnes weldoeners!
Sire! ik gevoel dat nu reeds de aandoening en droefheid mij overmeesteren, en nog moet ik van
| |
| |
conrad en van rau spreken! Vergeef het mij, indien ik, overstelpt door de teederste gemoedsbewegingen, aan hunne verdiensten niet al het regt kan doen wedervaren, 't welk zij billijk eischen konden! Indien mijne bevende lippen geene loftrompet kunnen doen klinken, en het diepst gevoel van 't geen Uwe Majesteit, van 't geen deze Orde, dit Land, de gansche Maatschappij verloren, mij slechts zuchten en tranen veroorlooft!
Frederik willem conrad was zoo voortreffelijk, zoo goed en zoo beminnelijk, dat men, van zijne talenten, zijne deugden, of van zijn karakter gewagende, naauwelijks weet, van waar men beginnen zal, of wat het meest in hem uitblonk!
Hij was de leerling en vriend van den onvergetelijken brunings, en hij was waardig het te zijn. Indien dit land, gewoekerd uit de baren, geen verdienstelijker mannen kan aanwijzen, dan die bij voortduring deszelfs grond aan de zee betwisten, en, zoo ver menschelijk vernuft dit vermag, de woede van het ontembaar element weten te breidelen: welk een eerekrans zullen wij dan vlechten voor hem, die hierin, en met onvermoeiden ijver bezig was, en door niemand werd overtroffen?
Doch hij zelve heeft zich eene onvergankelijke eerzuil gesticht; en zoo lang de Rhijn, aan den Noorder-Oceaan terug gegeven, de boorden van Katwijks strand zal besproeijen, zal de naam van conrad door het nageslacht met eerbied genoemd worden! Maar ook alle vrienden van braafheid en menschelijkheid zullen dien naam in gezegend aandenken houden: want hij was nederig, zonder den minsten zweem van laaggeestigheid; zijne eerlijkheid en trouw stonden onwrikbaar pal:
| |
| |
maar nimmer gewaagde zijn mond er van; hij was zachtzinnig en toegevend, maar onverzetbaar in het goede; hij was bescheiden, vriendelijk, goedhartig, het vertrouwen en de vraagbank zijner meerderen, de liefde zijner ondergeschikten; hij was waardig den hoogen eernaam van mensch te dragen, en op zijn grafzerk schrijve men met onuitwischbare letteren: hier rust de zedige verdienste!
Waar, Sire! waar vinden wij de mate van onze droefheid en van ons beklag, om het onherstelbaar gemis van sebald fulko jan rau? Gelijk men op het onverwachtst eenen ontzettenden slag hoort, en ter zelfder tijd zijne hoop, zijn goed, zijn wellust door den bliksem ziet vernielen, zoo klonk de doodmaar van rau tot in de uiterste oorden des Rijks! Door de natuur zelve met hare zeldzaamste gaven beschonken, door de zanggodinnen en bevalligheden als om strijd gekoesterd, opgekweekt en versierd, prijkte hij met onverwelkten glans, als geleerde, als redenaar, als gevormd voor het fijnste kunstgevoel, voor alles, wat in 't gebied des vernufts en der zedelijkheid schoon genoemd kan worden. Al de kennis der Oosterlingen was niet genoeg, om zijne dorst naar wetenschap te verzadigen; ook 't geen Griekenland en Latium, 't geen dit ons Vaderland, 't geen Engeland of Duitschland, in vroegere of latere tijden, schoons of uitmuntends voortbragten, had de schatkameren van zijnen geest verrijkt, en alle deze heerlijke en uitmuntende gaven werden door hem, als eene geheiligde schatting, aan den Godsdienst toegewijd! Met welk een onbeschrijfelijken wellust opende zich het hart des ongelukkigen voor hare vertroosting; met welk een moed bezielde zij den lijdenden; welk
| |
| |
een vuur van liefde en ijver ontstak zij in het hart van elk, die God en zijnen pligt beminde, wanneer zij door rau, in hare gansche beminnelijkheid werd voorgesteld! Dan vloeide overtuiging van zijne lippen; dan drongen zijne redenen met onweêrstaanbaar geweld in ieders hart; dan staarden aller oogen hem aan, tot dat zij, door een traan van gevoel en godvrucht verduisterd, zich nedersloegen, en, in zwijgende taal, de schoonste lofspraak voor hem uitstorteden! Sire! wanneer ik mij te binnen breng, dat ik thans zijne plaats vervang, eene plaats, die door hem alleen waardiglijk vervuld kon worden, dan vermengt zich, met de teederheid des aandenkens, schaamte en bedeesdheid, en mijne lippen weigeren mij, mijne rede te eindigen. Hoe zou de kracht en gloed zijner welsprekendheid in deze luistervolle zaal hebben uitgeschitterd! Met welk eene onweêrstaanbare geestvervoering, Ridders! zou hij uw aller harten hebben doordrongen! Hoe zou de onnavolgbare schoonheid en waardigheid zijner gestalte en houding, u, als door eene onbekende tooverkracht, hebben geboeid! Hoe zou de uitdrukking van zijn edel en sprekend gelaat.....Doch wat waag ik dezelve te malen? Gij zaagt ze, Sire! en gevoeldet haren magtigen indruk, in dien ontzettenden nacht, toen Gij hem, op de puinhoopen zijner nog blakende woning, U als een Engel der verlossing hoordet begroeten! In dien nacht, Sire! toen Uwe grootheid en goedheid over de harten van alle Uwe goede onderdanen voor altijd heeft gezegepraald! Het is weinig, dat de held, de broeder en strijdgenoot van napoleon, gevaar en dood niet vreesde, waar zijn pligt hem riep; dat hij tusschen vlam en puinen, daar alles
| |
| |
rondom hem kraakte en viel, moedig voorttrad, of het hem mogelijk ware, één ongelukkig slagtoffer der verwoesting te redden! Maar, dat hij den aanblik der ongelukkigen niet vreesde. Dat hij zich waagde in het midden van rampzaligen, van wanhopigen, die alles misten, alles zochten, alles verloren achtten, en dat hij die allen een schuilplaats in zijn hart trachtte te verleenen! Dat hij, omringd van beroofde kinderen, ouders of echtgenooten, meer leed dan de ongelukkigste van die allen! Daarvoor, Sire! brengt U de dankbare Natie hare eerbiedige hulde toe!....Ontvang dezelve uit den mond van hem, die Leydens ongeluk en Uwe grootheid waardeeren kan.....van een Vader, die een geliefd kind onder Leydens puinhoopen zag omkomen, en die, al kon hij deze rede waardiger besluiten, door zijn snikken zou verhinderd worden voort te gaan! |
|